Ook volgens de toelichting op het middel (3.3) nieuw.
HR, 31-01-2017, nr. 16/02166
ECLI:NL:HR:2017:122
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
16/02166
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:122, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1450, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1450, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:122, Gevolgd
- Wetingang
art. 94a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0097
NbSr 2017/69 met annotatie van mr. V.J.C. de Bruijn
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94a Sv op sloep. Ontvankelijkheid hernieuwd beklag. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:580. Rb heeft klaagster ontvankelijk geacht in het hernieuwde beklag, nu daarbij een beroep is gedaan op het nog niet eerder voor de raadsvrouwe beschikbare dossier met verklaringen van klaagster. Het kennelijke oordeel van de Rb dat in het hernieuwd beklag een beroep is gedaan op andere f&o dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/02166 B
CeH/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 januari 2016, nummer RK 15/2719, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de klaagster ontvankelijk is in haar klaagschrift.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot afgifte van de op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen sloep, gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Niet-ontvankelijkheid
De officier heeft in het schriftelijk advies d.d. 29 oktober 2015 aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift. De officier van justitie voert daartoe aan dat op 21 mei 2013 het beklag door de rechtbank ongegrond is verklaard en het verzoek tot teruggave is afgewezen. Hernieuwd beklag is slechts mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. Naar oordeel van de officier van justitie is er echter geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag.
Door de raadsvrouw is met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid aangevoerd dat zij van mening is dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Pas begin 2014 heeft de raadsvrouw het dossier ontvangen. In het dossier zaten verhoren van klaagster die tijdens de beklagprocedure in 2013 voor de raadsvrouw nog niet beschikbaar waren. Om die reden meent de raadsvrouw dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor klaagster ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is, nu het dossier pas begin 2014 beschikbaar was voor de raadsvrouw en er dus wel sprake is van feiten en omstandigheden die bij de raadsvrouw nog niet bekend waren ten tijde van het indienen van het eerdere klaagschrift.
Beoordeling van het klaagschrift
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of buiten redelijke twijfel staat dat klager als enige eigenaar van het inbeslaggenomene moet worden aangemerkt en verhaal op het voorwerp derhalve niet aan de orde zal zijn.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift het volgende aangevoerd.
Klaagster is op 12 november 2011 om 13:50 uur gehoord en heeft toen, zonder dat zij wist van de inbeslagname van de boot en zonder dat zij wist wat [betrokkene 1] had verklaard, zelf verklaard dat de boot op haar naam staat en dat zij deze boot heeft gekocht met geld dat zij van haar vader heeft geërfd. Klaagster kan dit onderbouwen met een document waaruit blijkt dat de boot d.d. 12 mei 2008 door [betrokkene 2] namens de eigenaar [betrokkene 3] is overgedragen aan klaagster (PRODUCTIE 6). Daarnaast overlegt klaagster een verklaring van berusting waaruit blijkt dat zij na het overlijden van haar vader een geldbedrag heeft geërfd (PRODUCTIE 8).
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door klaagster is aangevoerd dat zij de aanschaf van de boot heeft gefinancierd uit een erfenis, maar dit wordt onvoldoende onderbouwd. Uit de overeenkomst van overdracht kan slecht worden opgemaakt dat de boot op 12 mei 2008 is overgedragen en dat er een jaar daarvoor een contante afrekening heeft plaatsgevonden. De daadwerkelijke koop van de boot is hier niet uit af te leiden en is niet voldoende om daarmee het eigendom van de boot vast te kunnen stellen.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag. Immers, op basis van de verklaring van klaagster d.d. 12 november 2011 waarin zij stelt dat de boot op haar naam staat en zij de boot heeft aangeschaft onder andere met geld dat zij van haar vader heeft geërfd, de verklaring van berusting waaruit blijkt dat klaagster inderdaad een geldbedrag heeft geërfd na het overlijden van haar vader en de overdrachtsovereenkomst d.d. 12 mei 2008 waaruit blijkt dat klaagster de boot van [betrokkene 2] namens de eigenaar [betrokkene 3] overgedragen heeft gekregen, is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat klaagster eigenaar is van de Maril-sloep 625 .
Het klaagschrift zal derhalve gegrond worden verklaard."
2.3.1.
Een klager kan opnieuw een klaagschrift indienen strekkende tot - zoals in het onderhavige geval - beëindiging van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, indien een eerder ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet is geëindigd. De klager is in het nieuw beklag niet-ontvankelijk indien enkel een beroep wordt gedaan op feiten of omstandigheden waarop hij in het eerdere beklag een beroep heeft gedaan. Niet is vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag. (Vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR: 2016:580, NJ 2016/202.)
2.3.2.
De Rechtbank heeft de klaagster ontvankelijk geacht in het hernieuwde beklag, nu daarbij een beroep is gedaan op het nog niet eerder voor de raadsvrouwe beschikbare dossier met verklaringen van de klaagster. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat in het hernieuwd beklag een beroep is gedaan op andere feiten en omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.
Conclusie 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94a Sv op sloep. Ontvankelijkheid hernieuwd beklag. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:580. Rb heeft klaagster ontvankelijk geacht in het hernieuwde beklag, nu daarbij een beroep is gedaan op het nog niet eerder voor de raadsvrouwe beschikbare dossier met verklaringen van klaagster. Het kennelijke oordeel van de Rb dat in het hernieuwd beklag een beroep is gedaan op andere f&o dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Nr. 16/02166 B Zitting: 13 december 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [klaagster] |
Bij beschikking van 26 januari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, het beklag tegen het beslag op een Maril-sloep 625, genaamd ‘[A]’, gegrond verklaard en de teruggave gelast van de sloep aan klaagster [klaagster].
Mr. R.A.E. van Noort, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat het oordeel dat klaagster ontvankelijk is omdat er sprake is van feiten en omstandigheden die bij de raadsvrouw nog niet bekend waren ten tijde van het indienen van het eerdere klaagschrift, getuigt van een onjuiste, in elk geval te beperkte rechtsopvatting, dan wel dat de Rechtbank haar oordeel op onvoldoende of onbegrijpelijke gronden heeft gebaseerd.
De bestreden beschikking houdt te dien aanzien in:
“Niet-ontvankelijkheid
De officier heeft in het schriftelijk advies d.d. 29 oktober 2015 aangevoerd dat klager niet- ontvankelijk is in haar klaagschrift. De officier van justitie voert daartoe aan dat op 21 mei 2013 het beklag door de rechtbank ongegrond is verklaard en het verzoek tot teruggave is afgewezen. Hernieuwd beklag is slechts mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. Naar oordeel van de officier van justitie is er echter geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag.
Door de raadsvrouw is met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid aangevoerd dat zij van mening is dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Pas begin 2014 heeft de raadsvrouw het dossier ontvangen. In het dossier zaten verhoren van klaagster die tijdens de beklagprocedure in 2013 voor de raadsvrouw nog niet beschikbaar waren. Om die reden meent de raadsvrouw dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor klaagster ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is, nu het dossier pas begin 2014 beschikbaar was voor de raadsvrouw en er dus wel sprake is van feiten en omstandigheden die bij de raadsvrouw nog niet bekend waren ten tijde van het indienen van het eerdere klaagschrift.”
Met betrekking tot de gegrondheid van het beklag overweegt de rechtbank:
“Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of buiten redelijke twijfel staat dat klager als enige eigenaar van het inbeslaggenomene moet worden aangemerkt en verhaal op het voorwerp derhalve niet aan de orde zal zijn.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift het volgende aangevoerd. Klaagster is op 12 november 2011 om 13:50 uur gehoord en heeft toen, zonder dat zij wist van de inbeslagname van de boot en zonder dat zij wist wat [betrokkene 1] had verklaard, zelf verklaard dat de boot op haar naam staat en dat zij deze boot heeft gekocht met geld dat zij van haar vader heeft geërfd. Klaagster kan dit onderbouwen met een document waaruit blijkt dat de boot d.d. 12 mei 2008 door [betrokkene 2] namens de eigenaar [betrokkene 3] is overgedragen aan klaagster (PRODUCTIE 6). Daarnaast overlegt klaagster een verklaring van berusting waaruit blijkt dat zij na het overlijden van haar vader een geldbedrag heeft geërfd (PRODUCTIE 8).
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Door klaagster is aangevoerd dat zij de aanschaf van de boot heeft gefinancierd uit een erfenis, maar dit wordt onvoldoende onderbouwd. Uit de overeenkomst van overdracht kan slecht worden opgemaakt dat de boot op 12 mei 2008 is overgedragen en dat er een jaar daarvoor een contante afrekening heeft plaatsgevonden. De daadwerkelijke koop van de boot is hier niet uit af te leiden en is niet voldoende om daarmee het eigendom van de boot vast te kunnen stellen.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag. Immers, op basis van de verklaring van klaagster d.d. 12 november 2011 waarin zij stelt dat de boot op haar naam staat en zij de boot heeft aangeschaft onder andere met geld dat zij van haar vader heeft geërfd, de verklaring van berusting waaruit blijkt da klaagster inderdaad een geldbedrag heeft geërfd na het overlijden van haar vader en de overdrachtsovereenkomst d.d. 12 mei 2008 waaruit blijkt dat klaagster de boot van [betrokkene 2] namens de eigenaar [betrokkene 3] overgedragen heeft gekregen, is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat klaagster eigenaar is van de Maril-sloep 625.
Het klaagschrift zal derhalve gegrond worden verklaard.”
5. In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580 overwoog de Hoge Raad:
“2.4.1. Zoals de Rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen, kan een klager opnieuw een klaagschrift indienen strekkende tot - zoals in het onderhavige geval - beëindiging van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, indien een eerder ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet is geëindigd. Ook is juist het oordeel van de Rechtbank dat de klager in een hernieuwd beklag niet-ontvankelijk is indien daarin enkel een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop hij in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BH1478, NJ 2009/178). Niet is vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag.”
6. Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beklag van klaagster strekkende tot teruggave van onder meer de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen Maril-sloep 625, genaamd ‘[A]’, ongegrond verklaard. Daarbij overwoog de rechtbank dat klaagster wel een beroep deed op een door haar overgelegd stuk betreffende de overdracht van een boot, maar dat dit stuk zoveel vragen opriep dat daarmee bezwaarlijk kon worden onderbouwd dat klaagster eigenaresse van de sloep was. Ook de door klaagster overgelegde stukken betreffende haar financiële positie konden, aldus de rechtbank, de conclusie niet dragen dat klaagster buiten redelijke twijfel eigenaresse was van de sloep.
7. In de onderhavige beschikking overweegt de rechtbank dat het dossier pas begin 2014 beschikbaar was voor de raadsvrouw met daarin volgens de raadsvrouw - en kennelijk ook de rechtbank - verhoren van klaagster en er dus wel sprake is van feiten en omstandigheden die bij de raadsvrouw nog niet bekend waren ten tijde van het indienen van het eerdere klaagschrift.
8. In casu deed klaagster niet alleen een beroep op de inhoud van de verhoren van klaagster als nieuwe feiten, maar ook op een ander stuk dat eveneens nieuw is, te weten de verklaring van berusting waaruit blijkt dat klaagster inderdaad een geldbedrag heeft geërfd na het overlijden van haar vader.1.Ook dit nieuwe feit legt de rechtbank aan haar oordeel over het beklag ten grondslag.
9. Tegen deze achtergrond alsmede in aanmerking genomen dat de rechtbank tot een ander oordeel over het beklag komt dan in haar eerdere beschikking, geeft het oordeel van de rechtbank dat een beroep is gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2016