HR, 03-10-2017, nr. 16/01312
ECLI:NL:HR:2017:2538
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2017
- Zaaknummer
16/01312
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2538, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑10‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:1281, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1004, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1004, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2538, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2017
Partij(en)
3 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/01312
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 februari 2016, nummer 21/006880-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben B.P. de Boer en R. van Leusden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Nr. 16/01312
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem heeft verdachte op 23 februari 2016 voor 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede lid van deze wet, en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en de schuldige gevaarlijk heeft ingehaald, 2: overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en 3: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaar (voor feit 1) respectievelijk voor de duur van negen maanden (voor feit 2).
2. Mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem heeft cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer en mr. R. van Leusden, beiden advocaat te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt erover dat het hof de opgelegde straf mede heeft gemotiveerd door als uitgangspunt te nemen dat verdachte heeft gereden met een alcoholpercentage boven de 570 mg/l, terwijl dat uitgangspunt onder meer gelet op de onvolkomen uitkomst van een ademanalyse onderbouwd is bestreden. Het hof heeft ook nog eens vrijgesproken van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. De stellers van het middel wijzen op de oriëntatiepunten van de LOVS voor het belang van dit onderbouwde standpunt, omdat voor een promillage van minder dan 570 mg/l een behoorlijk mildere straf is aanbevolen dan wanneer het promillage die grens overschrijdt.
3.2. Ter terechtzitting van het hof van 9 februari 2016 heeft de advocaat van verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal is gehecht. In de pleitnota is onder meer het volgende opgenomen:
“(...) Voorts staat vast dat verdachte niet over een rijbewijs beschikte en dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten en is kort na het ongeval aangehouden in een tuin aan de [a-straat 1]. Verdachte heeft eenmaal correct geblazen (525ug/l) en tweemaal niet goed geblazen en vervolgens verdere medewerking aan de ademanalyse geweigerd.(...) Nu er geen sprake is van roekeloosheid dient de opgelegde straf aanzienlijk verlaagd te worden. Kijkend naar de LOVS oriëntatiepunten, komt dan een straf van 12 maanden en een OBM van 3 jaar in beeld. Nu cliënt spijt heeft betuigd en ook door het ongeval zijn beste vriend heeft verloren verzoek ik u aan cliënt de maximale werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke straf van 6 maanden.”
In dupliek heeft de advocaat daar nog het volgende aan toegevoegd:
“De advocaat-generaal gaat uit van een alcoholgehalte van meer dan 500 mg/l. Daar is geen bewijs voor. Er zijn geen aanwijzingen dat het meer is geweest. Dat cliënt niet heeft meegewerkt aan een ademonderzoek is feit 2 op de tenlastelegging en daar krijgt hij ook straf voor.”
Het hof heeft bewezenverklaard dat
"1 primair:
hij op of omstreeks 01 november 2013 te Enschede, gemeente Enschede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hogelandsingel (komende uit de richting Varviksingel en gaande in de richting van de Gronausestraat), roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hieruit bestaande dat verdachte, terwijl voornoemde Hogelandsingel ter plaatse was verdeeld in 2 rijbanen met elk twee rijstroken, welke rijbanen (elk) aan de rechterzijde waren voorzien van een fietssuggestiestrook en/of welke rijbanen waren gescheiden door een (brede) begroeide middenberm, en/of
terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto) vereist rijbewijs, en/of (derhalve) niet beschikte over de vereiste vaardigheden om genoemd motorvoertuig te besturen, en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol, althans het motorvoertuig bestuurde na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveel alcohol (houdende drank), en/of
(daarbij) heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de aldaar voor verdachte toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
(daarbij) een aantal voertuigen aan de rechterzijde heeft ingehaald, waarbij hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig geheel of gedeeltelijk op de fietssuggestiestrook heeft gereden (op het moment dat zich daar een fietser met kinderen bevond), en/of
(vervolgens) naar links heeft gestuurd, en/of (daarbij) het motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en/of (vervolgens) in de middenberm is gegleden of gereden inelk geval terecht gekomen, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding isgekomen met een in die berm staande boom, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] (passagier in het door verdachte bestuurde motorrijtuig) werd gedood,
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, en/of
terwijl hij, verdachte, toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik vanalcoholhoudende drank, dat hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid konverminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, dan wel na dit feit niet heeft voldaan aan bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid Wegenverkeerswet 1994;
2:
hij op of omstreeks 01 november 2013 te Enschede als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
3:
hij, op of omstreeks 1 november 2013 (op of omstreeks 16.30 uur) te Enschede, gemeenteEnschede, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval op/aan de Hogelandsingel, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood, althans letsel en/ofschade was toegebracht."
In de strafmotivering heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
"Hoewel het hof, anders dan de rechtbank, niet bewezen acht dat verdachte roekeloos heeft gereden, is de straf die de rechtbank heeft opgelegd naar het oordeel van het hof een passende. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting behorende bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Uit die oriëntatiepunten volgt dat voor een grove verkeersfout met dodelijke afloop een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaar het uitgangspunt is, waarbij het hof in het nadeel van verdachte uitgaat van een alcoholpercentage boven de 570 mg/l aangezien hij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een ademanalyse.
Aan verdachte zal, conform de oriëntatiepunten, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden worden opgelegd en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde. Deze straf is naar het oordeel van het hof passend en geboden."
3.3. De "Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken" kennen een aparte rubriek voor de Wegenverkeerswet 1994. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met een dodelijk slachtoffer wordt een straf gesuggereerd van 24 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk en vier jaar ontzegging van de rijbevoegdheid wanneer er sprake is van ernstige schuld en een alcoholgebruik dat de 570 mg/l overschrijdt. Als het alcoholgebruik beneden deze grens blijft dan wordt een straf voorgesteld van 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en drie jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de factor "alcoholgebruik" is de volgende voetnoot bijgevoegd:
"Strafverzwarend in de zin van art. 6 WVW1994 zijn naast alcoholgebruik in ieder geval ook weigering alcoholonderzoek, ernstige overschrijding van de maximumsnelheid, bumperkleven, geen voorrang verlenen en gevaarlijk inhalen (art. 175 lid 3 WVW1994). Het oriëntatiepunt bij strafverzwarende omstandigheden is vergelijkbaar met het oriëntatiepunt behorende bij een alcoholgehalte van > 570 μg/l. Cumulatie van strafverzwarende omstandigheden leidt tot een hogere straf, voor zover deze omstandigheden niet ook al een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de mate van schuld."
3.4. In mijn lezing van de strafmotivering, bezien tegen de achtergrond van de LOVS-oriëntatiepunten, heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat er hier sprake was van de strafverzwarende omstandigheid van het weigeren van een alcoholonderzoek, als gevolg waarvan wordt uitgegaan van het oriëntatiepunt behorende bij een alcoholgehalte van meer dan 570 mg/l. Het hof heeft niet bedoeld dat verdachte in werkelijkheid zoveel alcoholhoudende drank had genuttigd dat zijn ademalcoholgehalte de 570 mg/l oversteeg.
Het middel, dat uitgaat van een onjuiste uitleg van de wijze waarop het hof de LOVS-oriëntatiepunten heeft toegepast en zich beperkt tot de stelling dat het hof op onbegrijpelijke wijze tot de vaststelling van een alcoholpromillage van meer dan 570 mg/l is gekomen, faalt.
4. Het voorgestelde middel kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden