Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-12-2020, nr. 200.276.348/01, nr. 200.282.276/01, nr. 200.282.278/01
ECLI:NL:GHARL:2020:10177
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
200.276.348/01
200.282.276/01
200.282.278/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:10177, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:347, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0932
Uitspraak 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopig getuigenverhoor afgewezen; belanghebbende bij een voorlopig getuigenverhoor en belang in verband met een collectieve actie ex artikel 3:305a BW?
Partij(en)
ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.276.348/01, 200.282.276/01 en 200.282.278/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 493511)
beschikking van 8 december 2020
in de zaak met rolnummer 200.276.348/01 van
Warner Music Benelux B.V.,
gevestigd te Hilversum,
verzoekster in de hoofdzaak en in het incident, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: Warner,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
Stichting Music#MeToo,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident, tevens verzoekster in het incident,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: SMMT,
advocaat: mr. H. Loonstein,
in de zaak met rolnummer 200.282.276/01 van
1. [verzoeker1] ,
wonende te [A] ,
2. [verzoeker2],
wonende te [B] ,
verzoekers,
hierna: [verzoekers 1 en 2] c.s.,
advocaat: mr. K. Kasem,
tegen
Stichting Music#MeToo,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: SMMT,
advocaat: mr. H. Loonstein,
en in de zaak met rolnummer 200.282.278/01 van
1. [verzoekster3] ,
wonende te [A] ,
2. [verzoeker4],
wonende te [C] ,
3. [verzoeker5],
kantoorhoudende te [A] ,
4. [verzoeker6],
wonende te [D] ,
verzoekers,
hierna: [verzoekers 3 t/m 6] c.s.,
advocaat: mrs. H. Maatjes,
tegen,
Stichting Music#MeToo,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: SMMT,
advocaat: mr. H. Loonstein.
1. De procedure in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
22 januari 2020 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, gegeven tussen SMMT en Warner. De rechtbank heeft daarbij het verzoek van SMMT tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de zaak met rolnummer 200.276.348/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen van Warner, ingekomen op 11 maart 2020,
- het incidenteel verzoek tevens akte overlegging bijlagen van Warner,
- het verweerschrift met bijlagen en het incidenteel verzoek van SMMT,
- het verzoek van SMMT om eerst te beslissen op haar incidentele verzoek en de afwijzende beslissing hof,
- de aanvullende bijlagen van Warner.
2.2
Het verloop van de zaak met rolnummer 200.282.276/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen van [verzoekers 1 en 2] c.s., ingekomen op 18 augustus 2020.
2.3
Het verloop van de zaak met rolnummer 200.282.278/01 blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen van [verzoekers 3 t/m 6] c.s., ingekomen op 30 juni 2020.
2.4
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 27 oktober 2020, bij welke gelegenheid partijen hun standpunten hebben laten toelichten door hun advocaten.
Van de zijde van Warner, SMMT en [verzoekers 3 t/m 6] c.s. zijn daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Mr. Loonstein heeft in de zaken met rolnummer 200.282.276/01 en 200.282.278/01 ter zitting namens SMMT verweer gevoerd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3. Waar gaat het over?
3.1
Het gaat in deze zaken om de vraag of het verzoek van SMMT om een voorlopig getuigenverhoor voor toewijzing in aanmerking komt.
3.2
SMMT is een stichting die volgens haar statuten ten doel heeft om slachtoffers van belediging, discriminatie, seksualisering en seksueel misbruik een stem te geven, om dit ongewenste gedrag binnen onder meer de muziekbranche tegen te gaan en voorts al hetgeen te doen dat daartoe bevorderlijk kan zijn.
Warner is een platenmaatschappij die werkt voor en met grote nationale en internationale artiesten.
[verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5] zijn bekend onder de artiestennamen [naam1] , [naam2] en [naam3] .
[verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] zijn indirect bestuurders van Spec Entertainment B.V. (hierna: Spec), een artiestenmanagementbedrijf.
3.3
SMMT wil een procedure starten tegen Warner, waarin onder meer een bevel zal worden gevorderd dat Warner zich aan haar eigen ethische gedragscode houdt en/of een verbod dan wel een verklaring voor recht met betrekking tot onrechtmatig gedrag van Warner.
SMMT legt hieraan ten grondslag dat sprake is van structureel wangedrag door artiesten binnen de Nederlandse muziekbranche, met name in de rapscene. Het wangedrag bestaat volgens SMMT uit seksistisch, discriminerend en/of gewelddadig gedrag en taalgebruik (buiten het podium).
Warner hanteert een code of conduct waarin gedragsregels zijn opgenomen waar haar artiesten zich aan moeten houden. Op grond van deze gedragscode, maar ook op grond van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid, is Warner volgens SMMT gehouden maatregelen te treffen tegen het wangedrag van artiesten die onder haar verantwoordelijkheid vallen. Warner laat echter stelstelmatig na om daartegen op te treden en faciliteert dergelijk gedrag zelfs door deze artiesten een podium te bieden. Daarmee maakt Warner zich schuldig aan onrechtmatig handelen.
SMMT wenst bestuurders van Warner en Spec en de genoemde rapartiesten hierover als getuigen te horen.
3.4
Warner is bij de rechtbank niet verschenen. Daarop heeft de rechtbank het verzoek van SMMT in de beschikking van 22 januari 2020 toegewezen.
In hoger beroep verzoeken Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoekers 3 t/m 6] c.s. het hof de beschikking te vernietigen en het verzoek van SMMT alsnog af te wijzen.
3.5
Het hof oordeelt dat [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Warner, [verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5] zijn wel ontvankelijk in hun hoger beroep. De inhoudelijke beoordeling in die zaken leidt ertoe dat het verzoek van SMMT om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten alsnog wordt afgewezen.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Ontvankelijkheid: termijn indiening beroepschriften
4.1
Het beroepschrift van Warner is ingediend op 11 maart 2020. De laatste dag waarop nog in hoger beroep kon worden gegaan was, gelet op de datum van de bestreden beschikking, 22 april 2020. Dit hoger beroep is dus tijdig ingesteld.
4.2
[verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoekers 3 t/m 6] c.s. zijn in eerste aanleg niet verschenen. Niet gebleken is dat de bestreden beschikking aan hen is betekend, zodat het hof dient vast te stellen wanneer de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
4.3
[verzoekers 1 en 2] c.s. zijn op 18 augustus 2020 in hoger beroep gekomen. Zij stellen dat zij pas op 25 mei 2020 bekend zijn geworden met de inhoud van de beschikking. Op 13 mei 2020 is weliswaar een exploot aan hen betekend waarbij zij zijn opgeroepen als getuige bij de rechtbank te verschijnen, maar gesteld noch gebleken is dat de bestreden beschikking daarbij is meebetekend. Dat [verzoekers 1 en 2] c.s. eerder dan 25 mei 2020 op de hoogte waren van de (inhoud van de) bestreden beschikking, is evenmin gesteld of gebleken. Dit betekent dat door hen tijdig, dat wil zeggen binnen drie maanden na 25 mei 2020, hoger beroep is ingesteld.
4.4
[verzoekers 3 t/m 6] c.s. zijn op 30 juni 2020 in hoger beroep gekomen. Zij geven aan dat zij op 13 mei 2020 bekend zijn geworden met het verzoekschrift doordat op die dag een oproepingsexploot aan hen betekend is om als getuige bij de rechtbank te verschijnen. Daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat de bestreden beschikking bij dit exploot is meebetekend en dat [verzoekers 3 t/m 6] c.s. niet aangeven wanneer zij kennis hebben gekregen van de (inhoud van) de beschikking, is het beroepschrift van [verzoekers 3 t/m 6] c.s. in ieder geval binnen drie maanden na 13 mei 2020 door het hof ontvangen. Bij afwezigheid van andere gegevens acht het hof ook dit hoger beroep tijdig ingesteld.
Ontvankelijkheid: doorbrekingsgronden
4.5
Uit artikel 188 lid 2 Rv volgt dat tegen een beschikking waarbij een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, geen hoger beroep mogelijk is. Een wettelijk rechtsmiddelenverbod kan volgens vaste rechtspraak echter worden doorbroken, onder meer indien de rechter bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals in geval van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.6
[verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoekers 3 t/m 6] c.s. betogen dat sprake is van deze doorbrekingsgrond, zodat zij in het hoger beroep ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft nagelaten hen op te roepen en te horen alvorens een beslissing te nemen op het verzoek van SMMT. Daarmee is het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden. Volgens [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoekers 3 t/m 6] c.s. wenst SMMT hen als getuigen te horen, waarmee zij belanghebbenden zijn en alsnog dienen te worden gehoord op het verzoek van SMMT.
Belanghebbende
4.7
Belanghebbende bij een voorlopig getuigenverhoor is ten eerste de potentiële procespartij (de eiser/verzoeker, de gedaagde/verweerder, of degene die door voeging, tussenkomst of vrijwaring partij in de hoofdzaak kan worden). Ten tweede is belanghebbende een (rechts)persoon, die zozeer betrokken is bij een tussen anderen te voeren of gevoerde procedure en in een zodanige rechtsverhouding tot (een van) die anderen staat, dat hij in vrijwel gelijke mate of zelfs een nog sterkere mate als belanghebbende bij die procedure moet worden aangemerkt. Dit betekent dat een veroordeling rechtstreeks gevolgen moet hebben voor de belangen van die derde.
[verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] (indirect bestuurders van Spec)
4.8
Gegeven deze maatstaf zijn [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] geen belanghebbenden. In dit geval is SMMT voornemens een civielrechtelijke procedure te starten tegen Warner. Daarin zal een rechterlijk bevel worden gevorderd dat Warner zich aan haar eigen ethische gedragscode houdt en/of een verbod dan wel een verklaring voor recht met betrekking tot onrechtmatig gedrag van Warner (bestaande uit het nalaten van maatregelen tegen wangedrag van haar artiesten). SMMT verwijt Warner dus dat zij haar eigen ethische gedragscode niet naleeft en/of dat zij heeft nagelaten maatregelen te treffen tegen wangedrag van haar artiesten. Dit verwijt betreft een onrechtmatige daad van Warner, en niet een onrechtmatige daad van de vennootschap waarvan [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] (indirect) bestuurder zijn. Van verwijten die zich specifiek tot hen persoonlijk richten is geen sprake. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat de tussen SMMT en Warner te voeren procedure rechtstreeks gevolgen heeft voor de belangen van [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] als derden.
4.9
[verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] hebben nog gewezen op een tegen Spec gericht verzoekschrift dat SMMT op 29 mei 2019 bij de rechtbank Midden-Nederland heeft ingediend en waarin onder meer is verzocht hen als getuigen te (doen) horen. Na ontvangst van het verweerschrift, heeft SMMT dit verzoekschrift echter ingetrokken. Volgens [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] heeft [E] , als woordvoerder van SMMT, meerdere keren aangegeven dat zij wederom in rechte betrokken zullen worden wanneer gesprekken niet naar zijn zin verlopen. SMMT heeft dit bestreden en benadrukt dat de wederpartij enkel Warner is. Gezien hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen en het ontbreken van een nadere onderbouwing op dit punt, kan er bij de nu bekende stand van zaken niet van worden uitgegaan dat het door SMMT gewenste voorlopig getuigenverhoor mede ertoe strekt de proceskansen in een procedure tegen Spec en/of haar (indirect) bestuurders in kaart te brengen.
4.10
Omdat [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] geen belanghebbenden zijn bij het voorlopig getuigenverhoor dat SMMT heeft verzocht, levert de omstandigheid dat de rechtbank hen niet op het verzoekschrift van SMMT heeft gehoord geen schending op van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Van een doorbrekingsgrond is geen sprake. [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] zijn daarom niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de bestreden beschikking van de rechtbank van 22 januari 2020.
[verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5]
4.11
[verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5] zijn daarentegen wel belanghebbenden. Ook als SMMT het te vergaren bewijs niet wenst te gebruiken voor een procedure tegen hen, zoals zij stelt, acht het hof hun belangen zozeer betrokken bij een eventueel tussen SMMT en Warner te voeren procedure dat zij als belanghebbenden bij het voorlopig getuigenverhoor moeten worden aangemerkt. De verwijten die SMMT Warner maakt raken immers aan een kwestie die hen persoonlijk betreft, waarbij zowel hun materiële als immateriële belangen in het geding kunnen komen. Daarmee is hun belang om de beschikking van de rechtbank in hoger beroep te bestrijden en alsnog te worden gehoord op het verzoek van SMMT, gegeven.
4.12
Hieruit volgt dat de door [verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5] aangevoerde doorbrekingsgrond opgaat. Door hen niet als belanghebbenden op het verzoekschrift van SMMT te horen heeft de rechtbank het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden. Zij zijn dus ontvankelijk in hun hoger beroep.
Warner
4.13
Warner heeft als doorbrekingsgrond eveneens aangevoerd dat het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Daartoe stelt Warner dat de brief van de rechtbank van 27 december 2019, waarmee Warner op de hoogte wordt gesteld van het binnengekomen verzoekschrift van SMMT en waarin Warner de gelegenheid wordt geboden daartegen verweer te voeren, haar niet heeft bereikt. Als gevolg hiervan heeft Warner geen verweerschrift ingediend en heeft zij geen bezwaar kunnen maken tegen het verzoek van SMMT.
Oproep tot het voeren van verweer
4.14
Het hof stelt vast dat de brief van de rechtbank van 27 december 2019 naar het juiste adres is verzonden. Ten aanzien van de brief die per gewone post is verzonden, heeft Warner aangevoerd deze niet te hebben ontvangen. Er zijn geen bewijzen voorhanden dat Warner deze brief wel heeft bereikt.
Ten aanzien van de per aangetekende post verzonden brief heeft Warner aangevoerd dat zij vanwege de feestdagen een zogenaamde geslotenverklaring heeft doorgegeven aan PostNL. Dit vindt steun in de overgelegde verklaring van [F] van PostNL. Uit deze verklaring volgt dat de geslotenverklaring gold voor de periode van dinsdag 24 december 2019 tot en met woensdag 1 januari 2020. Uit het overgelegde Track & Trace-overzicht blijkt dat de brief op 27 december 2019 is ontvangen door PostNL, dat aflevering op 28 december 2019 is uitgesteld in verband met de geslotenverklaring en dat de brief op 30 december 2019 en op 31 december 2019 - ondanks de geslotenverklaring - is aangeboden op het adres van Warner.
De brief is daarna naar een PostNL-locatie gegaan, waar de zending uiteindelijk niet is afgehaald en retour afzending is gegaan. Warner betwist dat PostNL een ‘schriftelijk bericht van aankomst’ heeft achtergelaten. Bewijzen dat dit wel het geval is geweest, ontbreken.
Op grond van deze feiten is voor het hof niet komen vast te staan dat de brief van
27 december 2019 Warner heeft bereikt of dat zij ter zake van het niet bereiken het nadeel dient te dragen in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW.
4.15
Volgens SMMT wist Warner wel dat het verzoekschrift was ingediend. De advocaat van SMMT heeft dit op 11 december 2019 namelijk per e-mail aan Warner toegezonden. Ook uit de e-mail van 22 januari 2020 van de advocaat van Warner aan de rechtbank blijkt dat deze een kopie van het verzoekschrift in handen had. Dit maakt de beoordeling van het hof niet anders. Voor zover Warner wetenschap had van de indiening van het verzoekschrift, geldt dat zij berichten van de rechtbank over de ontvangst van dit verzoekschrift en het voeren van verweer heeft mogen afwachten.
4.16
Nu Warner gelet op het voorgaande niet deugdelijk is opgeroepen om verweer te kunnen voeren op het verzoekschrift van SMMT, is het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden. Er is sprake van een doorbrekingsgrond, zodat Warner in het hoger beroep tegen de beschikking van 22 januari 2020 kan worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
4.17
Aangezien zich in de zaken van Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] een doorbrekingsgrond voordoet, zal het hof in die zaken moeten oordelen of de rechter in eerste aanleg het verzoek van SMMT tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor terecht heeft toegewezen.
4.18
Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift van SMMT stelt het hof voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv, als het overigens aan de eisen voor toewijzing voldoet, kan worden afgewezen op de gronden dat i) van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, ii) het verzoek strijdig is met een goede procesorde en iii) het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen aanleiding het verzoek onttrokken te achten aan de in artikel 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt (HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809).
Belang
4.19
Volgens Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] dient het verzoek van SMMT om een voorlopig getuigenverhoor afgewezen te worden omdat het belang aan de zijde van SMMT ontbreekt. Daartoe voeren zij aan dat SMMT voornemens is een procedure in te stellen op grond van een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW, maar dat SMMT niet voldoet aan de eisen die daarvoor in dit artikel zijn gesteld.
4.20
Het hof volgt SMMT niet in haar standpunt dat Warner dit te laat, want pas ter zitting, heeft opgeworpen. In haar beroepschrift concludeert Warner primair tot afwijzing van het verzoek van SMMT om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten en onder het kopje ‘Doorbrekingsgronden’ in haar beroepschrift heeft SMMT de afwijzingsgrond afwezigheid van belang als zodanig ook genoemd. Ter zitting heeft Warner nader toegelicht dat en waarom de in het beroepschrift genoemde afwijzingsgrond van afwezigheid van belang zich hier voordoet en dat het hof het verzoek van SMMT daarom kan afwijzen. Van een situatie waarin de nu besproken beroepsgrond in het beroepschrift geheel ontbreekt is dus geen sprake. Daarom is er geen reden Warner op die grond niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor zover het bezwaar van SMMT erin is gelegen dat Warner haar beroep op de afwijzingsgrond ter zitting heeft aangevuld in een mate dat SMMT zich daartegen niet deugdelijk heeft kunnen verweren, gaat het hof daaraan voorbij. SMMT heeft ter zitting gelegenheid gekregen om te reageren en zij heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Bovendien hebben zowel [verzoekers 1 en 2] c.s. als [verzoeker5] zich in hun beroepschriften op dezelfde afwijzingsgrond beroepen en heeft SMMT ter zitting ook daarop een reactie gegeven. SMMT is dan ook niet geschaad in enig verdedigingsbelang.
4.21
Als uitgangspunt heeft verder te gelden dat de rechtspersoon die een collectieve rechtsvordering kan instellen in het kader van de hoofdzaak, ook een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan indienen. Een dergelijke rechtspersoon heeft (behoudens voor zover is voldaan aan wettelijke vereisten voor toewijzing en geen van de door de Hoge Raad geformuleerde afwijzingsgronden zich voordoet) in beginsel recht op een verhoor. Dit laagdrempelige karakter en het gegeven dat het hier niet gaat om een door SMMT ingestelde rechtsvordering maar om een verzoek dat slechts het horen van getuigen betreft, laat onverlet dat - anders dan SMMT betoogt - bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor betekenis toekomt aan de vereisten voor een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW.
4.22
Per 1 januari 2020 is artikel 3:305a BW met de introductie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) gewijzigd. Op grond van artikel 3:305a lid 1 BW kan een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
Volgens artikel 3:305a lid 2 BW zijn de belangen van personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt voldoende gewaarborgd, wanneer de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen. Daarnaast gelden volgens sub a tot en met e van dit artikellid een aantal voorwaarden die betrekking hebben op de transparantie en governance.
De rechter kan een rechtspersoon die niet aan de vereisten van lid 2, sub a tot en met e, voldoet op grond van artikel 3:305a lid 6 BW toch ontvankelijk verklaren, wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft.
4.23
Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] hebben met hun verweer onder meer aan de orde gesteld of sprake is van belangenbehartiging door SMMT en of SMMT voldoende representatief is (in de zin van artikel 3:305a lid 1 jo lid 2 BW).
4.24
SMMT heeft daartegen aangevoerd dat aan de eisen van artikel 3:305a BW is voldaan, zodat SMMT wel degelijk een rechtsvordering kan instellen. Er is sprake van een stichting die volledig rechtsbevoegd is en een toereikende statutaire doelomschrijving heeft. SMMT komt op voor de belangen van bepaalde minderheidsgroeperingen in Nederland. Deze belangen zijn gelijksoortig en lenen zich voor bundeling.
4.25
Het hof stelt vast dat SMMT een stichting is die over volledige rechtsbevoegdheid beschikt. Volgens haar statuten heeft SMMT ten doel slachtoffers van belediging, discriminatie, seksualisering en seksueel misbruik een stem te geven om dit ongewenste gedrag binnen onder meer de muziekbranche tegen te gaan en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord. Het hof leidt hieruit af dat SMMT zich door middel van haar statutaire doelstelling de behartiging van de aldaar omschreven belangen aantrekt, maar dat SMMT enige feitelijke activiteit ontplooit ter realisering van haar statutaire doel is het hof uit de stukken noch uit de toelichting ter zitting van SMMT gebleken.
SMMT heeft evenmin inzichtelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk beschikt over een achterban, die belang heeft bij de beantwoording van de rechtsvraag die SMMT met een collectieve actie aan de rechter wenst voor te leggen. SMMT is, volgens de wetgever in de memorie van toelichting, weliswaar niet verplicht om een lijst met namen en andere gegevens van haar achterban over te leggen, maar zij dient wel nauwkeurig te omschrijven voor welke groep van personen zij opkomt (Kamerstukken II 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 18/19). Bovendien dient SMMT voldoende representatief te zijn, met welke eis volgens de toelichting wordt voorkomen dat een stichting of een vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. SMMT heeft het hof niet van enige informatie voorzien waaruit kan blijken dat zij in de hiervoor bedoelde zin beschikt over de steun van een relevante achterban.
Gelet op het voorgaande is voor het hof niet te beoordelen of SMMT kan worden aangemerkt als een belangenbehartiger die beschikt over een relevante achterban, die in staat is haar doelstelling te realiseren en die daadwerkelijk feitelijk betrokken is bij de vordering die zij beoogt in te stellen. Ook valt bij afwezigheid van nadere gegevens over de achterban niet te toetsen of een voldoende gehalte aan gelijksoortige belangen voorhanden is om een collectieve actie ontvankelijk te doen zijn, in die zin dat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd.
4.26
Het hof voegt hier nog aan toe dat representativiteit alleen niet voldoende is voor de eis dat de rechtspersoon de belangen van de personen voor wie zij opkomt voldoende moet waarborgen. SMMT zal eveneens moeten voldoen aan ontvankelijkheidseisen ter zake van transparantie en governance. Dat SMMT in aanmerking zou kunnen komen voor de uitzondering van lid 6, waardoor niet aan de ontvankelijkheidsvereisten uit lid 2, sub a tot en met e, behoeft te worden getoetst, is immers niet gesteld en is het hof bij gebreke van informatie ook niet gebleken. En ook als SMMT zich op de uitzondering van lid 6 zou kunnen beroepen, geldt dat zij nog steeds aan de eisen uit artikel 3:305a lid 1 BW en het representativiteitsvereiste van artikel 3:305a lid 2 aanhef BW moet voldoen.
4.27
Al met al heeft SMMT in het licht van de betwisting door Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] onvoldoende naar voren gebracht om te kunnen oordelen dat SMMT voldoet aan de in het kader van een voorlopig getuigenverhoor te stellen eisen van artikel 3:305a BW.
4.28
Voor zover SMMT meent dat zij desondanks beschikt over een voldoende eigen belang in de zin van artikel 3:303 BW, hebben Warner, [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] dat betwist en heeft SMMT dat niet nader onderbouwd.
4.29
Aangezien niet is komen vast te staan dat SMMT een collectief dan wel eigen belang heeft bij het instellen van een procedure tegen Warner, heeft zij geen belang bij het door haar verzochte voorlopig getuigenverhoor. Op deze grond zal het verzoek van SMMT tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog worden afgewezen.
Onvoldoende concreet en relevant
4.30
[verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] hebben naast het gebrek aan belang als afwijzingsgrond voor het verzoek van SMMT ook nog aangevoerd dat het verzoek van SMMT onvoldoende concreet en ter zake dienend is.
4.31
Uit artikel 187 lid 3 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 lid 1 Rv, dat volgens de schakelbepaling van artikel 189 Rv van overeenkomstige toepassing is, vloeit voort dat de feiten of rechten die men met het voorlopig getuigenverhoor wil bewijzen tot de beslissing van de zaak moeten kunnen leiden en voldoende gespecificeerd moeten zijn.
4.32
SMMT wenst door middel van getuigenverklaringen van bestuurders van Warner en Spec en van [verzoekers 1 en 2] c.s. en [verzoeker5] duidelijkheid te verkrijgen over de volgende vragen: (1) hoe ziet de steun eruit die Warner aan genoemde rappers biedt, (2) kunnen zij hun publiek - en in dezelfde mate - bereiken zonder de steun van Warner, (3) heeft Warner belang bij de misdragingen van deze (en andere) rapartiesten en/of heeft zij deze (daarom) misschien zelfs aangemoedigd, (4) en zo niet, welke maatregelen zijn er dan genomen nadat deze en/of andere rappers zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatig gedrag of zelfs strafbare feiten en (5) is de Code of Conduct ooit gebruikt en/of aangehaald naar aanleiding van misdragingen van de ‘independent contractors’ van Warner en op welke wijze?
4.33
Het hof stelt vast dat SMMT onvoldoende concreet heeft gemaakt op welke feitelijke misdragingen deze vragen betrekking hebben. Uit haar inleidend verzoekschrift maakt het hof op dat SMMT met de door haar gestelde misdragingen niet doelt op het taalgebruik van de rapartiesten in hun songteksten en de daarmee samenhangende artistieke vrijheid in het algemeen. Desondanks geeft SMMT als voorbeeld van grensoverschrijdende gedragingen waartegen Warner had behoren op te treden wel de tekst van het in 2016 uitgebrachte nummer “[song]” van [naam3] . en [naam2] . SMMT wijst verder op een aantal uitlatingen van [naam1] in een aantal filmpjes die hij op zijn eigen YouTube-kanaal heeft geplaatst. Het betreft hier materiaal dat, naar [verzoeker1] onweersproken heeft aangevoerd, inmiddels (grotendeels) is verwijderd. Andere misdragingen of wangedrag van deze rapartiesten, waartegen Warner had behoren op te treden, heeft SMMT niet genoemd.
[verzoeker1] staat bovendien al geruime tijd niet meer onder contract bij Warner.
Tegen deze achtergrond heeft SMMT de relatie tussen de vragen die zij met het getuigenverhoor wenst te beantwoorden en de onrechtmatige daad die zij Warner verwijt onvoldoende duidelijk gemaakt. SMMT stelt weliswaar dat zij belang heeft bij het horen van getuigen nu zij bewijs wil verzamelen over feiten en omstandigheden die kunnen aantonen dat SMMT onrechtmatig heeft gehandeld, maar zij heeft nagelaten voldoende te concretiseren op welk wangedrag van onder verantwoordelijkheid van Warner vallende artiesten dat verwijt betrekking heeft. Daarmee heeft SMMT onvoldoende onderbouwd welke feiten en omstandigheden zij met het getuigenverhoor wenst te bewijzen en op welke wijze die feiten en omstandigheden van belang kunnen zijn voor de beslissing in een eventuele zaak tegen Warner.
4.34
Op grond van het voorgaande voldoet het verzoek van SMMT niet aan de in de wet gestelde eisen voor toewijzing daarvan. Ook op deze grond zal het verzoek van SMMT dan ook worden afgewezen.
Incidentele verzoeken
4.35
Warner en SMMT hebben ieder een incidenteel verzoek ingediend, respectievelijk tot het bevelen van schorsende werking van het hoger beroep en tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Nu de bestreden beschikking zal worden vernietigd hebben Warner en SMMT bij deze verzoeken geen belang (meer). Een proceskosten-veroordeling wordt achterwege gelaten.
5. De slotsom
5.1
[verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] zijn niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Warner, [verzoeker1] , [verzoeker2] en [verzoeker5] zijn wel ontvankelijk. De inhoudelijke beoordeling in die zaken leidt ertoe dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
5.2
In de zaak van [verzoekers 3 t/m 6] c.s. (met rolnummer 200.282.278/01) ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren, nu [verzoeker5] ontvankelijk is in zijn hoger beroep maar [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] dat niet zijn.
5.3
In de zaak van Warner (met rolnummer 200.276.348/01) zal het hof SMMT in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Warner zullen op nihil worden vastgesteld.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Warner zullen worden vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.148,- (2 punten x tarief € 1.074,-) aan salaris advocaat.
5.4
In de zaak van [verzoekers 1 en 2] c.s. (met rolnummer 200.282.276/01) zal het hof SMMT in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [verzoekers 1 en 2] c.s. worden vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- (2 punten x tarief € 1.074,-) aan salaris advocaat.
Als niet weersproken zal het hof in deze zaak ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met rolnummer 200.282.278/01
verklaart [verzoekster3] , [verzoeker4] en [verzoeker6] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep van de tussen SMMT en Warner gewezen beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 januari 2020;
verklaart [verzoeker5] ontvankelijk in zijn hoger beroep van de tussen SMMT en Warner gewezen beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 januari 2020;
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in de zaken met de rolnummer 200.276.348/01 en 200.282.276/01 en in de zaak van [verzoeker5] tegen SMMT met rolnummer 200.282.278/01
vernietigt de tussen SMMT en Warner gegeven beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 22 januari 2020 en doet opnieuw recht;
wijst het verzoek van SMMT tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af;
veroordeelt SMMT in de zaak tegen Warner in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Warner wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.148,- voor salaris overeenkomstig liquidatietarief;
veroordeelt SMMT in de zaak tegen [verzoekers 1 en 2] c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verzoekers 1 en 2] c.s. vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt SMMT in de nakosten van [verzoekers 1 en 2] c.s., begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval SMMT niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart deze beschikking voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Willemse, W.P.M. ter Berg en R.E. Weening en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.