Rb. Oost-Brabant, 05-03-2018, nr. 17, 3049
ECLI:NL:RBOBR:2018:958
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
05-03-2018
- Zaaknummer
17_3049
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:958, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 05‑03‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:2720
- Vindplaatsen
OGR-Updates.nl 2018-0054
Uitspraak 05‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Windpark De Rietvelden De uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor 4 windturbines in ’s-Hertogenbosch. 3 windturbines zijn voorzien op het bedrijventerrein De Rietvelden. Windturbine 4 ligt op enige afstand. Een groot aantal personen en instellingen heeft beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat windturbine 4 geen onderdeel uitmaakt van een cluster en kan leiden tot horizonvervuiling. Verder hadden in het bestreden besluit voorschriften moeten worden opgenomen om initiatiefnemers te verplichten windturbines 1-3 uit te rusten met een toereikend ijsdetectiesysteem. De overige inhoudelijke kritiek van eisers treft geen doel. De rechtbank ziet geen procedurele gebreken in de voorbereiding van het bestreden besluit. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat windturbines 1-3 kunnen voldoen aan de normen in het Abm over geluidsoverlast, schaduwwerking en externe veiligheid. De normen in het Abm bieden voldoende bescherming tegen laagfrequent geluid. In het bestreden besluit zijn ook de hinder en de risico’s waartegen het Abm geen bescherming biedt, voldoende in kaart gebracht. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning voor windturbines 1-3 te weigeren.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/3049, SHE17/3050, SHE 17/3068, SHE 17/3077, SHE 17/3082,
SHE 17/3086 en SHE 17/3104
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaken tussen
1. Vereniging Actiecomité Windpark Rietvelden NEE en anderen (26 adressen),
te 's-Hertogenbosch, eisers 1 (SHE 17/3049)
(gemachtigde: mr. R.E. Wannink),
2. Bestuursraad voor Engelen en Bokhovente ’s-Hertogenbosch, eiser 2 (SHE 17/3050)
(gemachtigde: mr. R.E. Wannink),
3. [eiser] en anderen adressen), te [woonplaats] , eisers 3 (SHE 17/3068)
(gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij),
4. [eiseres] [adres] , eiser 4 (SHE 17/3077),
5. D. Füchs, Engelerschans 40 te Engelen, eiser 5, (SHE 17/3082),
6. Stichting Jenaplanschool Antonius Abt, Engelenpark 4 te Engelen, Kinderopvang Dribbel BV, waaronder BSO Eijgenwijze, Kraanvogellaan 4 te Engelen, Kindcentrum De Matrix, Kraanvogellaan 4 te Engelen, Stichting Jeugd- en jongerenwerk Engelen, Engelerpark 8 te Engelen en Voetbalvereniging F.C. Engelen, Engelerpark 10 te Engelen, eisers 6 (SHE 17/3086),
(gemachtigde: mr. R.E. Wannink),
7. Vereniging Het Groene Hart Brabant, te Den Dungen, eiseres 7, (SHE 17/3104),
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder,
(gemachtigden: mr. E.B.A.M. Gerritse en mr. P.W.G.M. Christophe).
Aan het geschil heeft als derde-partij deelgenomen: Raedthuys Windenergie BV, te Enschede, vergunninghoudster, gemachtigden: mr. E.M.N. Noordover en mr. M.E. Palstra.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2017 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie en exploitatie van vier windturbines in ’s-Hertogenbosch (Windpark De Rietvelden) aan de Graaf van Solmsweg, de Rietveldkade, de Ketelaarskampweg en de Gemaalweg. De vergunning is verleend voor een periode van 25 jaar na realisatie van de windturbines. Tevens is besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd.
Alle zaken zijn gelijktijdig behandeld op 23 januari 2018. Het grootste deel van de eisers is verschenen, met hun gemachtigden. Namens eisers 6 is alleen de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is verschenen bij gemachtigden en diverse deskundigen.
Overwegingen
Inleiding
1. In deze uitspraak worden eerst de feiten op een rij gezet. Daarna wordt besproken of alle eisers wel beroep kunnen instellen. Vervolgens komen de inhoudelijke beroepsgronden tegen het bestreden besluit een voor een aan de orde. Veel eisers hebben dezelfde beroepsgronden aangevoerd. Die worden in deze uitspraak per onderwerp kort samengevat. Dan volgen de samenvattingen van de reacties van verweerder en vergunninghoudster. Vervolgens geeft de rechtbank per beroepsgrond een oordeel. Aan het einde van de uitspraak wordt het eindoordeel gegeven. In de bijlage bij de uitspraak zijn de wettelijke bepalingen opgenomen die in de uitspraak worden genoemd.
Feiten
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Op 17 mei 2017 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder: Wabo), aanleggen (artikel 2.1, eerste lid, onder 1, onder b, van de Wabo), afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) en OBM/omgevingsvergunning beperkte milieutoets (artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo) met als doel de realisatie van vier windturbines. In de toelichting op de aanvraag zijn de precieze coördinaten vermeld. In tabel 3.1 van de toelichting op de aanvraag staat dat de windturbines een maximale ashoogte hebben van 125 meter en een rotordiameter van 122 meter (ofwel een maximale tiphoogte van 186 meter) en een maximaal vermogen van 3,7 Megawatt (Mw). In de toelichting staat niet het type windturbine.
2.3
De windturbines worden geplaatst aan de Graaf van Solmsweg 99F, sectie F, nr. 2350, Rietveldenkade 17, sectie F, nrs. 2232, 2418, 2663, 2664 en 2704, Ketelaarskampweg 54, sectie F, nr. 2991 en de Gemaalweg 1C, sectie T, nr. 3195. Het bouwplan ligt binnen de bestemmingsplannen “Bedrijventerrein De Rietvelden, De Vutter, Het Ertveld” en “Buitengebied”. Windturbines 1, 2 en 3 zijn gelegen binnen het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Rietvelden, De Vutter, Het Ertveld”, waarin voor deze percelen de bestemming “Bedrijventerrein” geldt. Windturbine 4 ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied”, waarin voor dit perceel de bestemming “Agrarisch” geldt.
2.3
Het grootste deel van de personen die beroep hebben ingesteld woont op een afstand van minder dan 1.500 meter van een van de geplande windturbines. Ook de scholen en de sportvereniging liggen binnen de afstand van 1500 meter van een van de windturbines. Enkele personen wonen op een grotere afstand.
2.4
Door vergunninghoudster is op 16 mei 2017 een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Omdat deze eerder is aangevraagd, haakt deze niet aan bij de aanvraag omgevingsvergunning. Op 1 augustus 2017 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS) besloten de gevraagde ontheffing te verlenen. Hiertegen is beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Op 24 mei 2016 heeft GS de bevoegdheid tot het beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning voor het windpark Rietvelden/Treurenburg overgedragen aan verweerder.
2.5
Op 9 mei 2017 heeft de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch een besluit genomen, waarin hij verklaart geen bezwaar te hebben tegen het project, waardoor een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet nodig is.
2.6
De ontwerpbeschikking heeft van 12 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking zijn zienswijzen ingediend. Via een oplegnotitie zijn aanpassingen gedaan aan de ruimtelijke onderbouwing. De zienswijzen hebben niet geleid tot een gewijzigd inzicht. Aan de aanvraag is het besluit toegevoegd dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
2.7
Voor het plaatsen van de windturbines is nog geen melding ingediend in kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Vergunninghoudster heeft aangegeven dat dit pas wordt gedaan als de definitieve keuze is gemaakt voor de omvang van de windturbines en het type turbine.
Formele aspecten
3.1
In deze zaak is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing.
3.2
Drie eisers ( [eisers] ), behorend bij de groep eisers 1, hebben niet voor zichzelf zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit. Dat hadden zij wel moeten doen om beroep te mogen instellen tegen het bestreden besluit. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat iemand geen beroep kan instellen als hem redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen heeft ingediend. Dat is hier het geval. Hun beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.3
De rechtbank is verder van oordeel dat iedereen die woont binnen een afstand van 1.860 meter (10 maal de maximale tiphoogte van een windturbine) een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het bestreden besluit. Binnen deze afstand kunnen zij milieugevolgen van enige betekenis ondervinden en is de ruimtelijke uitstraling van de windturbines van invloed op hun woon- en leefomgeving. Dat onderscheidt hen van personen die op een grotere afstand wonen. Uit de door verweerder aangeleverde kaart maakt de rechtbank op dat alle personen die beroep hebben ingesteld, binnen 1.860 meter wonen. Enkele leden van de Vereniging Actiecomité Windpark Rietvelden NEE (het Actiecomité) wonen op een grotere afstand, maar deze leden hebben niet zelf beroep ingesteld.
3.4
Verweerder stelt dat het Actiecomité slechts is opgericht om te procederen tegen deze windturbines en onvoldoende feitelijke werkzaamheden verricht om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen worden aangemerkt. In de statuten van het Actiecomité staat (kort samengevat) dat het ten doel heeft de belangen van de leden te behartigen, zo nodig met bestuurlijke en juridische middelen in relatie tot de voorgenomen plaatsing van windturbines Windpark Rietvelden en Treurenburg en het verrichten van alle handelingen die hiermee verband houden. Ter zitting heeft het Actiecomité aangegeven dat het betalende leden heeft en dat het ook een website onderhoudt, nieuwsbrieven verstuurt en eigen informatieavonden heeft gehouden.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat het Actiecomité hiermee heeft laten zien dat het niet alleen de belangen van de individuele leden behartigt maar dat het in deze en andere procedures een bundeling van rechtstreeks bij het besluit op bezwaar betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee een effectievere rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. De rechtbank sluit hierbij aan bij de uitspraken van de Afdeling van 24 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:BI9672) en 19 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP1342).
3.6
Vergunninghoudster heeft aangegeven dat eiser 2 een bestuursorgaan is. Hij mag adviseren maar is niet bevoegd om langs andere weg belangen te behartigen. De adviesbevoegdheid van eiser 2 is bovendien een afgeleide van de bevoegdheid van verweerder zelf.
3.7
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser 2 inderdaad een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Eiser 2 is een commissie in de zin van artikel 84 van de Gemeentewet die, gelet op zijn doelstelling, verweerder mag adviseren. In die hoedanigheid maakt eiser 2 deel uit van verweerder. Hij heeft verder geen zelfstandige bevoegdheden. Bestuursorganen hebben weliswaar de mogelijkheid om te procederen, maar alleen tegen besluiten van andere bestuursorganen en niet tegen besluiten van zichzelf. Zo kan een wethouder niet procederen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders waar hij het niet mee eens is. Dit is ook van toepassing op eiser 2. Zijn beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.8
Verweerder heeft nog aandacht gevraagd voor het ontbreken van een handtekening onder de beroepschriften van eisers 6 en eiseres 7. Het beroepschrift van eiseres 7 is voor de zitting ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Eisers 6 zijn zelf niet verschenen op zitting maar hun advocaat wel. Op basis van artikel 6:5 van de Awb moet een beroepschrift door de juiste personen zijn ondertekend. Als dat niet is gebeurd, kan de rechtbank het beroep niet‑ontvankelijk verklaren. De rechtbank moet dan wel eerst de kans geven om alsnog het beroepschrift te ondertekenen. De Chw maakt dit niet anders. Gelet op de aanvullende ondertekening van het beroepschrift van eiseres 7 en de aanwezigheid van de advocaat van eisers 6 op de zitting, zal de rechtbank de beroepen inhoudelijk behandelen.
3.9
De rechtbank concludeert dat de beroepen ontvankelijk zijn met uitzondering van de beroepen van [drie eisers, behorend bij de groep eisers 1] en eiser 2.
Beroepsgronden in verband met de gevoerde procedure
4.1
Eisers voeren aan dat er onvoldoende draagvlakonderzoek heeft plaatsgevonden. Er is onvoldoende gelegenheid geweest voor overleg. De tegenstanders van plaatsing van de windturbines zijn niet actief betrokken bij de voorbereiding. Niet alle essentiële informatie was beschikbaar. Belangrijke bijlagen, zoals de foto-impressies van de windturbines waren niet (of pas later) toegankelijk via internet. Eisers stellen vraagtekens bij de onpartijdigheid van verweerder.
4.2
Verweerder stelt hierover dat de wettelijke inspraakprocedures en de gemeentelijke inspraakverordening zijn gevolgd om de gelegenheid te geven voor inspraakreacties en zienswijzen. De gemeenteraad heeft op 9 mei 2017 een zelfstandig besluit genomen over het windpark met afmetingen zoals aangevraagd door de initiatiefnemer. Aanvullend op de formele procedure, communicatie en informatieverstrekking, hebben de initiatiefnemers een projectwebsite online geplaatst. Omwonenden binnen 450 m zijn extra geïnformeerd, hebben een brief ontvangen en een uitnodiging voor een gesprek. Na de twee inloopavonden in november 2016 zijn de drie meest gevraagde en relevante foto-impressies geproduceerd en op de website van de initiatiefnemers geplaatst.
4.3
De rechtbank is niet gebleken dat in de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure stukken niet ter inzage hebben gelegen of onvoldoende beschikbaar zijn geweest. Evenmin is gebleken dat de gemeenteraad voorafgaand aan het besluit van 9 mei 2017 onvoldoende is geïnformeerd. Voor de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure heeft het nodige plaatsgevonden. Zo zijn er informatieavonden gehouden en is er vooroverleg geweest. Eisers stellen dat hier meer had moeten gebeuren, maar er is geen wettelijke maatstaf voor het aantal malen dat informatieavonden moeten worden georganiseerd en hoeveel vooroverleg moet plaatsvinden. Verweerder heeft de voorbereiding en informatieverstrekking beschreven. Dit acht de rechtbank voldoende. Het betrekken van tegenstanders of het uitvoeren van een draagvlakonderzoek, is evenmin wettelijk vereist. Het al dan niet volgen van een gemeentelijke inspraakprocedure is geen onderdeel van de voorbereiding van het bestreden besluit en is ook geen eis om de voorbereiding van het bestreden besluit te mogen starten.Het ontbreken van draagvlak is geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3504). De foto-impressies hoeven niet per se op een gemeentelijke website te staan. Op basis van hetgeen ter inzage heeft gelegen, hebben burgers een voldoende beeld kunnen krijgen van wat er zou worden vergund en hebben zij kunnen beslissen of zij hiertegen rechtsmiddelen wilden aanvoeren of niet. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder vooringenomen is geweest bij het nemen van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiseres 7 vindt dat er een integraal plan moet worden gemaakt met de geaccumuleerde effecten voor het milieu van alle grote windturbines die rondom ’s-Hertogenbosch worden geplaatst. Bovendien is onduidelijk of wordt afgezien van de plaatsing van nog twee turbines bij Treurenburg. Eiseres 7 vreest een salamitactiek door een groter project in delen op te knippen. Zij vraagt om een volwaardige milieueffectrapportage te laten uitvoeren voor het totaalplan.
5.2
Verweerder stelt hierover dat de aangevraagde activiteiten vallen onder onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Het opgestelde vermogen bedraagt maximaal 14,8 Mw. Voor de aangevraagde activiteiten hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
5.3
De rechtbank legt de beroepsgrond van eiseres 7 zo uit, dat zij stelt dat in de nabije toekomst meerdere windturbines, mogelijk meer dan 20, rondom ’s-Hertogenbosch worden opgesteld en dat een integrale milieueffectrapportage hiervoor moet worden opgesteld. Bij de beslissing omtrent het verplichten tot het opstellen van een milieueffectrapportage mogen uitsluitend de gevolgen van het aangevraagde project worden betrokken. Als de aangevraagde ontwikkeling onderdeel uitmaakt van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling dient deze ontwikkeling te worden meegenomen. Van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling is in dit geval geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wat is precies vergund?
6.1
Eisers 3 zijn bang dat er ook een turbine met een zwaarder vermogen kan worden geplaatst. Het ontbreken van exacte gegevens over locatie en type leidt volgens hen tot rechtsonzekerheid.
6.2
Ook de rechtbank heeft even moeten kijken wat er nu precies is vergund. Uit het bestreden besluit en vooral uit tabel 3.1 in de toelichting op de aanvraag (die deel uitmaakt van het bestreden besluit) blijkt wat is aangevraagd en is vergund. Daarmee heeft verweerder ook toegestaan dat een windturbine minder hoog wordt of minder vermogen heeft. Als de maximale hoogte of het maximale vermogen worden overschreden, dan is dit in afwijking van het bestreden besluit en is een nieuwe omgevingsvergunning vereist. De vrees van eisers 3 is dus niet terecht. Vergunninghoudster en verweerder hebben voor deze methode van aanvragen en vergunnen gekozen, omdat vergunninghoudster nog niet precies weet welk merk en type windturbine zij gaat bouwen. Zij wil pas gaan bouwen als de vergunning onherroepelijk wordt en de procedures hierover kosten tijd. In die tijd ontwikkelen de technieken zich. De rechtbank acht deze methode aanvaardbaar. Ook de Afdeling heeft deze methode eerder toegelaten (zie de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2477). Deze beroepsgrond faalt. De rechtbank zal bij de beoordeling van de gevolgen voor het milieu en de leefomgeving van eisers, uitgaan van de vergunde maximale maatvoering en het maximale vergunde vermogen van 3,7 Mw per turbine.
Beroepsgronden over de ruimtelijke onderbouwing
7.1
7.2
Verweerder ziet het windturbinepark niet als een stedelijke ontwikkeling en verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:709).
7.3
In de genoemde uitspraak heeft de Afdeling een windpark met 35 windturbines niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
Deze beroepsgrond faalt.
8.1
Eisers voeren aan dat in de ruimtelijke onderbouwing aandacht moet worden besteed aan de noodzaak van de windturbines. Daarbij is volgens eisers bedachtzaamheid en terughoudendheid op zijn plaats. De redenen daarvoor zijn mogelijke gezondheidsschade, gevolgen bij calamiteiten, aantasting van het uitzicht, slagschaduw en ijsafzetting. Een alternatief is het investeren in windturbines op zee, waarbij de energieopbrengst ten goede komt aan Noord-Brabant.
8.2
Verweerder wijst naar de eigen doelstelling van de gemeente ’s-Hertogenbosch om in 2050 klimaatneutraal te zijn. De doelstellingen zijn vastgesteld in het “Energie- en klimaatprogramma 2008-2015” en het “Energie transitie programma 2016-2020”. Op provinciaal niveau geldt de doelstelling dat in 2020 ten minste 470,5 Mw uit duurzame energie wordt gehaald. De initiatiefnemer heeft de omstandigheden onderzocht en het windplan zorgt voor een rendabele business-case. De windturbines zijn een onderdeel van een totaalpakket aan mogelijke maatregelen om in duurzame energieopwekking te voorzien.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alleen dit project met het daarin opgenomen aantal windturbines moet bekijken. Plannen voor andere projecten of uitbreidingen zijn onvoldoende concreet om hierbij te betrekken. Het hebben van een eindbeeld is geen verplichting. Verweerder heeft het nut en de noodzaak voor windturbines voldoende gemotiveerd. De meeste mensen zien wel in dat windturbines kunnen bijdragen aan klimaatdoelstellingen, maar weinig mensen willen windturbines in hun directe omgeving. Dat is begrijpelijk maar ze moeten ergens worden geplaatst.
Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Eisers 1 voeren aan dat het windpark niet zal bijdragen aan de gemeentelijke klimaat-neutrale doelstelling voor 2050, doordat de windturbines voor die tijd moeten worden afgebroken. Dit argument valt volgens eisers daarom weg in de ruimtelijke onderbouwing.
9.2
Verweerder merkt hierover op dat dit initiatief in het gemeentelijke beleid expliciet is vermeld. Dat de huidige windturbines in 2050 al vervangen zijn door andere modernere windturbines of andere bronnen, is conform provinciaal beleid. De 25-jaarstermijn is juist opgenomen in de Verordening ruimte 2014 (verder: VR 2014) om ruimte te creëren voor nieuwe technieken en bronnen en de ontwikkeling daartoe ook te stimuleren.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de instandhoudingstermijn van de windturbines niet leidt tot strijd met het gemeentelijke beleid. Dit beleid staat niet in de weg aan het stapsgewijs bereiken van de klimaat-neutrale doelstelling.
Strijd met de provinciale verordening?
10.1
Eisers 1 en 3 betwisten dat sprake is van een cluster windturbines. De locatie van windturbine 4 is gelegen binnen een kleinschalig natuurlandschap, tevens deel uitmakend van de groenblauwe mantel en dat is in strijd met de VR 2014, om precies te zijn in strijd met artikel 3.1, tweede lid, onder a, juncto artikel 6.18, van de VR 2014. Bovendien ligt windturbine 4 niet aansluitend op bedrijventerrein De Rietvelden.
10.2
Verweerder stelt hierover dat GS hebben geconcludeerd dat de windturbines passen binnen de dan geldende bepalingen van de VR 2014, nadat deze in november 2016 was aangepast. In de brief is vermeld dat de te realiseren windturbines, samen met de al bestaande windturbine in het gebied Treurenburg, als een samenhangend cluster van vijf turbines worden beschouwd. Juist om de situering van windturbine 4 mogelijk te maken, direct aansluitend aan gronden bestemd voor middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, is de VR 2014 in november 2016 gewijzigd. De provincie heeft ook geen zienswijze ingediend. Windturbine 4 is getoetst aan artikel 6.18, in samenhang met artikel 4.9, nu de ligging van het totale windpark is beoogd binnen twee structuren. Deze samenhang is ook beoogd, gelet op het statenvoorstel tot wijziging van de VR 2014 in 2016. Volgens verweerder is dus geen sprake van strijd met de VR2014.
10.3
Vergunninghoudster heeft gesteld dat windturbine 4 direct aansluitend nabij een bedrijventerrein ligt. Als dat niet zo zou zijn, zou nog steeds worden voldaan aan de criteria van artikel 6.18, tweede lid, van de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB).
10.4
Op de datum van het bestreden besluit was niet de VR 2014 van toepassing maar gold de opvolger, de VrNB. Overigens zijn op dit onderdeel inhoudelijk geen verschillen tussen beide versies. De rechtbank zal de artikelen van de VrNB aanhouden.
10.5
In de VrNB zijn regels opgenomen over windturbines in bestaand stedelijk gebied en in de groenblauwe mantel (in respectievelijk artikel 4.9 en artikel 6.18 van de VrNB). In beide artikelen wordt de eis gesteld dat het moet gaan om een cluster van minimaal drie windturbines. In de toelichting op de VrNB is aangegeven dat solitaire middelgrote windturbines niet zijn toegestaan om verrommeling tegen te gaan. In de VrNB is geen definitie gegeven van cluster.
10.6
De rechtbank moet dus zelf interpreteren wat onder het begrip ‘cluster’ moet worden verstaan. Hierbij acht de rechtbank de enkele stelling dat de VrNB is aangepast om windturbine 4 mogelijk te maken en het ontbreken van bezwaren van GS tegen windturbine 4 minder relevant. De VrNB is uiteindelijk vastgesteld door Provinciale Staten. De rechtbank hecht wel waarde aan de toelichting op de VrNB. Het is de bedoeling om verrommeling tegen te gaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat een cluster veronderstelt dat er een zekere ruimtelijke samenhang tussen de windturbines moet bestaan. Hierbij moet volgens de rechtbank niet alleen worden gekeken naar de onderlinge afstand, maar ook naar de omgeving waar de windturbines komen te staan.
10.7
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de windturbines 1-3 een cluster van windturbines. Ze staan in één soort gebied, een industrieterrein, op minder dan 500 meter afstand van elkaar zonder tussenliggende barrières. Dat is anders voor windturbine 4. Deze windturbine komt op een afstand van ruim 1.000 meter van de windturbines 1-3 (bijna het dubbele van de afstand tussen windturbines 1-3 onderling. Windturbine 4 komt bovendien aan de andere kant van de Dieze en aan de andere kant van de snelweg A59. Tot slot komt windturbine 4 in een wezenlijk ander gebied te staan, een natuurgebied in plaats van een bedrijventerrein. Ook als windturbine 4 wordt bezien in samenhang met de bestaande windturbine aan de Treurenburg, is geen sprake van een cluster met windturbines 1-3. Hierbij speelt ook een rol dat de bestaande windturbine lager is en ligt in een ander soort gebied. Toegegeven moet worden dat, vanaf een ruime afstand gezien en op bepaalde plaatsen de vijf turbines min of meer een groep vormen. Op diverse plaatsen in het gebied is er echter geen visueel verband tussen de drie turbines op het bedrijventerrein en windturbine 4 waarneembaar. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende ruimtelijke samenhang bestaat tussen windturbine 4 en windturbines1-3. Windturbine 4 wordt daarmee solitair geplaatst. Dat leidt tot een verrommeling van het landschap die de VR juist beoogt te voorkomen’. Omdat windturbine 4 geen cluster vormt met windturbines 1-3, is plaatsing van windturbine 4 in strijd met de VrNB. Verweerders verwijzing naar windpark Oud-Dintel en windpark Nieuwe Waterweg kan hem niet baten. In windpark Oud-Dintel is sprake van een lijnopstelling en die is hier niet aan de orde. Windpark Nieuwe Waterweg kent één windturbine aan de andere kant van het water, maar is niet gelegen in de provincie Noord-Brabant en is reeds daarom niet vergelijkbaar.
10.8
De rechtbank hecht ook om een andere reden minder waarde aan de aanpassing van de VR 2014 met het oog op plaatsing van windturbine 4. Weliswaar ligt windturbine 4 direct aansluitend aan het bedrijventerrein Treurenburg, maar deze ligt zeker niet direct aansluitend aan bedrijventerrein De Rietvelden. De rechtbank is van oordeel dat in artikel 6.18, eerste lid, van de VrNB ligt besloten dat de windturbine in de groenblauwe mantel wel een cluster moet vormen met minimaal twee windturbines op het direct aansluitende bedrijventerrein, maar niet op een ander bedrijventerrein. Met andere woorden, als er sprake zou zijn van een derde windturbine op of nabij bedrijventerrein Treurenburg, zou plaatsing in overeenstemming kunnen zijn met artikel 6.18, eerste lid, van de VrNB. Dat is niet het geval. Ook het tweede lid van artikel 6.18 van de VrNB kan vergunninghoudster niet baten, want dat artikel stelt ook de eis dat sprake moet zijn van een cluster van minimaal drie windturbines en dat is niet aangevraagd.
10.9
Gelet op het bovenstaande slaagt deze beroepsgrond voor wat betreft windturbine 4.
Horizonvervuiling?
11.1
Eisers 1-7 voeren aan dat de windturbines tot een onaanvaardbare horizonvervuiling leiden. Zij vinden dat verweerder de visuele hinder bagatelliseert. De gehele oost- en zuidrand van de woonwijk Engelen heeft direct zicht op de windturbines 1 of 4 of op beide. Ook vanuit de wijk Kruiskamp is er zicht en er liggen twee scholen op korte afstand van windturbine 1. De skyline van de stad wordt vanuit diverse gezichtshoeken aangetast. De welstandscommissie heeft met een stempel een positief advies gegeven. Eiseres 7 vindt de locatie van windturbine 4 buitengewoon ongelukkig, waardoor de negatieve effecten naar beide zijden van het Diezegebied uitstralen. Dit komt onvoldoende tot uitdrukking in de effectfoto’s. Bovendien is het dynamische karakter van de windturbines onvoldoende bij de besluitvorming betrokken, alsmede het verlies aan vrijheidsbeleving door de afmetingen van de windturbines. Die afmetingen maken het omringende landschap veel kleiner.
11.2
Verweerder stelt hierover dat er geen wettelijke normen gelden ten aanzien van landschappelijke inpasbaarheid voor de afstand van windturbines tot woningen en andere “gevoelige” objecten. Om de invloed op hun omgeving, landschap en skyline zoveel mogelijk te beperken, krijgen de windturbines een ingetogen utilitaire vormgeving en zijn ze gelijk. Het negatieve effect op het landschap is, mede gelet op de omvang van het windpark en de zeer gevarieerde landschappelijke structuur van de omgeving, gering en de turbines sluiten over het geheel genomen aan bij industrieterreinen en infrastructurele lijnen.
11.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat windturbines 1-3, ondanks de afmetingen, geen onaanvaardbare inbreuk op de skyline van de stad maken en het landschap (van het industrieterrein) niet onevenredig verstoren. Toegegeven, de windturbines zullen zeker vanuit onder meer Engelen en Haverleij duidelijk zichtbaar zijn, maar de windturbines komen in een industriële omgeving op een industrieterrein te staan. Ook is het dynamische karakter van de windturbines voldoende meegenomen. Dat is anders voor windturbine 4. Deze maakt geen deel uit van het cluster. Dit heeft verweerder niet meegewogen bij de beoordeling van de landschappelijke impact van windturbine 4. Het bestreden besluit is ten aanzien van windturbine 4 onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt voor wat betreft windturbine 4.
Geluidsoverlast?
12.1
Eisers 1 merken op dat de omstandigheid dat aan de geluidsvoorschriften in het Abm wordt voldaan, niet automatisch betekent dat daarmee een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Eisers 1 en 3 tot en met 6 vragen aandacht voor hinder door laagfrequent geluid van de windturbines. Er had specifiek daarnaar onderzoek moeten worden uitgevoerd. Het onderzoek van TNO is onvoldoende, omdat TNO niet onpartijdig is. Bovendien wordt alleen teruggevallen op één literatuurstudie. Het laagfrequent geluid is een lastig en ongrijpbaar fenomeen. Eisers hebben op diverse onderzoeken gewezen en gesteld dat laagfrequent geluid een gezondheidsrisico oplevert. In dit kader wordt ook een beroep op het voorzorgsbeginsel gedaan. Ter bescherming tegen laagfrequent geluid zijn volgens eisers geen voorschriften opgenomen in het bestreden besluit en ook niet in het Abm.
12.2
Verweerder stelt hierover dat de Nederlandse geluidsnorm voor windturbines in het Abm voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid. De initiatiefnemer kan (na het nemen van mitigerende maatregelen) voldoen aan de geluidnormen. Volgens verweerder heeft de bestuursrechter in eerdere procedures geen reden gezien om de geluidnormen uit het Abm niet aanvaardbaar te achten. Op verzoek van verweerder heeft onderzoeksinstituut TNO de huidige stand van zaken over gezondheidseffecten van windturbinegeluid waarover wetenschappelijke consensus bestaat in kaart gebracht. TNO concludeert dat er - buiten hinder en slaapverstoring - geen aanwijzingen zijn voor een direct verband tussen windturbinegeluid en de gerapporteerde gezondheidsklachten. De kans op ernstige hinder bij de gehanteerde geluidnorm is 8 tot 9% en daarmee niet anders dat het aandeel ernstig gehinderden bij de normering van andere geluidsbronnen, zoals wegverkeer of industrie. Buitenlandse regelgeving valt volgens verweerder buiten het toetsingskader.
12.3
Vergunninghoudster erkent dat windturbines laagfrequent geluid kunnen voortbrengen. Voor zover dit laagfrequent geluid hinderlijk is en effect kan hebben op de gezondheid, wijst vergunninghoudster erop dat hiermee rekening is gehouden bij de normstelling in het Abm.
12.4
TNO concludeert (kort samengevat) op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie dat er buiten geluidhinder en mogelijke slaapverstoring vanwege vooral laagfrequent geluid geen aanwijzingen zijn voor direct verband tussen de door eisers gestelde gezondheidsklachten en windturbinegeluid. In het Abm is rekening gehouden met deze klachten door een lagere normstelling waarmee ook bescherming wordt geboden tegen mogelijke andere klachten, zoals stress.
12.5
De risico’s van laagfrequent geluid zijn al eerder in uitspraken van de Afdeling aan de orde gesteld. In haar uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3504) heeft de Afdeling de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. De Afdeling overweegt naar aanleiding van dit advies het volgende: “De bevindingen in het deskundigenbericht (…)komen in essentie overeen met de bevindingen in het deskundigenadvies uitgebracht ten behoeve van de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228, betreffende het windpark Wieringermeer. In die uitspraak is tevens verwezen naar de brief van de staatssecretaris van het voormalige ministerie van Infrastructuur en Milieu van 31 maart 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 612, nr. 22) waarin is vermeld dat verschillende studies zijn verricht naar de effecten van laagfrequent geluid, waaronder een literatuurstudie en onderzoeken van het RIVM. Hieruit is gebleken dat het aandeel dat het laagfrequente geluid van een windturbine heeft op de geluidbelasting op een woning gering is, aldus de staatssecretaris. Uit nauwkeurige metingen van de trillingsniveaus in de bodem rond windturbines is bovendien gebleken dat geen overdracht van laagfrequent geluid door de grond plaatsvindt. In de brief van 31 maart 2014 is voorts vermeld dat voor de beweringen dat laagfrequent geluid van windturbines klinische ziekten bij mensen kan veroorzaken, geen betrouwbaar bewijs is aangetroffen. Op basis van het vorenstaande heeft de Afdeling in haar uitspraak van 4 mei 2016 geconcludeerd dat het aangevoerde geen grond bood voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit voldoende bescherming bieden tegen laagfrequent geluid en dat geen grond bestond voor het oordeel dat verweerders zich onder verwijzing naar de brief van de staatssecretaris en de daaraan ten grondslag liggende rapporten niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid.”
De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 december 2017 uiteindelijk hetzelfde geoordeeld. Deze uitspraak betrof een beroep tegen de vaststelling van een bestemmingsplan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de Afdeling haar oordeel toepast voor de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
12.6
De rechtbank oordeelt hetzelfde als de Afdeling. De normen in het Abm bieden voldoende bescherming tegen laagfrequent geluid, waardoor een goed woon- en leefklimaat voldoende is gewaarborgd. Dit wordt bevestigd door het TNO‑advies. De rechtbank is niet gebleken dat TNO partijdig is. Met de inschakeling van TNO heeft verweerder bovendien voldoende onderzoek gedaan en het voorzorgsbeginsel voldoende in acht genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding op dit onderdeel nog eens de StAB in te schakelen. De uitspraak van de Afdeling is recent en eisers 1 hebben maar één artikel van latere datum dan het StAB‑advies overgelegd, waarin wordt gerefereerd aan een onderzoek van onbekende datum. Ook de omstandigheid dat de windturbines groter zijn dan de gemiddelde windturbines leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar zijn de windturbines in de genoemde uitspraak van de Afdeling ruim dertig meter lager en lijken ze een lager vermogen te hebben, maar het gaat wel om tien stuks. Dit betoog van eisers 1 en 3 tot en met 6 faalt.
13.1
Eisers 3 hebben inhoudelijke kritiek op het akoestische rapport van Pondera dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Aan de oost- en zuidrand van Engelen worden 75 punten direct aangestraald door het geluid van de A59 (met name de hoger gelegen brug) en de windturbines 1 en 4. Dit is niet onderzocht. De gegevens van het geluidsregister van Rijkswaterstaat voor het geluid van de A59 wordt niet gemeten, maar berekend. Eisers 3 vragen aandacht voor de cumulatie van geluidbronnen. Door de geografische situatie kan bij de nauwkeurigheid een vraagteken worden gezet. In het akoestisch onderzoek is slechts één mogelijkheid onderzocht. Zij merken daarnaast op dat bij een turbine met een hoger vermogen waarschijnlijk meer geluidsoverlast zal optreden. De woningen aan de [adressen] bevinden zich binnen de grens van 300 m van geluidgevoelige objecten, zoals genoemd in de publicatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Eisers 1 en eisers 6 wijzen erop dat in het buitenland grotere afstanden in acht worden genomen. Eisers 6 vragen aandacht voor de grote groepen kinderen, sporters en personeel die dagelijks geconfronteerd zullen worden met het geluid van de windturbines.
13.2
Verweerder merkt in dit kader op dat in het rekenmodel in het akoestische rapport 30 toetspunten zijn opgenomen die representatief zijn voor de omgeving rondom de vier windturbines. Als op deze toetspunten aan de normen van het Abm wordt voldaan, wordt op alle andere geluidgevoelige objecten ook voldaan aan de normen van het Abm. Zo is bij de school aan het Engelerpark 4 een toetspunt gelegen dat ook representatief is voor de achtergelegen woningen aan de Engeler Schans en Hoenderland en de sportvereniging. Hetzelfde geldt voor de woning aan de [adres] die representatief is voor de zuidrand van Engelen. In het verweerschrift is nagerekend wat de geluidsbelasting is op de woningen aan de [adressen] in Engelen (de zuidoostelijke rand van Engelen) en het blijkt dat na mitigerende maatregelen wordt voldaan aan de geluidnormen. Voor het geluidsonderzoek is gerekend met de geluidsbelasting van een relatief luide turbine met een ashoogte van 125 meter en een tiphoogte van 185 meter. Luidere turbines acht verweerder niet reëel en turbines met een vermogen hoger dan 3,7 Mw zijn niet vergund.
13.3
Vergunninghoudster voegt daaraan toe dat zij niet de luidste turbine als uitgangspunt heeft genomen voor het akoestische onderzoek, omdat dan toch al duidelijk is dat niet aan de normen van het Abm kan worden voldaan. Die normen zijn de bovengrens. In het onderzoek wordt duidelijk dat ook met de windturbine waarmee is gerekend, niet op alle punten kan worden voldaan aan de normen in het Abm. Hiervoor moeten mitigerende maatregelen worden genomen in de vorm van een stillere turbine of andere software. Vergunninghoudster benadrukt dat Nederland geen afstandsnormen voor windturbines kent. Bovendien wordt de adviesafstand van RVO ten opzichte van windturbine 4 wel in acht genomen en hebben de bewoners van de desbetreffende woning volgens vergunninghoudster geen beroep ingesteld.
13.4
De rechtbank stelt voorop dat slechts turbines van 3,7 Mw of minder vermogen zijn vergund (zie hierboven). Een zwaardere turbine hoefde niet als uitgangspunt te worden gebruikt in het akoestisch onderzoek ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing en van de Obm. Desalniettemin blijkt uit het akoestisch onderzoek dat ook met de windturbine die daar als uitgangspunt is genomen, niet op alle toetspunten aan de normen van het Abm kan worden voldaan. Verweerder en vergunninghoudster hebben echter voldoende aannemelijk gemaakt dat mitigerende (geluid beperkende) maatregelen kunnen worden genomen om wel aan te voldoen aan de normen door stillere en lichtere turbines, of turbines die door software langzamer draaien. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat door deze mitigerende maatregelen het gehele project onrendabel wordt, zodat aanleiding zou kunnen gaan ontstaan voor maatwerkvoorschriften met een hogere geluidnormering. Verweerder heeft bovendien ter zitting aangegeven dat er geen maatwerkvoorschrift zal worden gesteld om de normering in het Abm te verhogen. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat nog een melding op basis van het Abm is vereist alvorens de windturbines daadwerkelijk mogen worden gebouwd. Bij die melding moet het type windturbine bekend zijn en moet berekend zijn dat wordt voldaan aan de normering in het Abm.
13.5
Tijdens de zitting is, aan de hand van de kaart, nog eens bekeken of de toetspunten in het akoestisch rapport wel representatief zijn. Er liggen wel toetspunten in het akoestische onderzoek van Pondera tussen windturbine 4 en de zuidoostelijke hoek van Engelen. Verweerder is er echter niet in geslaagd de rechtbank duidelijk te maken welke toetspunten in het akoestische onderzoek van Pondera er liggen tussen windturbine 1 en de zuidoostelijke hoek van Engelen. In het verweerschrift is echter ook de geluidsbelasting op de zuidoostelijke hoek van Engelen onderzocht en is berekend dat wordt voldaan aan de normen in het Abm. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Verweerder en vergunninghoudster hebben voldoende uitgelegd waarom is uitgegaan van de berekening van de geluidsbelasting van het wegverkeer, in plaats van daadwerkelijke metingen. Eisers 3 hebben niet bestreden dat dit in overeenstemming is met de geldende meet- en rekenvoorschriften. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de cumulatie met andere geluidsbronnen onvoldoende is betrokken in het akoestische onderzoek van Pondera. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er ter bescherming tegen geluidsoverlast van windturbines in Nederland geen afstandsnormen gelden, maar geluidnormen. Eisers 3 hebben daarnaast niet bestreden dat de woningen aan de [adressen] (waarvan de eigenaren overigens wel beroep hebben ingesteld) op meer dan 300 meter liggen van de locatie van windturbine 4. Eisers 3 hebben onvoldoende weerlegd dat, na toepassing van geluid beperkende maatregelen, ter hoogte van die woningen aan de geluidnormen in het Abm kan worden voldaan. Dit betoog faalt.
13.6
De rechtbank concludeert dat geen van de beroepsgronden van eisers over de geluidsoverlast van de windturbines slaagt.
Veiligheid
14.1
Eisers 1 vragen zich af of het beoordelen van de veiligheid van de windturbines wel is uitgevoerd volgens het Handboek risicobeheersing windturbines. Zij vragen aandacht voor de veiligheid bij de afvalwaterzuiveringsinstallatie, de woning aan de [adres] en de kinderopvang aan Bloemendaal 33 en de woonarken aan de Engelsedijk. Verder benadrukken eisers dat het gaat om erg hoge windturbines met grote rotorbladen die verder weg kunnen vallen. Zij vragen zich af of de toerensnelheid van de windturbines begrensd is. Volgens eisers 3 wordt niet gehandeld conform de afstandsnorm van 400 meter voor personeel. Ook hier is niet van een worst case windturbine uitgegaan (met een zo hoog mogelijk vermogen en toerental). Eisers wijzen bovendien op de veiligheid voor de gebruikers van het drukke fietspad naast de Graaf van Solmsweg.
14.2
Volgens verweerder blijkt uit het onderzoek bij de aanvraag dat overal wordt voldaan aan de externe veiligheidsnormen in het Abm voor nabije kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Infrastructuur valt hier buiten. De veiligheid van passanten over wegen is getoetst volgens het “Handboek risiconormering windturbines” en voldoet ook.
14.3
Vergunninghoudster voegt daaraan toe dat de kinderopvang aan de Bloemendaalseweg op 338 meter van de windturbine ligt en daarmee ruim buiten de toetsafstand voor kwetsbare objecten. Zij heeft daarnaast opgemerkt dat de waterzuiveringsinstallatie toebehoort aan de inrichting van Heineken en reeds daarom geen beperkt kwetsbaar object is. De windturbines 1, 2 en 3 staan op een bedrijventerrein of nabij het door eisers genoemde fietspad. Vergunninghoudster heeft in de aanvraag aangegeven dat een ijsdetectiesysteem zal worden aangebracht op deze drie windturbines.
14.4
In artikel 3.15a van het Abm zijn regels gesteld ten behoeve van de veiligheid in de omgeving van een windturbine of een combinatie van windturbines. In het eerste lid is bepaald dat het plaatsgebonden risico (PR) voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, zoals een woning, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines niet hoger is dan 10-6 per jaar. Ten aanziens van eisers verwijzing naar de afstandsnormering voor personeel van een windturbine, is de rechtbank van oordeel dat dit veiligheidsvoorschriften zijn voor mensen die dagelijks bij of onder een windturbine werken. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat de veiligheidsnormering in het Abm ontoereikend is. Dit wordt bevestigd door de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3504).
14.5
Bij de aanvraag zijn twee rapporten toegevoegd van Pondera van 10 mei 2017, de Analyse EV WP de Rietvelden en de definitieve versie 2.4 “Analyse PR contouren Windpark De Rietvelden” (gezamenlijk: het veiligheidsrapport). De berekende PR 10-6 is maximaal 144 meter. Hierbij zijn meerdere typen windturbine onderzocht, alsmede een ‘worst case’ windturbine en zijn meerdere faalscenario’s onderzocht. Ook zijn de risico’s voor passanten op de A59 en voor het vervoer gevaarlijke stoffen op de A59 onderzocht. Tot slot zijn enkele niet nader benoemde lokale wegen onderzocht, waarbij is gesteld dat er 20 miljoen verkeersbewegingen per jaar zouden moeten plaatsvinden om in de buurt te komen van de toetswaarde voor het maatschappelijk risico.
14.6
De stelling van eisers 3 dat een worst case turbine niet is onderzocht, is volgens de rechtbank onjuist. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen in het veiligheidsrapport onjuist zijn. De gevel van de dichtstbij gelegen woning, [adres] , ligt op een afstand van circa 305 meter. Dit is ruim buiten de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico. Ook de kinderopvang aan de Bloemendaalseweg ligt ruim buiten de 10-6 contour.
14.7
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat er geen kwetsbare objecten zijn gelegen binnen de 10-6 contour. Het terrein van de waterzuiveringsinstallatie bij de Heinekenfabriek ligt deels binnen de 10-5 contour, maar er liggen geen bedrijfsgebouwen binnen deze contour. Bovendien blijft een object dat deel uitmaakt van een inrichting die wordt genoemd in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) buiten beschouwing op grond van artikel 1, tweede lid van het Bevi. Eisers hebben niet bestreden dat Heineken een inrichting is waar het Bevi op van toepassing is.
14.8
Het Abm kent geen veiligheidsnormering voor wegen of fietspaden, maar alleen voor gebouwen. De veiligheid van passanten op wegen en fietspaden moet echter wel worden beoordeeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. In het veiligheidsrapport is een analyse gemaakt over de kans dat een passant een risico loopt. Eisers noemen wel de fietspaden en wegen waar veel mensen komen, maar bestrijden de conclusies in het veiligheidsrapport niet. Uit het veiligheidsrapport maakt de rechtbank op dat het risico voor ongevallen voor passanten op de A59 veel kleiner is dan bijvoorbeeld de veiligheidseisen die Rijkswaterstaat stelt. De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de door eisers genoemde wegen zo druk zijn dat de toetswaarde voor het maatschappelijk risico wordt overschreden. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat in de Activiteitenregeling milieubeheer veiligheidseisen en bouwkundige eisen aan windturbines zijn gesteld die het risico op ongevallen ook beperken. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s van de windturbines voor passanten op wegen, fietspaden of wandelpaden niet zodanig groot zijn, dat de windturbines daarom een onaanvaardbaar veiligheidsrisico opleveren en in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
14.9
De vrees van eisers voor ongevallen door een afbrekend rotorblad is ook voldoende weerlegd door het veiligheidsrapport, waarbij rekening is gehouden met een hoger toerental. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij de acceptatie van de melding op basis van het Abm op dit onderdeel maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld, indien de keuze van een type windturbine hiertoe aanleiding geeft.
14.10
De rechtbank vindt wel dat het voorkomen van risico’s door ijsafzetting voor met name de drie windturbines op het bedrijventerrein beter in het besluit kon worden geborgd, nu vergunninghoudster in haar reactie erkent dat een ijsdetectiesysteem in dit geval noodzakelijk is. Weliswaar wordt in het veiligheidsrapport gesteld dat initiatiefnemers veiligheidsmaatregelen willen gaan treffen conform het Veiligheidsprotocol ijsafzetting windturbines V3.0 van 29 april 2014, maar dat is onvoldoende concreet. Hieruit kan de rechtbank niet de verplichting afleiden dat windturbines 1, 2 en 3 met een ijsdetectiesysteem moeten worden uitgerust en dat verweerder hierop kan handhaven. Verweerder had dit moeten borgen door middel van een vergunningsvoorschrift, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, zolang geen maatwerkvoorschrift is gesteld dat vergunninghoudster verplicht tot het installeren en in werking hebben van een toereikend ijsdetectiesysteem.
14.11
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers in verband met de (externe) veiligheid van de windturbines grotendeels falen. Wel zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door een toereikend ijsdetectiesysteem bij windturbines 1-3 verplicht te stellen.
Slagschaduw en lichthinder
15.1
Eisers vrezen een onaanvaardbare hinder van slagschaduw. Zij vinden dat verweerder dit aspect verder had moeten onderzoeken. Zij vinden het slagschaduwrapport onduidelijk. Het kaartje in het slagschaduwrapport is veel te klein en het overgangsgebied van de vijf-uursbelasting naar de nul niet aan de orde. Ook medewerkers van nabijgelegen bedrijven hebben last van slagschaduw. Ook wordt gevreesd voor de hinder van de waarschuwingslampen op een windturbine. Eisers 3 vinden dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een streefwaarde die zo dicht bij de ondergrens ligt. De norm moet voor het behoud van een acceptabel woon- en leefklimaat flink naar beneden worden bijgesteld. Dit geldt in ieder geval voor de woning aan de [adres] . Eisers vinden het onbegrijpelijk dat gekozen is voor hogere windturbines. Niet valt uit te sluiten dat windturbines met een hoger vermogen worden geplaatst. Het onderzoek van Pondera voldoet volgens eisers niet aan de daaraan te stellen eisen.
15.2
Verweerder stelt hierover dat de vier windturbines worden voorzien van een “stilstand- voorziening” die ervoor zorgt dat aan de hindernorm van slagschaduw wordt voldaan. Om de uitleg simpel en de tijdsduur uitvoerbaar te houden hanteert verweerder in dit windplan een maximale slagschaduwduur van gemiddeld 5 uur en 40 minuten per jaar (17 x 20 min = 340 minuten = 5 uur + 40 minuten). Indien een woning meer dan 5 uur en 40 minuten slagschaduw per jaar krijgt, dient de windturbine automatisch te worden stilgezet. Een norm van 6 uur slagschaduw is in de jurisprudentie geaccepteerd. De norm wordt gegarandeerd niet overschreden, hoe deze ook wordt geïnterpreteerd. Op basis van berekeningen worden slagschaduwkalenders opgesteld. Deze gegevens worden geïmplementeerd in de besturingssoftware van de stilstand-voorziening. De norm van het Activiteitenbesluit is zodanig vastgesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van slagschaduw en lichtschittering en daarmee wordt ook voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect slagschaduw is van een worst-case-benadering uitgegaan. De norm voor slagschaduw geldt voor de “geluidsgevoelige objecten”, binnen een afstand van maximaal 12 maal de rotordiameter.
15.3
Vergunninghoudster merkt op dat de norm in artikel 3.12 van het Abm al zeer streng is uitgelegd. Zij ziet niet in waarom zij verder zou moeten gaan. Bij het onderzoek is uitgegaan van de maximale ashoogte en rotordiameter. De breedte van de rotorbladen is niet relevant, omdat de hinder wordt veroorzaakt door de slagschaduw van het draaien van de wieken, niet door de wieken zelf. Uit het onderzoek blijkt wel dat zonder beperkingen sprake is van een overtreding van de norm in het Abm. Daarom worden de windturbines voorzien van een automatische stilstandvoorziening. In het onderzoek is ook de slagschaduwhinder op het bedrijventerrein inzichtelijk gemaakt.
15.4
De rechtbank ziet niet in waarom verweerder in het bestreden besluit al zou moeten motiveren waarom kan worden volstaan met de ondergrens in de slagschaduwnormering van het Abm. Dat kan aan de orde komen in het kader van het mogelijk stellen van maatwerkvoorschriften, na keuze van het definitieve type windturbine. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de gekozen normering uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Dat de windturbines moeten worden uitgerust met een stilstandvoorziening om de normering te halen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is verder van oordeel dat vergunninghoudster voldoende heeft toegelicht waarom de breedte van het turbineblad niet relevant is in kader van de slagschaduw. Noch in het bestreden besluit, noch het verweerschrift is verweerder expliciet ingegaan op de vraag of de slagschaduwhinder voor het bedrijventerrein toelaatbaar is. Ter zitting is wel verwezen naar het slagschaduwonderzoek van Pondera. Omdat de bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein geen (geluid)gevoelige objecten zijn, worden zij niet beschermd tegen slagschaduw vanwege de windturbines. Dat neemt niet weg dat in kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbare mate van slagschaduw. Uit het rapport blijkt niet dat het gebruik van de gebouwen op het bedrijventerrein niet langer mogelijk is. Verweerder heeft, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, ook om die reden geen aanleiding hoeven zien om de oprichting van de windturbines niet aanvaardbaar te achten.
15.5
Eisers vrezen ook lichthinder vanwege de windturbines. Lichthinder kan ontstaan door weerkaatsing van licht op de rotorbladen en door waarschuwingslampen (obstakelverlichting) op de rotoren. Vergunninghoudster heeft hierover opgemerkt dat de windturbines in een coating worden uitgevoerd om lichthinder te voorkomen. Dit is overigens ook een eis die wordt gesteld in de Regeling activiteitenbesluit milieubeheer. Het Abm biedt voldoende waarborgen tegen lichthinder. De rechtbank is van oordeel dat lichthinder geen reden is om de oprichting van de windturbines niet aanvaardbaar te achten.
15.6
Deze beroepsgronden falen.
Fijnstof
16.1
Eisers 1 en 3 voeren aan dat niet duidelijk is wat het effect is van een windturbine op het fijnstof bij een snelweg. Niet duidelijk is waarom de situatie bij Tata Steel vergelijkbaar zou zijn.
16.2
Verweerder stelt hierover dat windturbines geen fijnstof uitstoten. In 2016 is de invloed van windturbines op de verspreiding van luchtverontreinigende stoffen (zoals fijnstof) onderzocht voor een project van windturbines in de buurt van woongebieden bij de Tata Steel fabrieken. Uit dit onderzoek is gebleken dat windturbines nauwelijks voor een verandering zorgen in de concentratie fijnstof in de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat er voor lokaal geproduceerd fijnstof geen veranderingen groter dan 1% zullen voorkomen. Het grootste deel van het fijnstof komt van buiten de gemeentegrenzen (het buitenland) aanwaaien. Een klein deel wordt toegevoegd door met name het verkeer op de A59. Significante veranderingen van de fijnstofconcentratie als gevolg van het windplan zijn niet aan de orde. De wettelijke jaargemiddelde grenswaarde van fijnstof (PM10) is 40 microgram/m3. Deze grenswaarde wordt niet overschreden, niet zonder en niet met windturbines.
16.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar het onderzoek bij Tata Steel voldoende heeft gemotiveerd dat de windturbines nagenoeg geen invloed zullen hebben op de verspreiding van fijnstof uit andere bronnen. Nader onderzoek was hiervoor niet vereist; verweerder kon verwijzen naar het onderzoek bij Tata Steel. Een soortgelijke beroepsgrond is besproken in rechtsoverweging 189 van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:616). De Afdeling heeft ook hier de StAB ingeschakeld. In het in die zaak uitgebrachte deskundigenbericht staat dat windturbines geen lucht verplaatsen en dat niet aannemelijk is dat door turbulentie stofdeeltjes worden meegevoerd. Deze beroepsgrond faalt.
Waardedaling
17.1
Eisers 1 en 3 vrezen een aanzienlijke waardedaling van hun woningen, die niet kan worden afgedaan met verwijzing naar de regeling over planschade. Deze waardedaling had in de besluitvorming moeten worden betrokken, als onderdeel van de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het project.
17.2
Verweerder stelt hierover dat eventuele planschadeclaims pas opportuun zijn, nadat de planologische maatregel tot stand is gekomen. In de anterieure overeenkomst met vergunninghoudster is vastgesteld dat gehonoreerde planschadeclaims voor haar rekening komen. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar. Door vergunninghoudster is een rendabele businesscase opgesteld.
17.3
De enkele verwijzing naar de regeling over planschade in de Wet ruimtelijke ordening volstaat inderdaad niet als de verwachte planschade dusdanig groot is dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de financiële uitvoerbaarheid, als de initiatiefnemers die claim niet kunnen betalen. Dat is echter hier niet aan de orde volgens de rechtbank. Eisers hebben dit onvoldoende onderbouwd. Vergunninghoudster heeft bovendien ter zitting gesteld dat de windturbines ook los van elkaar zouden kunnen worden geëxploiteerd.
Natuur (vleermuizen/vogels)
18.1
Eisers 1 voeren aan dat niet duidelijk is wat het gevolg is van meerdere windturbines voor de gunstige staat van instandhouding van vogels. Het aspect van cumulatie moet worden uitgezocht. Niet alle beschermde vogelsoorten in het gebied zijn geïnventariseerd. Ook de omvang van de rotorbladen is van belang. In de ruimtelijke onderbouwing is niet duidelijk aangegeven dat natuurcompensatie zal plaatsvinden. Volgens eisers 3 moet ook voor de gewone dwergvleermuis een ontheffing op grond van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd worden. Het is niet duidelijk is of deze verleend kan worden. Bovendien komen er nog andere soorten vleermuizen voor. In de second opinion van Bureau Regelink met betrekking tot windturbine 4 laat deze zich kritisch uit over het rapport van Bureau Waardenburg. Deze second opinion wordt niet genoemd in het bestreden besluit.
18.2
Verweerder stelt hierover dat Bureau Waardenburg in drie rapporten de gevolgen op vleermuizen en vogels heeft beschreven. Het windpark heeft geen effect op de jaarrond beschermde nesten van vogels. De effecten op broedvogels kunnen worden uitgesloten als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. In de gebruiksfase kan het plangebied minder geschikt worden voor lokale broedvogels. De omvang van de ingreep is dermate klein, dat de gunstige staat van instandhouding (GSI) van de soorten niet in geding komt. Voor enkele soorten is meer dan incidentele sterfte voorzien. Hiervoor is het advies gegeven een ontheffing aan te vragen. De voorspelde sterfte ligt onder de 1%-mortaliteitsnorm. De additionele sterfte onder deze soorten zal de GSI van de betreffende populaties niet aantasten. Als gevolg van de ingreep gaan geen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. In de aanlegfase zullen geen effecten optreden op vliegroutes, foerageergebied en migratiegebieden. De GSI van de gewone dwergvleermuis komt in de gebruiksfase niet in het geding. Andere soorten vleermuizen komen in zeer lage aantallen voor, waardoor meer dan incidentele sterfte is uit te sluiten.
18.3
Vergunninghoudster verwijst ook naar de reactie van Bureau Waardenburg op de kritiek van eisers 3 op het vleermuizenonderzoek en de second opinion van het door eisers 3 genoemde bureau Regelink. Volgens vergunninghoudster worden jaarlijks maar 16 vleermuisslachtoffers verwacht en daarvoor is geen ontheffing van de Wnb vereist. Dit wordt vermeld in de oplegnotitie op de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van het bestreden besluit.
18.4
Weliswaar zullen de windturbines mogelijk een verstoring van beschermde diersoorten tot gevolg kunnen hebben, maar hiervoor hebben GS een ontheffing als bedoeld in artikelen 3.1, eerste lid en 3.8, eerste lid, van de Wnb verleend. Onder verwijzing naar deze ontheffing, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het bestreden besluit vanwege strijd met de Wnb niet uitvoerbaar is. Er zijn rechtsmiddelen aangewend tegen de ontheffing, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Eisers 1 richten zich tegen de natuurtoets in het algemeen maar niet op specifieke diersoorten. Dat doen eisers 3 wel; zij richten zich in het bijzonder op vleermuisslachtoffers. Eisers 3 miskennen echter dat op de kritiek van Bureau Regelink is gereageerd in de oplegnotitie (onder verwijzing naar aanvullende rapporten van Bureau Waardenburg). Zij hebben niet aangegeven dat deze weerlegging onjuist is. De enkele omstandigheid dat de second opinion van Bureau Regelink niet in het bestreden besluit wordt genoemd, wil niet zeggen dat het bestreden besluit daarom onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
18.5
Deze beroepsgronden falen. De vraag of de normen in de Wnb strekken tot bescherming van de belangen van individuele eisers, hoeft daarom niet te worden beantwoord.
Alternatieven
19.1
Eisers vragen aandacht voor alternatieven. Eisers 3 noemen een lijnopstelling aan de oostzijde van bedrijvenpark De Rietvelden of het plaatsen van één windturbine met een hoger vermogen. Ter zitting heeft eiseres 7 de suggestie gedaan voor een lijnopstelling langs Treurenburg. Eiseres 1 heeft het plaatsen van windturbines op zee genoemd.
19.2
Verweerder merkt hierover op dat alleen dit project voorligt en geen andere concrete initiatieven.
19.3
Vergunninghoudster heeft in haar reactie de locatiekeuze nog eens nader gemotiveerd. Deze locatie ligt in een relatief dunbevolkt gebied met weinig landschappelijke en ecologische waarde. In het alternatief dat eisers 3 hebben voorgesteld, liggen meer woningen en woonboten binnen de geluidscontouren van de windturbines. Bovendien liggen er enkele drukbezochte evenementenlocaties.
19.4
Alternatieven kunnen slechts een rol spelen voor zover deze hetzelfde resultaat opleveren met aanmerkelijk minder bezwaren. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun alternatieven aanmerkelijk minder bezwaren opleveren. Vergunninghoudster heeft voldoende onderbouwd dat het door eisers 3 voorgedragen alternatief meer bezwaren oplevert voor anderen. Eén turbine met een hoger vermogen past niet in het bestreden besluit en is zonder meer in strijd met de VrNB die clustering van windturbines voorstaat. In reactie op de suggestie voor een lijnopstelling van windturbines langs Treurenburg, heeft verweerder voldoende toegelicht dat deze uitvoering niet leidt tot aanmerkelijk minder bezwaren omdat onduidelijk is welke gevolgen windturbines hebben voor de veiligheid van de bezoekers van het nabijgelegen gemeentelijke milieustation. Initiatieven op zee en dus buiten de gemeente zijn geen reëel alternatief voor verweerder.
19.5
Deze beroepsgronden falen.
Conclusie
20. De rechtbank is van oordeel dat windturbine 4 geen onderdeel uitmaakt van een cluster en kan leiden tot horizonvervuiling. Verder hadden in het bestreden besluit voorschriften moeten worden opgenomen om initiatiefnemers te verplichten windturbines 1-3 uit te rusten met een toereikend ijsdetectiesysteem. De overige inhoudelijke kritiek van eisers treft geen doel. De rechtbank ziet geen procedurele gebreken in de voorbereiding van het bestreden besluit. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat windturbines 1-3 kunnen voldoen aan de normen in het Abm over geluidsoverlast, schaduwwerking en externe veiligheid. De normen in het Abm bieden voldoende bescherming tegen laagfrequent geluid. In het bestreden besluit zijn ook de hinder en de risico’s waartegen het Abm geen bescherming biedt, voldoende in kaart gebracht. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning voor windturbines 1-3 te weigeren.
21. De beroepen van eiseres 2 en de drie specifiek genoemde personen van de groep eisers 1 zijn niet ontvankelijk. De overige beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij vergunning is verleend voor windturbine 4. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan de vergunning voor windturbines 1-3 het voorschrift wordt verbonden dat de windturbines moeten zijn voorzien van een toereikend ijsdetectiesysteem om iedere ijsafzetting te voorkomen.
22. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers 1 en 3 tot en met 7, het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 en 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 501,-, wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een vergoeding aan eisers 6 in verband met de vertegenwoordiging door een gemachtigde ter zitting. Deze gemachtigde is ook opgetreden namens eisers 1 en 2. . Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen van [drie eisers, behorend bij de groep eisers 1] en eiser 2 niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de overige beroepen gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij vergunning is verleend voor windturbine 4;
- -
verbindt het volgende voorschrift aan het resterende bestreden besluit: “windturbines 1-3 moeten zijn voorzien van een toereikend ijsdetectiesysteem om iedere ijsafzetting te voorkomen”;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eisers 1 en eiseres 7 te vergoeden en het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers 3 tot en met 6 te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 en van eisers 3 tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Artikel 1.1
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beperkt kwetsbaar object: beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
gevel: gevel als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder;
gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
gevoelige objecten: gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen;
gevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen, met uitzondering van die terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
kwetsbaar object: kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
Artikel 3.14a
1. Een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
Artikel 3.15a
1. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-6 per jaar.
2. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar.
Activiteitenregeling milieubeheer
Artikel 3.12
1. Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object.
Artikel 1
1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. beperkt kwetsbaar object:
a. 1˚ verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
2˚ dienst- en bedrijfswoningen van derden;
l. kwetsbaar object:
a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
Verordening ruimte Noord-Brabant
4.9
Windturbines
1. Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, mits:
a. deze gesitueerd zijn op, of direct aansluitend, aan gronden bestemd als middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare;
b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines;
c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.
6.18
Windturbines
1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod op nieuwvestiging) is in de Groenblauwe mantel nieuwvestiging mogelijk van windturbines met een bouwhoogte van tenminste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas indien: a. de windturbines direct aansluitend zijn gesitueerd aan gronden bestemd als middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, met een bruto omvang van tenminste 20 hectare;
b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de windturbines ook niet aansluitend aan een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein gesitueerd worden indien:
a. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines;
c. de ontwikkeling plaatsvindt in een landschap dat daar qua schaal en maat geschikt voor
is, als bedoeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie;
d. de windturbines gelet op artikel 3.1, derde lid, inpasbaar zijn in de omgeving.
3. De maatschappelijke meerwaarde als bedoeld in het tweede lid onder a wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. de mogelijkheid voor de omgeving om direct te participeren in het project;
b. de bijdrage aan het oplossen van een maatschappelijk of ruimtelijk probleem;
c. de bijdrage aan het realiseren van een maatschappelijk of ruimtelijk doel.