Rb. Breda, 27-11-2008, nr. AWB 07-37
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6453
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
27-11-2008
- Zaaknummer
AWB 07-37
- LJN
BG6453
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6453, Uitspraak, Rechtbank Breda, 27‑11‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 27‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Bezwaar ontvankelijk. De inspecteur was in het onderhavige geval gehouden om de gemachtigde ten minste in kennis te stellen van het feit dat hij de naheffingsaanslag had opgelegd
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/37
Uitspraakdatum: 27 november 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Met dagtekening 15 november 2005 is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (de loonheffing), opgelegd voor een bedrag van € 11.674, alsmede bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van € 5.837.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 januari 2006, die in een envelop met poststempel 20 januari 2006 is ingekomen bij de inspecteur, bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 november 2006 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de vergrijpboete niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 december 2006 ontvangen bij de rechtbank op 21 december 2006, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen geregistreerd onder de procedurenummers 06/6221, 07/35, 07/36, 07/37, 07/39 en 07/4518 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.7.
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingediend. Van deze pleitnota is een afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2008 te [woonplaats]. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/6221, 07/35 tot en met 07/39 en 07/4518. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde. Alsmede de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming, welke bestaat uit de exploitatie van een bemiddelingsbureau voor Poolse arbeidskrachten, de exploitatie van een minicamping en de exploitatie van twee percelen asperges.
2.2.
Bij belanghebbende vindt in het jaar 2005 een boekenonderzoek plaats, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing en omzetbelasting over het jaar 2000 is onderzocht. Tijdens het boekenonderzoek fungeert de heer [de heer] van [kantoor] als contactpersoon van belanghebbende. Het controlerapport naar aanleiding van het boekenonderzoek dateert van 14 december 2005. Een kopie van het controlerapport is op of omstreeks deze datum enkel naar belanghebbende verzonden.
3. Geschil
3.1.
In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan het volgende, zakelijk weergegeven en voorzover te dezen van belang, toegevoegd:
Belanghebbende:
Het bezwaarschrift was niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Voorafgaande aan de controle is met mij als gemachtigde afgesproken dat stukken ook naar de gemachtigde verstuurd zouden worden. Belanghebbende is voor zijn werk vaak in Polen. Ik, de gemachtigde, heb de stukken pas in januari 2006 gekregen niet in november 2005. Voorts heb ik contact gehad over de loonheffing met de inspecteur, toen is tegen mij gezegd dat ik altijd nog wel bezwaar kon aantekenen namens belanghebbende. Ik, gemachtigde, wist niet dat er toen al een naheffingsaanslag was opgelegd. Tegen de tijd dat ik erachter kwam dat er aanslagen opgelegd waren, was de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaarschriften al verstreken.
Inspecteur:
Met betrekking tot de aanslag loonheffing merk ik op dat er naar mijn weten geen afspraken zijn gemaakt over het versturen van correspondentie. Ook in het controlerapport wordt hier geen opmerking over gemaakt. Het lijkt me dan ook sterk dat er afspraken zijn gemaakt over het versturen van correspondentie. Ik betwist dat er een termijnverlenging is geweest voor het indienen van het bezwaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugverwijzing naar de inspecteur. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij die dag is gelegen vóór de dag van bekendmaking van het aanslagbiljet (artikel 22j van de AWR). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid van de Awb). Bij verzending per post is een bezwaarschrift nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.2.
De aanslag is gedagtekend 15 november 2005. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 27 december 2005. De tot de stukken van het geding behorende kopie van de brief van 18 januari 2006 zoals die door de inspecteur is ontvangen draagt geen stempelafdruk met een datum van ontvangst. De rechtbank acht aannemelijk dat het bezwaarschrift met dagtekening 18 januari 2006, dat in een envelop met poststempel 20 januari 2006 ter inspectie is binnengekomen, op maandag 23 januari 2006 door de inspecteur is ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
4.3.
Belanghebbende heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn aangegeven dat hij voor zijn werk vaak in Polen verkeert en daardoor niet altijd in staat is om tijdig te reageren op correspondentie van de Belastingdienst. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het controlerapport en de aanslag naar de gemachtigde verzonden hadden moeten worden, temeer nu hieromtrent afspraken zijn gemaakt met de Belastingdienst.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel de Belastingdienst verplicht tot toezending van het aanslagbiljet aan ook een ander adres dan dat van de belastingplichtige, in dit geval belanghebbende, indien daartoe niet of namens de belanghebbende een verzoek is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke afspraak bestond. Er rustte op de inspecteur derhalve geen plicht om ook een kopie van de aanslag te verzenden naar de gemachtigde. Het voorgaande laat echter onverlet dat er onder omstandigheden een plicht kan rusten op de inspecteur om de gemachtigde ten minste in kennis te stellen van het feit dat hij de aanslag heeft opgelegd.
4.5.
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat ten tijde van het boekenonderzoek de correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur verliep via de gemachtigde. Voorts acht de rechtbank aannemelijk, gezien het ten tijde van het opleggen van de onderhavige aanslag nog lopende boekenonderzoek, dat de inspecteur wist dat belanghebbende veelvuldig in Polen verkeerde voor zijn onderneming. Onder deze omstandigheden was de inspecteur gehouden om de gemachtigde ten minste in kennis te stellen van het feit dat hij de onderhavige naheffingsaanslag had opgelegd. Door dit niet te doen heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank onbehoorlijk gehandeld. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard acht de rechtbank het daarbij aannemelijk dat indien de inspecteur wel behoorlijk zou hebben gehandeld, belanghebbende wél tijdig bezwaar zou hebben gemaakt. Het voorgaande brengt met zich mee dat onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, zoals bedoel in artikel 6:11 Awb. In dat geval is het bezwaar bij de uitspraak op bezwaar van 21 november 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door de inspecteur, zodat die uitspraak moet worden vernietigd.
4.6.
Belanghebbende vraagt in beroep om, naar de rechtbank verstaat, terugwijzing naar de inspecteur zodat deze opnieuw op het bezwaar beslist. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Nu zich in het onderhavige geval geen uitzonderingen voordoen op voornoemde hoofdregel, zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 9 juni 2006, nr. 41.130, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/290, zal de rechtbank de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
- 4.7.
Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet worden beslist als hierna is vermeld.
5. Proceskosten
De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 07/37, 07/38 en 07/39, als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De proceskosten zijn op de voet van dat besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punten voor replieken en dupliek, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor van 1 wegens het aantal samenhangende zaken). Nu de rechtbank in de zaak met procedurenummer 07/39 deze proceskostenvergoeding heeft toegekend is, gezien het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van het bovengenoemde besluit, in de onderhavige samenhangende zaak geen aanleiding meer een proceskostenvergoeding toe te kennen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
verklaart het bezwaar ontvankelijk, en
- -
draagt de inspecteur op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.