Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018295996, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, met als sluitingsdatum 11 juni 2019, doorgenummerd 1 tot en met 42. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Midden-Nederland, 24-01-2020, nr. 16/172081-19 (P), 16/659375-16 (TUL)
ECLI:NL:RBMNE:2020:254
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
24-01-2020
- Zaaknummer
16/172081-19 (P), 16/659375-16 (TUL)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:254, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 24‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft op 14 oktober 2018 met zijn medeverdachte een ander bruut in elkaar geslagen. Ze hebben niet alleen de openbare orde verstoord, maar ook en vooral een vergaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Kortgeleden, in 2018, is verdachte voor een soortgelijk misdrijf veroordeeld tot een taakstraf. Verdachte heeft die taakstraf uitgevoerd. Dit betekent dat het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De eerder opgelegde straffen hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ook veroordeelt de rechtbank verdachte tot een taakstraf van 100 uur.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/172081-19 (P), 16/659375-16 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verdachte.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14 oktober 2018 te Hilversum, samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .
3. VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde geweld voor zover dat tegen het hoofd van het slachtoffer zou zijn uitgeoefend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Partiële vrijspraak
De onder het eerste gedachtestreepje aan verdachte verweten gedragingen komen niet voor bewezenverklaring in aanmerking. Hetzelfde oordeel treft het ten laste gelegde schoppen en/of trappen tegen het hoofd van het slachtoffer. In zoverre zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
Bewijsmiddelen1.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling door twee jongens op 14 oktober 2018. Aangever heeft verklaard dat hij ten gevolge daarvan een stekende pijn had aan de achterzijde van zijn rechter been en hoofdpijn had. Aangever had een snee op zijn voorhoofd en een wond op zijn rechter hand. Bij de aangifte zijn foto’s gevoegd van het letsel van aangever.2.
Verbalisant [verbalisant] heeft de met behulp van een camera van het Stationsplein te Hilversum op een gegevensdrager vastgelegde beelden bekeken van 14 oktober 2018 vanaf 01:02 uur, en zijn waarneming behelst, zakelijk weergegeven:
Op de beelden is het plein voor het station te zien. Dit plein is niet toegankelijk voor motorvoertuigen. Op dit plein staat een aantal bankjes. Achter in het beeld is de uitgang van de stationstunnel te zien. Verdachte 1 geeft vervolgens met zijn rechterbeen het slachtoffer een trap tegen het lichaam, welke zojuist op de grond aan het vallen was. Verdachte 1 en 2 geven vervolgens het slachtoffer een schop tegen het lichaam. Vervolgens vallen er meerdere klappen en schoppen in de richting van het slachtoffer. Dit gebeurt allemaal zeer snel achter elkaar. Verdachte 1 schopt minimaal 9 keer tegen het lichaam van het slachtoffer. Verdachte 2 slaat het slachtoffer minimaal 7 keer tegen het hoofd en/of het lichaam.3.
Tijdens het verhoor bij de politie op 9 mei 2019 heeft verdachte onder meer verklaard:
Ik weet even niet meer precies wie er eerst een kopstoot kreeg, [medeverdachte] of ik. En toen ramde ik erop los. Ik gaf hem gewoon een paar beuken. We hadden hem op de grond en toen gaf ik hem nog een paar beuken. (…) Ik heb ook geschopt.4.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat:
- -
hij toen en daar in het gezelschap was van [medeverdachte] ,
- -
hij en die [medeverdachte] in het hierboven bedoelde proces-verbaal zijn aangeduid als verdachten,
- -
[medeverdachte] en hijzelf een man die later [slachtoffer] bleek te zijn genaamd meermalen hebben geschopt.5.
Bespreking van een verweer
De verdediging heeft gesteld dat er bij gelegenheid van het door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde geweld niet ook tegen het hoofd van het slachtoffer is gestompt of geslagen, zodat verdachte daarvan zou moeten worden vrijgesproken. Uit het op ambtseed opgestelde proces-verbaal inzake het bekijken van de met behulp van die camera vastgelegde beelden volgt dat het slachtoffer door een van de verdachten tegen het hoofd is geslagen. De rechtbank heeft geen onjuistheden in het proces-verbaal inzake het uitkijken van de camerabeelden geconstateerd, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
Voor een bewezenverklaring van het “in vereniging” plegen van geweld moet komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich tijdens het incident verre van onbetuigd heeft gelaten. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd en verwerpt dit onderdeel van het gevoerde verweer.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 oktober 2018 te Hilversum, openlijk, te weten, nabij de stationstunnel in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meerdere malen tegen het hoofd te stompen/slaan en tegen het lichaam, te stompen/slaan/ schoppen/trappen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is van een taakstrafverbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de straf in zijn voordeel rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte ziet het laakbare van zijn handelen in, heeft zijn leven gebeterd en kan als vader in zijn gezin niet worden gemist. Daarom is niet een gevangenisstraf maar een taakstraf een passende straf. Daarbij komt dat niet uit het oog mag worden verloren dat het slachtoffer zelf heeft bijgedragen aan de escalatie. Ook dit aspect dient als een strafverminderende omstandigheid te worden meegewogen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 14 oktober 2018 met zijn medeverdachte een ander bruut in elkaar geslagen. Verdachte en zijn medeverdachte liepen op de bewuste avond nabij de stationstunnel in Hilversum. Nadat zij een voor hen onbekende vrouw hebben nageroepen heeft de vriend van die vrouw (het latere slachtoffer) de confrontatie gezocht met de verdachte en de medeverdachte. Bij die confrontatie is het slachtoffer ten val gekomen. Verdachte en de medeverdachte hebben vervolgens volstrekt disproportioneel hun agressie afgereageerd door het slachtoffer meerdere malen te stompen en te slaan, ook tegen zijn hoofd, en te schoppen en te trappen tegen zijn lichaam. Aldus handelend hebben verdachte en zijn medeverdachte niet alleen de openbare orde verstoord, maar ook en vooral een vergaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat geweld in de openbare ruimte bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De persoon van verdachte
Uit een op naam van verdachte gesteld Uittreksel justitiële documentatie van 18 september 2019 blijkt dat hij eerder meerdere malen met justitie in aanraking is geweest, ook ter zake van geweldsincidenten. Kortgeleden, in 2018, is verdachte voor een soortgelijk misdrijf veroordeeld tot een taakstraf. Verdachte heeft die taakstraf uitgevoerd. Dit betekent dat het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. De eerder opgelegde straffen hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Oriëntatiepunten straftoemeting
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten wijzen in het geval van openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, in beginsel naar een taakstraf van 150 uren bij een first offender. De rechtbank zal het strafrechtelijk verleden van verdachte bij de strafoplegging in zijn nadeel betrekken. Daaraan doet niet af dat de rechtbank wil aannemen dat verdachte in het licht van zijn gezinssituatie op zijn tellen past. Gelet op de recidive, de ernst van het feit en de toepasselijkheid van artikel 22b Sr, acht de rechtbank het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf naast een taakstraf aangewezen. De rechtbank ziet in de door het slachtoffer geleverde bijdrage aan de escalatie aanleiding om verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan is gevorderd door de officier van justitie.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes weken waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren opleggen.
9. VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij vonnis van de politierechter Midden-Nederland, locatie Utrecht van 9 januari 2017 (parketnummer 16/659375-16) is verdachte jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. Verdachte is inmiddels ouder dan achttien jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat de tenuitvoerlegging toch dient te geschieden in de vorm van jeugddetentie. Derhalve zal de jeugddetentie als gevangenisstraf worden ten uitvoer gelegd.
10. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:6:21 en 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) weken;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 (vier) weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/659375-16
- wijst de vordering toe;
- gelast, indien in de zaak met parketnummer 16/172081-19 sprake is van een onherroepelijke veroordeling, de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 9 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken, om te zetten in een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Hilversum, openlijk, te weten, in de stationstunnel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] : - een of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te stompen/slaan en/of - (vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) een of meerdere malen op/tegen het hoofd, de arm en/of het been, althans op/tegen het lichaam, te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen;