Sinds zijn arrest van 28 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518 m.nt. Keulen) is de Hoge Raad nadere eisen gaan stellen aan (het bewijs van) voorbedachte raad, hetgeen inmiddels tot behoorlijk wat vernietigingen in cassatie heeft geleid. De meeste vernietigingen zijn erop gebaseerd dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat er voldoende bezinningstijd was.
HR, 05-07-2016, nr. 15/02457
ECLI:NL:HR:2016:1413
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/02457
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1413, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:604, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:604, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1413, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Middelen over opzet op de dood en voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/02457
LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 22 mei 2015, nummer 21/001029-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Middelen over opzet op de dood en voorbedachte raad. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/02457 Zitting: 7 juni 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 mei 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens primair “poging tot moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek.
Namens de verdachte heeft Mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Omwille van de leesbaarheid van deze conclusie zal ik eerst de bewijsvoering, voor zover hier van belang, weergeven.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 26 juli 2014 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een kogel in het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3.
Voor het bewijs zijn gebezigd: de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten (bewijsmiddel 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 10) inhoudende onder meer de 112-meldingen, de resultaten van het bekijken van videobeelden, de verklaring van aangever [slachtoffer] en de resultaten van het uitluisteren van tapgesprekken, de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (bewijsmiddel 11), de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (bewijsmiddel 2) en [getuige 2] (bewijsmiddel 9) en de geneeskundige verklaring (bewijsmiddel 8).
3.4.
Het hof heeft onder de kop ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ voorts nog het volgende overwogen (met weglating van de voetnoten):
“Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte volledig dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ‘de schutter’ is geweest. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en heeft de raadsman vraagtekens geplaatst bij de door [getuige 1] afgelegde verklaringen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte - indien wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij geschoten heeft op [slachtoffer] - per ongeluk geschoten heeft, waardoor het vereiste opzet ontbreekt. Meer subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat - conform de vordering van de advocaat- generaal - de primair tenlastegelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], op 26 juli 2014 meermalen en op verschillende tijdstippen contact met elkaar hebben gehad op de [a-straat] te Leeuwarden, waarbij omstreeks 20:30 uur een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. Blijkens de 112-melding die getuige [getuige 1] — op dat moment aanwezig in zijn woning op de [a-straat] — van dit voorval heeft gemaakt, worden er tijdens deze woordenwisseling doodsbedreigingen geuit. Om 22.44 uur (systeemtijd 22.57.45 uur) diezelfde avond is verdachte, zo blijkt (onder meer) uit het proces-verbaal van bevindingen, weer in de omgeving van de [a-straat] verschenen. Op de camerabeelden is te zien dat hij dan via de zuidzijde van het Zwitserswaltje richting de kruising met de Weaze loopt. Vervolgens, als de systeemtijd 22.58.12 uur aangeeft, is de verdachte met een korte boog om een aldaar staande boom heen gelopen, waarna hij enkele seconden uit beeld verdwijnt in de richting van waar [slachtoffer] blijkt te hebben gestaan. Slechts elf seconden hierna, als de systeemtijd 22.58.23 uur aangeeft, is te zien dat de verdachte vanaf de kruising van de Weaze en het Zwitserswaltje via de noordzijde van het Zwitserswaltje weer wegrent. In dit kader heeft de verdachte verklaard dat hij ter plaatse aanwezig is geweest op het moment dat er werd geschoten. Om 22.45.55 uur heeft getuige [getuige 1] wederom 112 gebeld en er melding van gemaakt dat er net op de hoek van de Weaze is geschoten door de man, waarvan hij in zijn eerdere 112-melding al het signalement heeft doorgegeven, op- naar het hof uit het dossier begrijpt - [slachtoffer]. Om 23.15 uur verklaart deze getuige tegenover de politie dat de eerder die avond geuite doodsbedreiging (”ik ga je doodschieten") is geuit door dezelfde persoon die later op de avond heeft geschoten, waarmee hij - naar het hof uit het dossier begrijpt - verdachte bedoelde.
[slachtoffer] is met een schotwond vlak onder zijn linkerribbenhelft en een slagaderlijke bloeding in zijn buik opgenomen in het ziekenhuis en heeft in het ziekenhuis ten overstaan van de politie verklaard dat de Armeense [verdachte] op hem geschoten heeft, waarna hij de verdachte herkent op de hem getoonde foto’s als de persoon die hij kent als voornoemde [verdachte]. Ook in [slachtoffers] latere verklaringen tegenover de politie blijft hij de verdachte aanwijzen als degene die op hem geschoten heeft. Getuige [getuige 2], [slachtoffer] naar het ziekenhuis heeft gebracht, heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte aan kwam lopen vanaf het Zwitserswaltje, dat hij hoorde dat de verdachte [slachtoffer] aansprak, dat hij daarna meteen een knal hoorde en vervolgens de verdachte weg zag rennen.
Daderschap
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat verdachte degene is geweest die geschoten heeft op [slachtoffer]. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat er door verdachte geen redengevende of het ten laste gelegde feit ontzenuwende verklaring is gegeven, die maakt dat voornoemde bewijsmiddelen anders geïnterpreteerd zouden kunnen of moeten worden.
Voor zover de raadsman in dit kader de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] heeft betwist, stelt het hof vast dat [slachtoffer] in al de door hem afgelegde verklaringen de verdachte consequent blijft aanwijzen als zijnde de schutter. Het dossier bevat voldoende aanknopingspunten waaruit volgt dat niet uit te sluiten valt dat [slachtoffer], om hem moverende redenen, zijn verklaring omtrent de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde plaats heeft gevonden, op enig moment heeft afgezwakt. Tekenend hiervoor is [slachtoffers] opmerking dat hij er juist geen belang bij heeft dat verdachte de gevangenis in gaat. Naar deze belangen kan slechts worden gegist, nu geen van de betrokkenen daar iets over heeft willen verklaren. Deze latere wending in [slachtoffers] verklaring, maakt de eerdere verklaringen van [slachtoffer] voor wat betreft het aanwijzen van verdachte als de schutter naar het oordeel van het hof niet ongeloofwaardig.
Het hof merkt voorts op dat alleen de 112-meldingen van getuige [getuige 1] en zijn (korte) verklaring ten overstaan van de politie om 23.15 uur, dus zeer snel na het schietincident, voor het bewijs worden gebezigd. De transcripties van de 112-meldingen zijn te beschouwen als directe verslagen van hetgeen hij heeft waargenomen, waardoor het hof geen redenen ziet om die terzijde te schuiven. De opmerkingen van de raadsman met betrekking tot de verklaringen van getuige [getuige 1] die hij de volgende dag en later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, behoeven derhalve geen bespreking.
Het hof verwerpt de op dit punt gevoerde verweren van de raadsman.
Opzet
Gelet op de reeds aangehaalde systeemtijden van de camerabeelden is er tussen het verdwijnen van de verdachte achter de boom en het moment dat verdachte wegrent, een tijdsframe van slechts 11 seconden. Op grond van deze zeer korte tijdspanne waarin de verdachte op [slachtoffer] geschoten heeft, in combinatie met de 112-melding van getuige [getuige 1] en de verklaring van getuige [getuige 2], verwerpt het hof de stelling van de raadsman dat er een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, waarbij het vuurwapen per ongeluk af zou zijn gegaan. Voornoemde verklaringen maken geen melding van een eventuele worsteling, noch laat het tijdsframe ruimte voor een dergelijke worsteling. De door de raadsman in dit kader aangehaalde samenvatting van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [slachtoffer] en een onbekend gebleven derde dat op 2 augustus 2014 om 19.21 uur is gevoerd, maakt dit niet anders. Integendeel, [slachtoffer] heeft in dit telefoongesprek - samengevat - tegen zijn gesprekspartner gezegd dat de man met een vuurwapen op hem afliep en hij niets kon doen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet - volgens vaste jurisprudentie - vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties - zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging - een zwaarder gewicht toe te kennen.
Bij gebrek aan een verklaring van de zijde van de verdachte, leidt het hof, uit de gang van zaken zoals deze volgt uit het dossier (die hiervoor kort is opgenomen) en naar haar uiterlijke verschijningsvorm, het navolgende af. Uit het tijdsverloop dat tussen het conflict om 20.30 uur — waarbij doodsbedreigingen zijn geuit — én de daaropvolgende daad om 22.44 uur heeft gezeten, leidt het hof af dat de verdachte gedurende een tweetal uren de gelegenheid heeft gehad om zich te (kunnen) beraden op het genomen of te nemen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Uit de camerabeelden volgt voorts dat verdachte om 22.44 uur in een strakke pas en rechtstreeks naar de plaats loopt waar [slachtoffer] zich bevindt.
In aanvulling hierop volgt uit de verklaring van getuige [getuige 2] dat verdachte aan kwam lopen, dat [getuige 2] heeft gehoord dat [slachtoffer] werd aangesproken door verdachte, waarop hij meteen een schot heeft gehoord. Vervolgens rent verdachte weg vanaf de plaats waar [slachtoffer] door hem neergeschoten is. Het geheel van deze gebeurtenissen omstreeks 22.44 uur speelt zich af in een tijdsbestek van slechts enkele seconden. Hieruit leidt het hof af dat verdachte zeer doelgericht en vastberaden heeft gehandeld.
Anders dan door de advocaat-generaal en de raadsman is gesteld, maken voornoemde omstandigheden - de gelegenheid om zich te beraden, alsmede de vastberadenheid die blijkt uit verdachtes handelen - dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van voorbedachte raad. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting, dat de besluitvorming van de verdachte en de uitvoering daarvan in een plotselinge hevige gemoedsbeweging hebben plaatsgevonden.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring met betrekking tot het bewezenverklaarde opzet op de dood van [slachtoffer]. Deze klacht is tevergeefs voorgesteld, reeds omdat zij op een te beperkte lezing van de bewijsvoering van het hof berust. Het hof heeft immers gemotiveerd uiteengezet waarom het van oordeel is dat geen worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer], zoals door de verdediging wel is bepleit. Daarbij heeft het hof niet alleen gelet op de door de steller van het middel genoemde gegevens – te weten de opname van de 112-melding door [getuige 1] (bewijsmiddel 1), de verklaring van [getuige 2] (bewijsmiddel 9) en het tijdsframe van elf seconden waarin het schot zou zijn gelost (bewijsmiddel 4) – maar ook op het telefoongesprek dat aangever heeft gevoerd met een onbekend gebleven derde een kleine week na het gebeuren waarin aangever heeft gezegd dat de man met een vuurwapen op hem afliep en hij niets kon doen. Dat, zoals de steller van het middel opmerkt, een worsteling ook heel goed enkele seconden in beslag kan nemen, doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof niet af. Immers het hof heeft genoegzaam gemotiveerd uiteengezet waarom het niet meegaat met de stelling dat een worsteling heeft plaatsgevonden.
4.2.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof het bewijs van de voorbedachte raad niet toereikend heeft gemotiveerd.
5.2.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en het slachtoffer op 26 juli 2014 meermalen contact met elkaar hebben gehad op de [a-straat] te Leeuwarden en dat zij aldaar omstreeks 20.30 uur een woordenwisseling hebben gehad waarin verdachte doodsbedreigingen (“ik ga je doodschieten”) heeft geuit. Ongeveer twee uur na deze woordenwisseling is verdachte weer naar de omgeving van de [a-straat] gegaan en heeft aldaar in een kort tijdsbestek op het slachtoffer geschoten. Uit de overwegingen van het hof volgt dat het hof op basis van deze omstandigheden heeft aangenomen dat de verdachte daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gewezen op de om 20.30 uur geuite doodsbedreigingen, de strakke pas waarmee verdachte zich twee uur later rechtstreeks naar het slachtoffer begaf, dat verdachte direct nadat hij het slachtoffer heeft aangesproken heeft geschoten en dat verdachte gelet op het tijdsbestek van enkele seconden zeer doelgericht en vastberaden heeft gehandeld.
6. In de bewijsvoering van het hof ligt niet alleen besloten dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit, maar ook dat van contra-indicaties niet is gebleken, dat voor verdachte daadwerkelijk de gelegenheid tot nadenken heeft bestaan, waarbij hij zijn voornemen om te schieten van tevoren heeft geuit, en dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Naar mijn mening blijkt uit de overwegingen van het hof dat is voldaan aan de nadere motiveringseisen die aan de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad in inmiddels vaste rechtspraak1.worden gesteld en is het oordeel van het hof dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.2.
7. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2016
Vgl. HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528: de verdachte was veroordeeld voor moord. Hij had een ander neergestoken. De verdachte had eerder die dag de ruzie gehad met het slachtoffer en had vervolgens rondgebazuind dat hij het slachtoffer later neer zou gaan steken, hetgeen ook is gebeurd. De Hoge Raad meende dat het oordeel van het hof dat er sprake was van voorbedachte raad ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk was. Zie voorts de nuttige overzichtsconclusie ECLI:NL:PHR:2015:304 m.b.t. voorbedachte raad van mijn ambtgenoot Machielse, waarin hij diverse voorbeelden noemt van gevallen waarin het oordeel dat sprake was van voorbedachte raad in cassatie ‘overeind’ is gebleven.