Hof Amsterdam, 08-01-2019, nr. 200.230.379/01
ECLI:NL:GHAMS:2019:50
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-01-2019
- Zaaknummer
200.230.379/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:50, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑01‑2019; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Langdurige inzet om omgang met vader heeft niet geholpen. Thans regeling vastgesteld waarbij de GI opbouw daar naartoe mag bepalen. 1:253a lid 4 BW en 1:377e BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.230.379/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/553499 / FA RK 13-8365 en C/13/562699 / FA RK 14-2477 (HHo/AK)
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Coskun te Arnhem,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Hoofddorp.
In zijn adviserende is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 15 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De vader is op 29 december 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 november 2017.
2.2
De moeder heeft op 13 maart 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 4 oktober 2018 ingekomen een faxbericht van de zijde van de moeder met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de griffier, met de nader te noemen minderjarige [kind A] gesproken. De inhoud van dit gesprek is op de zitting kort en zakelijk weergegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop.
De als informant opgeroepen gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna te noemen: de GI) is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.6
Na de mondelinge behandeling is, met toestemming van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders), de GI afzonderlijk door de voorzitter, in bijzijn van de griffier, telefonisch gehoord. Het hof heeft hiervan op 23 oktober 2018 proces-verbaal opgemaakt dat aan de ouders is gestuurd. De ouders hebben beiden bij journaalbericht van 13 november 2018 hierop gereageerd.
2.7.
Ter zitting in hoger beroep is voorts aan de vader voorgehouden dat de stukken uit eerste aanleg niet volledig zijn overgelegd en dat daarnaar reeds eerder door de griffie is gevraagd. Ondanks zijn toezegging dienaangaande ter zitting in hoger beroep, heeft de advocaat van de vader deze stukken na de zitting niet ingezonden.
3. De feiten
3.1
Uit het (in 2011 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2006, te Amsterdam ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2008, te Amsterdam .
[kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 29 juni 2011 is – voor zover thans van belang – in het kader van de zorgregeling bepaald dat de vader de kinderen eenmaal in de twee weken van zaterdagmiddag 13.00 uur tot zondagavond 19.30 uur, alsmede eenmaal per twee weken op woensdagmiddag van 13.00 uur tot 18.00 uur bij zich zal hebben.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 15 november 2013 is de moeder, op vordering van de vader, veroordeeld tot nakoming van deze zorgregeling, op straffe van een dwangsom.
3.3
Naar aanleiding van een verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen heeft de rechtbank bij beschikking van 4 maart 2014 de raad gelast onderzoek te verrichten. Bij beschikking van de rechtbank van 17 december 2014 is de behandeling van de zaak nader aangehouden in afwachting van het verloop van door Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) begeleide omgang en voortzetting van gesprekken van de ouders bij de JeugdRIAGG. Bij beschikking van de rechtbank van 10 juni 2015 is bepaald dat de vader en de kinderen tweewekelijks op zaterdag of zondag omgang met elkaar hebben gedurende drie uur in het bijzijn van de broer van de vader, en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 10 juni 2015 zijn de kinderen, op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van JBRA tot 10 december 2015. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. Bij beschikking van de kinderrechter van 1 april 2016 is het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van JBRA, waarin de moeder is bevolen medewerking te verlenen aan de methodiek vechtscheiding, vervallen te verklaren, afgewezen.
Bij beschikking van 15 maart 2017 is JBRA vervangen door de GI en is de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 december 2017. Bij beschikking van dit hof van 29 augustus 2017 is deze beschikking vernietigd en het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 juni 2018 zijn de kinderen op verzoek van de raad opnieuw onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar.
3.5
Bij beschikking van 17 augustus 2016 heeft de rechtbank drs. M.E.Wichers opgedragen een deskundigenonderzoek te verrichten, onder meer naar de aanwezigheid van (persoonlijkheids)stoornissen bij de ouders en hun mogelijkheden om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoefte van de kinderen. De moeder heeft het inbrengen van de resultaten van dit onderzoek in de procedure geblokkeerd.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – op verzoek van de moeder bepaald dat de vader de kinderen eenmaal per veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich heeft.
4.2
Het verzoek van de vader, zoals ter zitting in hoger beroep nader toegelicht, strekt ertoe dat hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgreling met de kinderen heeft die overeenkomt met de aanvankelijke zorgregeling als vastgesteld bij de beschikking van 29 juni 2011 (zie hiervoor bij 3.2).
4.3
De moeder verzoekt [kind A] te horen over een uitbreiding van de omgang met de vader en het verzoek van de vader af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de vader acht uur per maand op een zaterdag of zondag omgang heeft met de kinderen in de aanwezigheid van de broer van de vader en diens familie.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof constateert dat de vader bij zijn beroepschrift slechts heeft overgelegd de eerder tussen de ouders gewezen uitspraken van de voorzieningenrechter, kinderrechter en rechtbank, een brief van de raad van 8 december 2017 en een brief van de GGD Amsterdam van 9 december 2013. Voorts beschikt het hof in deze procedure over een tweetal door de moeder overgelegde email-berichten van mr. de Wijn en mr. Coskun (productie 1 bij het verweerschrift), een tweetal brieven van [kind A] (productie 3 bij het verweerschrift in hoger beroep) en de beschikking van de kinderrechter van 15 juni 2018. De stukken uit eerste aanleg zijn ondanks gedane toezegging niet aan het hof verstrekt. Het hof acht zich desondanks voldoende voorgelicht en zal, met toepassing van het bepaalde in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, oordelen op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zorgregeling van 29 juni 2011 dient te worden gewijzigd in die zin dat minder omgang tussen de vader en de kinderen op zijn plaats is. De moeder leeft diverse rechterlijke uitspraken niet na en de vader staat hier machteloos tegenover. Haar acties worden beloond door de omgangsregeling aan te passen ten nadele van de vader, waardoor hij geen kans krijgt zijn band met [kind A] te herstellen. De moeder ondermijnt het contact met de instanties, gericht op het herstel van de omgang tussen de vader en de kinderen. Als hulpverlening niet snel wordt ingezet zal ook [kind B] dezelfde houding ontwikkelen als [kind A] . Uit de diverse uitspraken, rapporten en psychologisch onderzoek blijkt dat er geen beletsel is voor omgang. Een dwangmiddel was op zijn plaats geweest. De vader wil in gesprek met de moeder en staat open voor hulp.
5.4
De moeder voert aan dat de kinderen altijd (samen met de haar) hebben meegewerkt aan de pogingen om de omgang met de vader een succes te maken. Kinderen uit de Knel is geen optie voor de moeder, omdat het de vader een podium geeft zijn verhaal te doen, ten nadele van de moeder. De moeder vertrouwt de vader niet. De ervaring blijft dat het de ouders niet lukt tot elkaar te komen, ondanks vele pogingen vanuit de hulpverlening.
De vader heeft geen inzicht in zijn relatie met de kinderen. De rechtbank stelt in de beschikking van 25 november 2017 vast dat er geen sprake is van een loyaliteitsprobleem bij de kinderen. De kinderen zijn nauwelijks gehoord. [kind A] is zich bewust van het feit dat zij en haar zus worden geleefd door de verplichting van omgang met de vader. [kind B] gedraagt zich in de relatie met haar vader sociaal en emotioneel aangepast. Ze is angstig voor haar vader en is in het contact met haar vader afhankelijk van de aanwezigheid van [kind A] .
5.5
[kind A] heeft tijdens het gesprek met de voorzitter -zeer kort samengevat- verteld dat zij het heel vervelend vindt dat zij keer op keer moet herhalen dat zij geen of zo min mogelijk contact met haar vader wil.
5.6
De GI geeft aan op dit moment geen mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen te zien en al helemaal niet tot uitbreiding van de bij de bestreden beschikking vastgestelde regeling. Het zou schadelijk zijn deze af te dwingen. Wel staat de GI een opbouwregeling voor, waarbij met begeleide omgang aangevangen wordt, zodat er zicht is op de vader en zijn interactie met de kinderen. Aan de vader kunnen dan tips worden gegeven. Beide ouders doen over en weer diskwalificerende uitspraken over elkaar. De kinderen zitten klem en zijn loyaal aan de moeder. Dat zij geen emotionele toestemming geeft aan de kinderen om naar de vader te gaan is duidelijk. [kind A] is helder in haar standpunt dat zij geen contact met de vader wil, [kind B] is hier minder stellig in. De kinderen zijn ingeschreven bij Kenter Jeugdhulp voor poliklinische begeleiding, waarbij zij hun verhaal aan een vertrouwenspersoon kwijt kunnen. Op basis van de tijdens deze begeleiding verkregen inzichten zal gezocht worden naar de meest passende systeemgerichte hulp voor het gezin. De moeder werkt mee, maar zorgt voor vertraging, doordat zij liever geen bemoeienis wil, aldus de GI.
5.7
De raad acht van belang dat de GI hierbij gehoord wordt en ruimte krijgt om voor de kinderen te kunnen handelen. De raad geeft aan grote zorgen te hebben over de langdurig schadelijke verstandhouding tussen de ouders, de gesignaleerde tekenen van oudervervreemding en de onmogelijkheid voor de kinderen om goed contact met beide ouders te onderhouden. De ouders - de moeder in het bijzonder - zijn weigerachtig om hulp te accepteren, zoals Kinderen uit de Knel. De raad heeft tevens geconstateerd dat de sociaal-emotionele ontwikkeling bij de kinderen wel positief verloopt. De ouders zijn echter aan zet. Zij dienen te werken aan verbetering van hun onderlinge verstandhouding ten bate van de kinderen.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het gezin kent een lange geschiedenis aan juridische procedures en hulpverlening die allemaal gericht waren op verbetering van het contact tussen de kinderen en de vader. Door de spanningen tussen de ouders, de weerstand bij de moeder en de frustratie van de vader is het voor de kinderen onmogelijk om onbelast contact met beide ouders te hebben. [kind A] heeft bij herhaling en nadrukkelijk aangegeven geen of zo min mogelijk contact met de vader te willen. Ouders verschillen van mening over de frequentie van het contact van november 2017 tot 15 juni 2018, maar gebleken is dat de vader de kinderen in ieder geval nu en dan om de twee weken zag, in het bijzijn van zijn broer. Vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling op 15 juni 2018 heeft de vader de kinderen om de twee weken op zondag acht uur gezien, in het bijzijn van zijn broer. Op 19 augustus 2018 was het laatste contactmoment. Ingevolge de bestreden beschikking zou de omgang onbegeleid kunnen plaatsvinden en daarom was de broer van de vader niet aanwezig. [kind A] heeft op die zondag na aankomst bij de man een bericht naar de moeder gestuurd dat ze weg wilde en de kinderen zijn toen meteen weer opgehaald. Sindsdien is er geen contact meer geweest tussen de man en de kinderen.
Diverse pogingen zijn ondernomen om de ouders nader tot elkaar te brengen en inzicht te verkrijgen in het functioneren van het gezinssysteem, tot op heden zonder resultaat en uitzicht op verbetering van de verhoudingen. De vrouw heeft geweigerd mee te werken aan hulpverlening als Kinderen uit de Knel en deskundigen onderzoek, waardoor weinig zicht is op haar functioneren en de motivering voor haar houding. Ten aanzien van de man zijn geen belemmeringen voor omgang met de kinderen naar voren gekomen in het psychologisch onderzoek, maar wel is gebleken dat hij niet altijd even tactisch handelt in het contact met de kinderen en niet weet hoe hij aansluiting kan maken. De kinderen zitten klem tussen beide ouders en zijn inmiddels aangemeld voor Kenter Jeugdhulp voor poliklinische begeleiding, waarbij zij ieder bij een vertrouwenspersoon hun verhaal kwijt kunnen. Naar aanleiding van de hiermee verkregen inzichten zal hierna systeemgerichte therapie gezocht worden door de GI.
5.9
Uit het voorgaande blijkt dat de kinderen een belast verleden hebben en klem zitten tussen hun ouders. Aan emotionele toestemming van de vrouw voor omgang met de man ontbreekt het hen en met name [kind A] raakt steeds meer van de man vervreemd en voor [kind B] dreigt hetzelfde. Zij worden hierdoor beiden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. [kind A] heeft herhaaldelijk aangegeven geen of zo min mogelijk contact met haar vader te wensen. Gelet op de voorgeschiedenis kan op dit moment het contact tussen de man en de kinderen niet geforceerd worden, omdat dit alleen nog maar meer weerstand van de kinderen zou opleveren. De hulpverlening is eerst aan zet om te bezien wat de kinderen nodig hebben en hoe hun band met de vader succesvol hersteld kan worden.
Daarbij blijft als uitgangspunt gelden dat contact met beide ouders van belang is voor ieder kind, dus ook voor deze kinderen. Ondanks dat op dit moment geen ruimte is voor (afgedwongen) contact betekent dit dat het streven van de GI en Kenter Jeugdhulp moet blijven om te zoeken naar wegen waarlangs ook [kind A] en [kind B] onbelast en blijvend contact met beide ouders kunnen hebben. Het ingezette traject bij Kenter Jeugdhulp en de daarop volgende systeemtherapie dienen hieraan bij te dragen, waarbij zowel aandacht voor de relatie tussen de ouders onderling als de relatie tussen de man en de kinderen nodig is. Het hof zal daarom (evenals de rechtbank) een omgangsregeling bepalen waarbij de kinderen eenmaal per twee weken acht uur omgang met de man zullen hebben, waarbij de GI op geleide van de adviezen van de hulpverlening aan de kinderen de opbouw daar naartoe mag invullen. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat hierbij van beide ouders de nodige inzet vereist is.
5.10
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden de man de kinderen eenmaal per twee weken op zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij zich heeft, waarbij de GI op geleide van de adviezen van de hulpverlening aan de kinderen de opbouw daar naartoe mag invullen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.J. Leijdekker en mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.