Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2014, nr. 13/00533, nr. 13/00534
ECLI:NL:GHARL:2014:234
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
13/00533
13/00534
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:234, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑01‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:33, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Regeling Wfsv. Verzoek concernaansluiting. Verzoek terecht afgewezen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00533 en 13/00534
uitspraakdatum: 14 januari 2014
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het beroep van
[X] B.V. c.s. te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de schriftelijke weigering van 30 januari 2013 een beschikking te nemen als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling Wfsv door
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Met dagtekening 13 december 2012 heeft [X] B.V. (hierna: [X]) mede namens [A] B.V. (hierna: [A]), B.V. [B] (hierna: [B]) en een aantal andere in het verzoek vermelde vennootschappen verzocht te beslissen dat zij en een aantal in het verzoek vermelde vennootschappen met ingang van 1 januari 2010 (voor [B] 13 september 2010) aangesloten zijn bij dezelfde sector.
1.2.
De Inspecteur heeft bij brief van 30 januari 2013 geweigerd de gevraagde beschikking te verlenen.
1.3.
Belanghebbenden hebben bij brief van 4 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen de weigering. Bij brief van 15 april 2013 hebben zij het bezwaar aangevuld en de Inspecteur verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep.
1.4.
De Inspecteur heeft ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift bij brief van 16 april 2013 doorgezonden aan het Hof, waar het 18 april 2013 ter griffie is ontvangen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar behandeld de beroepen met de kenmerken 13/00533, 13/00534 en 13/00535. Namens belanghebbenden is daar verschenen mr. [C], bijgestaan door mr. [D] en [E]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [F], bijgestaan door [G]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
De bedrijven van [X] en haar hiervoor onder 1.1. bedoelde (middellijke) dochtervennootschappen behoren tot een economische of organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling Wfsv.
2.2.
[A] en [B] zijn uitzendbureaus. De werknemers van [B] worden uitsluitend uitgezonden in de zorgsector.
2.3.
Bij beschikking van 12 november 2012 heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbenden beslist dat de hiervoor onder 1.1 vermelde vennootschappen, met uitzondering van [B] en [A] zijn aangesloten bij dezelfde sector.
2.4.
Bij brief van 13 december 2012 verzoeken belanghebbenden de Inspecteur eenzelfde beschikking te nemen, nu met inbegrip van [A] en [B].
2.5.
Bij brief van 30 januari 2013 heeft de Inspecteur dat verzoek afgewezen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het verzoek om concernaansluiting terecht heeft afgewezen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep en inwilliging van hun verzoek om concernaansluiting. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbenden wijzen erop dat [B] nagenoeg uitsluitend onder één vaksector uitzendt, te weten sector 35. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat dan uit artikel 5.8, eerste lid, van de Regeling Wfsv voortvloeit dat [B] wordt ingedeeld in sector 35.
4.2.
De omstandigheid dat de werknemers van [B] worden uitgezonden naar bedrijven in de vaksector Gezondheid, maakt naar het oordeel van het Hof niet dat de bedrijfsuitoefening van [B] behoort tot de takken van bedrijf en beroep van de sector Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen. De bedrijfsuitoefening van [B] is immers het drijven van een uitzendbureau.
4.3.
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat [B] ingedeeld moet worden in sector 35 op grond van onderdeel 5 van onderdeel 52 van de Bijlage bij de Regeling Wfsv. Belanghebbenden wijzen in dit verband op de toelichting bij artikel 4 van het Besluit indeling uitzendbedrijven (Stcrt. 2000, 49), een voorloper van de bepaling waarop belanghebbenden zich beroepen. In die toelichting staat onder meer: “Bij zaken, die zich mogelijk lenen voor vorming van dispensatiebeleid valt te denken aan arbeidspools/deconfiture; voorts is voorstelbaar, dat vanuit bepaalde sectoren/branches dispensatieverzoeken worden ingediend, wanneer sprake is van (groepen) werkgevers, die nagenoeg uitsluitend onder 1 vaksector uitzenden. Wellicht kan ook daarvoor dispensatiebeleid ontwikkeld worden.”
4.4.
Belanghebbenden stellen zich voorts op het standpunt dat art. 5.4 Regeling Wfsv toelaat dat uitzendondernemingen in het kader van een concernaansluiting worden ingedeeld in een andere sector dan sector 52.
4.5.
De Inspecteur wijst op de toelichting bij het Besluit indeling uitzendbedrijven, waar onder meer staat: “Onder het nieuwe Uitzendbesluit zal concernaansluiting bij de sector Uitzendbedrijven wél kunnen; het omgekeerde (uitzendbedrijven via concernaansluiting naar een vaksector) blijft niet toegestaan.”
4.6.
Het Hof leidt uit de tekst van het bedoelde onderdeel 5 en van het bedoelde artikel 5.4, in het bijzonder uit het gebruik van het woord ‘kan’, af dat de Inspecteur niet verplicht is tot inwilliging van een verzoek om indeling van een uitzendbureau bij een andere sector, onderscheidenlijk van een verzoek om concernaansluiting. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid is de Inspecteur gehouden te handelen overeenkomstig door hem vastgestelde beleidsregels (artikel 4:81 tot en met 4:84 van de Awb) en in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.7.
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de Inspecteur bij het afwijzen van haar verzoek heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In dat verband stelt zij dat de Inspecteur de afwijzing slechts heeft gemotiveerd door te wijzen op de eerdere vier onderdelen van de uitzendbepalingen.
4.8.
De Inspecteur heeft zijn afwijzing in de brief van 30 januari 2013 gemotiveerd door te wijzen op zijn bestendige gedragslijn verzoeken van uitzendbureaus om concernaansluiting bij een andere sector af te wijzen, behoudens zeer bijzondere gevallen, waartoe het onderhavige geval niet behoort. De Inspecteur wijst op de hiervoor onder 4.5 aangehaalde passage in de toelichting op het Besluit indeling uitzendbedrijven. Voorts wijst de Inspecteur erop dat de artikelen 5.1 tot en met 5.8 van de Regeling Wfsv blijkens de toelichting in de plaats zijn gekomen van onder meer het Besluit indeling uitzendbedrijven. Daarbij is, aldus de Inspecteur, geen inhoudelijke wijziging beoogd. De Inspecteur wijst in dit verband op de inleiding bij de toelichting op het Besluit indeling uitzendbedrijven, waar staat: “De inhoud van de regelgeving is afkomstig van bestaande regelingen. De bepalingen zijn alleen technisch aangepast.” De Inspecteur wijst er daarnaast op dat het in 4.3 aangehaalde dispensatiebeleid uitsluitend ziet op uitzendbedrijven die uitzenden hoofdzakelijk naar bedrijven in één sector en die, anders dan [B] en [A], dit hoofdzakelijk doen zonder uitzendbeding. Dergelijke uitzendbedrijven kunnen worden ingedeeld in die sector in plaats van de sector uitzendbedrijven (zie onderdeel 4 van onderdeel 52 van de Bijlage bij de Regeling Wfsv).
4.9.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur daarmee zijn afwijzing afdoende gemotiveerd. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
4.10.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 14 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, | De voorzitter, |
(C.E. te Brake) | (J. van de Merwe) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.