Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers
Artikel 7 Reis
Geldend
Geldend vanaf 01-05-1983
- Bronpublicatie:
24-11-1977, Trb. 1978, 70 (uitgifte: 01-06-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-1983
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-03-1983, Trb. 1983, 45 (uitgifte: 01-01-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Discriminatie
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Iedere Verdragsluitende Partij verplicht zich ertoe ervoor te zorgen dat bij officiële collectieve werving de kosten van de reis naar het ontvangende land in geen geval ten laste van de migrerende werknemer komen. De regeling voor betaling van deze kosten wordt vastgesteld bij bilaterale overeenkomsten die tevens kunnen voorzien in de uitbreiding van bovengenoemde maatregelen tot de gezinnen en tot werknemers die individueel worden aangeworven.
2.
Ten aanzien van migrerende werknemers en hun gezinnen die zich op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij bevinden op doortocht naar de ontvangende Staat of bij hun terugkeer naar de Staat van oorsprong, dienen door de bevoegde autoriteit van de Staat van doortocht alle maatregelen te worden genomen om de reis te bespoedigen en om oponthoud en administratieve moeilijkheden te voorkomen.
3.
Iedere Verdragsluitende Partij verleent vrijstelling van invoerrechten en -heffingen bij binnenkomst in de ontvangende Staat, bij definitieve terugkeer in de Staat van oorsprong alsmede bij doortocht:
- a.
voor de persoonlijke bezittingen en voor meubilair toebehorend aan de migrerende werknemers en aan de bij hen inwonende gezinsleden;
- b.
in een redelijke mate, voor gereedschap en draagbare uitrusting die de migrerende werknemers nodig hebben voor de uitoefening van hun vak.
De hierboven bedoelde vrijstellingen worden verleend overeenkomstig de bepalingen van de in genoemde Staten van kracht zijnde wetten of voorschriften.