Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld-bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 1508141138.2825.AMB, onderzoekTGO Acle, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in dewettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1456 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015207629 van de regiopolitie Zeeland- West-Brabant, Team Forensische Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 243 (hierna te noemen proces-verbaal 2)Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 34 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 27-09-2016, nr. 02/821102-15
ECLI:NL:RBZWB:2016:5916
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
27-09-2016
- Zaaknummer
02/821102-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:5916, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27‑09‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:203
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2016-0299
JERF Actueel 2016/74
Uitspraak 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Verdachte veroordeeld voor moord in Waalwijk op ex-vriendin (verpleegkundige). Zelfmoordscenario van verdachte wordt door de rechtbank niet aannemelijk geacht. 10 jaar gevangenisstraf + tbs met dwangverpleging.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821102-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. J.H. Kuijpers, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 september 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 te Waalwijk [initialen] [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg met een vuurwapen een of meerdere kogels op het hoofd en/of het lichaam
van die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 10 augustus 2015 omstreeks 17.10 uur kreeg de meldkamer van de politie de 112-melding van een schietincident op het parkeerterrein van het Tweesteden ziekenhuis te Waalwijk, gelegen aan de Kasteellaan 2 in Waalwijk.1.
De melder zei dat er net een vrouw was doodgeschoten in haar auto en dat hij het voor zijn ogen zag gebeuren. Hij zei verder dat hij kwam aanrijden om zijn schoonzus op te halen. Hij reed in de straat naar de achterom ingang en in één keer reed een auto voor zijn neus heel hard weg en ging in één keer vol op de rem staan. Er stond een auto geparkeerd waar net een mevrouw in zat en hij zag hem (de rechtbank begrijpt de bestuurder van de auto die voor de neus van de melder hard weg reed) meerdere malen schieten met een geluiddemper op zijn geweer.2.
De politie is vervolgens op 10 augustus 2015 omstreeks 17.16 uur ter plaatse gekomen. Bij het benaderen van de door de melder genoemde auto, een Kia Rio met kenteken [kenteken] , zag de politie dat de ruit van het bijrijdersportier versplinterd was en dat er ongeveer in het midden een gat zat. De portieren van de Kia Rio waren dicht. Het glas van de bestuurdersportier was versplinterd met in het midden een gat. De politiemensen zagen door het gat een vrouw op de bestuurderstoel zitten. Zij zat licht onderuit gezakt en haar hoofd hing wat naar links richting deurstijl. Er kwam veel bloed uit het hoofd van deze vrouw. De melder, die bij de politie stond, wees op twee patronen op ongeveer 3 a 4 meter afstand van de Kia Rio. De politie heeft de vrouw uit de auto gehaald.3.Zij bleek toen al te zijn overleden.4.
Het stoffelijk overschot is op 10 augustus 2015 te 17.45 uur in beslag genomen en is overgebracht naar het mortuarium Zuylen te Breda. Het stoffelijk overschot werd geïdentificeerd door middel van het rijbewijs en het kenteken van het voertuig waar het slachtoffer in zat. De overledene betrof: [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] .5.
Op 12 augustus 2015 vond bij het uitvaartcentrum Zuylen te Breda een identificatie plaats van het slachtoffer. [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] herkende het slachtoffer als zijnde zijn dochter [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] . [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer] en [voornaam] [slachtoffer] herkenden het slachtoffer als hun zus [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] .6.
De gerechtelijke sectie op het slachtoffer werd verricht bij het Nederlands Forensisch Instituut te ’s-Gravenhage. Tijdens de gerechtelijke sectie werd in het weefsel van de rechterschouder van de overledene een kogel aangetroffen (AAIE3667NL). In haar schedel bevond zich eveneens een kogel (AAIE3668NL). Deze kogels werden aan de politie overgedragen.7.
Er waren aan het lichaam vier voor schotletsel verdachte letsels waar te nemen, te weten links in de behaarde hoofdhuid, ter plaatse van het linkeroog, op de rechterwang en links in de nek. Er waren in relatie met deze schotverwondingen schotkanalen te herleiden:
- in relatie met het letsel bij de behaarde hoofdhuid links een schotkanaal van links naar rechts en van achter naar voren, naar het letsel op de rechter wang.
- in relatie met het letsel ter plaatse van het linker oog een schotkanaal van links naar rechts en van voor naar achter; in het schotkanaal waren de hersenstam en de kleine hersenen geraakt;
- in relatie met het letsel in de nek (links) een schotkanaal van links naar rechts door de weke delen van de nek en de schouder.
Het betrof - als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld op het lichaam aan het hoofd, het gezicht en in de nek - in totaal vier perforaties met het aspect van een schotverwonding en er waren twee projectielen in het lichaam. Er waren in relatie hiermee twee inschoten en een doorschotverwonding te herleiden. Het overlijden wordt door het oplopen van de schotletsels zonder meer verklaard door functieverlies van de hersenen/hersenstam.
De conclusie van de sectie is dat [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] , 28 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotletsels) op het lichaam.8.
Op dinsdag 11 augustus 2015 heeft verdachte zich gemeld bij het politiebureau in Roosendaal9..
Verdachte heeft verklaard dat hij vóór 10 augustus 2015 een vuurwapen had gekocht en op 10 augustus 2015 in zijn auto met dit vuurwapen naar het ziekenhuis in Waalwijk, alwaar [voornamen slachtoffer] op dat moment zou werken, is gereden. Verdachte heeft gezegd zich te herinneren dat hij [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] uit het ziekenhuis zag komen lopen en dat hij toen naar het parkeerterrein is gereden waar haar auto stond. [voornamen slachtoffer] zat al in haar auto toen hij bij haar auto aankwam. Hij heeft zijn auto achter haar auto gezet, is uitgestapt en is met het vuurwapen naar de auto van [voornamen slachtoffer] gelopen. Hij reed even later met zijn auto op de snelweg en is toen naar [getuige] in Eindhoven gereden. Hij is aldaar met zijn vuurwapen in een rugtas de woning van [getuige] binnen gegaan.10.
[getuige] heeft verklaard dat verdachte op 10 augustus 2015 omstreeks 20.00 uur voor haar deur stond. Zij heeft hem binnengelaten. Verdachte heeft die avond een vuurwapen uit zijn tas gehaald. Dat wapen heeft hij die avond in de kelder van haar woning gelegd.11.
In de woning van [getuige] in Eindhoven is op 11 augustus 2015 een doorzoeking verricht. In de berging werd in een lade van een vrieskast in een draagtas een geel stuk textiel aangetroffen. Na uitvouwen van dit stuk textiel bleek dat hierin een vuurwapen zat. Het vuurwapen [AAIM7004NL] was voorzien van een patroonhouder. Deze werd uit het wapen verwijderd. In de patroonhouder zaten drie patronen. Deze waren allen van het kaliber 7.65 en van het merk S&B (Sellier en Berlot).
Op de vloer van de berging lag een plastic zak van “Albert Heijn”. In deze zak werd een geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen. Over de uiteinden van deze geluiddemper zat een grijze stoffen handschoen van het merk Thinsulate geschoven (linker over loopzijde en rechter over schroefdraadzijde).
Door het Team Forensische Opsporing werd onderzoek verricht op de plaats delict. Door het ter plaatse op het parkeerterrein aanwezige politiepersoneel werd verteld dat zij drie hulzen op straat hadden aangetroffen in de buurt van de auto en dat ze pylonen over de hulzen heen hadden gezet. Op de bestrating van het voornoemde parkeerterrein, waar door het politiepersoneel de drie pylonen waren weggezet, zijn vervolgens drie hulzen veiliggesteld en verpakt [SIN AAGH8094NL, AAGH8095NL en AAGH8096NL]. Deze aangetroffen hulzen [3] waren alle voorzien van een bodemstempel merk S&B, met kaliber 7.65 mm.12.
Door het NFI is onderzoek aan het wapen en de munitie verricht.
Het te onderzoeken materiaal bestond uit de volgende voorwerpen voorzien van de volgende SIN-nummers:
AAIE3667NL Munitie (Kogelpunt die in het lichaam van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] is aangetroffen)
AAIE3668NL Munitie (Kogelpunt die in het lichaam van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] is aangetroffen)
AAIM7004NL Vuurwapen (Pistool, aangetroffen in de woning van [getuige] )
Bij het vergelijkend kogel- en hulsonderzoek werden de sporen die vuurwapens in kogels en hulzen achterlaten met elkaar vergeleken.
Resultaten
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogels en die in de proefkogels uit het pistool is gebleken dat de kraslijnen in de groeven aansluitingen vormen.
Conclusie van de resultaten
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de kogels [AAIE3667NL en -68NL] afkomstig zijn
uit de loop van het pistool [AAIM7004NL]. De sterkte van deze aanwijzingen wordt
hieronder toegelicht. Voor de twee kogels [AAIE3667NL en -68NL], die het best passen bij het kaliber 7,65 mm Browning, en pistool [AAIM7004NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool.
Hypothese 2: De kogels zijn afgevuurd uit één of twee andere lopen van hetzelfde
kaliber en met dezelfde systeem kenmerken als de loop van het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal zeer veel
waarschijnlijker (10.000 tot 1.000.000 maal) wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.13.
De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat het vuurwapen waarmee [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] is gedood, hetzelfde vuurwapen is dat in de woning van [getuige] is aangetroffen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die op 10 augustus 2015 met een vuurwapen opzettelijk drie kogels op het hoofd en lichaam van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] heeft afgevuurd, ten gevolge waarvan zij is overleden.
4.2
De vraag waarvoor de rechtbank zich thans gesteld ziet is of er sprake is van moord of doodslag.
- Inleiding
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
- Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht moord bewezen.
- Het scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 augustus 2015 van plan was om zelfmoord te plegen voor de ogen van zijn ex-vriendin [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] . Hij is naar eigen zeggen, toen hij met zijn auto achter de auto van [voornamen slachtoffer] is gaan staan, uitgestapt met het wapen in zijn handen en naar de auto waar [voornamen slachtoffer] op dat moment in zat, gelopen. Links van haar auto is hij op enige meters afstand stil gaan staan. Hij heeft toen het vuurwapen onder zijn kin gezet. Volgens verdachte deed [voornamen slachtoffer] toen haar duim omhoog en maakte een gebaar alsof ze wilde zeggen: “Doe het maar.” Vervolgens is er iets bij hem geknapt. Hij kwam in een waas en heeft toen kennelijk op [voornamen slachtoffer] geschoten.
Verdachte ontkent [voornamen slachtoffer] met voorbedachten rade te hebben gedood.
- Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast.
Door [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] en [getuige 2] werden al langere tijd voorafgaande aan het gebeuren op 10 augustus 2015 telefoongesprekken en WhatsApp-gesprekken opgenomen. Deze gesprekken zijn bewaard gebleven en zijn toegevoegd aan het dossier. In een gesprek op 2 augustus 2015 heeft [voornaam getuige 2] tegen [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] gezegd: “... hij zei ik ga een ding kopen, ik ga mijn auto verkopen, ik ga een ding aanschaffen en ik knal [voornamen slachtoffer] neer, leg [getuige 4] neer en daarna mezelf neer.....”.14.Uit de context van dit gesprek maakt de rechtbank op dat met “hij” verdachte wordt bedoeld.
Op 3 augustus 2015 heeft [voornaam getuige 2] met [getuige 3] gebeld. [voornaam getuige 2] heeft in dat gesprek gezegd dat [verdachte] zijn auto weg wilde doen, een pistool wilde kopen en [voornamen slachtoffer] en [getuige 4] neer wilde knallen. [voornaam getuige 2] heeft gezegd dat het een serieuze bedreiging is.15.
Op 9 augustus 2015 omstreeks 17.40 uur (de rechtbank concludeert uit de context van dit gesprek dat dit gesprek op 10 augustus 2015 omstreeks 17.40 uur was) heeft [voornaam getuige 2] naar het telefoonnummer van verdachte gebeld. Zij kreeg een vrouw aan de lijn en zij vertelt die vrouw dat verdachte had gezegd “ik pak ze echt, als ik naar beneden ga, gaat zij met me mee” en hij heeft haar neergeknald.16.
Op 10 augustus 2015 omstreeks 21.32 uur heeft [voornaam getuige 2] gebeld met een collega. Zij heeft verteld dat verdachte [voornamen slachtoffer] heeft dood geschoten. Volgens [voornaam getuige 2] had verdachte gisteravond gezegd dat hij een pistool ging kopen en dat het dan klaar was. Hij zou iedereen naar beneden trekken. [voornaam getuige 2] heeft gezegd dat het er dik in zit dat verdachte iedereen wat aan gaat doen en dan zichzelf.17.
In de elektronische agenda (“calendar”) in de mobiele telefoon van verdachte stond op 10 augustus 2015 vermeld: “ [voornamen slachtoffer] vakantie voorbij”.18.
Verdachte heeft over de gebeurtenissen op 10 augustus 2015 verklaard dat hij eerst naar Tilburg was gereden omdat hij dacht dat [voornamen slachtoffer] die dag in het ziekenhuis in Tilburg zou werken. Toen hij merkte dat haar auto daar niet geparkeerd stond, is hij naar het ziekenhuis in Waalwijk gereden. Hij zag aldaar de auto van [voornamen slachtoffer] op het parkeerterrein bij het ziekenhuis staan. Hij is toen met zijn auto verderop in de wijk gaan staan. Even vóór 16.30 uur is hij weer vanuit de wijk richting ziekenhuis gereden. Het was volgens hem tegen 16.30 uur, omdat hij wist dat [voornamen slachtoffer] ook wel eens tot 16.30 uur werkte. Hij heeft toen zijn auto geparkeerd in een parkeervak, op een afstand van en met zicht op de personeelsuitgang van het ziekenhuis en met zicht op de auto van [voornamen slachtoffer] . Toen hij [voornamen slachtoffer] naar buiten zag lopen, is hij naar de parkeerplaats waar de auto van [voornamen slachtoffer] stond gereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen met daarop de demper, dat hij in zijn hand had toen hij op 10 augustus 2015 naar de auto van [voornamen slachtoffer] liep, een aantal dagen vóór 10 augustus 2015 had gekocht.19.
De verklaring van verdachte dat hij zijn auto heeft geparkeerd in een parkeervak met zicht op de auto van [voornamen slachtoffer] , die op de parkeerplaats van het ziekenhuis stond, wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 5] , die op 10 augustus 2015 omstreeks 16.44 uur op de Maylaan in Waalwijk liep. Hij zag toen op een parkeerplaats een blauwe auto staan met daarin een man met een getatoeëerde linker arm. Het betrof een blanke man van ongeveer 35 jaar. Omstreeks 17.15 uur kwamen ambulances en toen was die blauwe auto weg. De auto stond met de neus in de richting van het ziekenhuis.20.
Op de door de getuige [getuige 5] aangewezen parkeerplaats trof de politie drie filter sigarettenpeuken aan van het merk Marlboro. Deze peuken zijn opgepakt en veiliggesteld.21.
Deze peuken zijn vervolgens gewaarmerkt en voorzien van de SIN-nummers AAIE3810NL, AAIE3811NL en AAIV3327NL.22.
Het papier dat om de filter van de peuken zat is bemonsterd en onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek waarbij het DNA-profiel van verdachte is betrokken. Dit onderzoek gaf als resultaat dat het celmateriaal van de 3 bemonsteringen afkomstig kan zijn van het DNA-profiel van verdachte met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.23.
De rechtbank leidt hieruit af dat de peuken afkomstig zijn van verdachte en dat hij op de parkeerplaats aan de Maylaan, voorafgaande aan het schietincident in elk geval 3 sigaretten heeft gerookt. Uit de verklaring van verdachte en van getuige [getuige 5] leidt de rechtbank voorts af dat verdachte in elk geval een half uur op de parkeerplaats aan de Maylaan geparkeerd heeft gestaan, voordat hij de parkeerplaats waar de auto van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] stond, is opgereden.
De rechtbank stelt verder vast dat getuige [getuige 6] , de enige ooggetuige van het schietincident en tevens degene die de eerder genoemde 112-melding heeft gedaan, op 10 augustus 2015, minder dan twee uur na deze gebeurtenis, heeft verklaard dat de bestuurder van de auto op 10 augustus 2015, omstreeks 17.00 uur, uitstapte en met een getrokken wapen op de auto afliep waar die bestuurder achter stil was gaan staan. Die bestuurder had een pistool met een geluiddemper erop in zijn hand en schoot drie keer op de inzittende aan de bestuurderskant van dat voertuig.24.
Op 11 augustus 2015 heeft [getuige 6] zijn verklaring gepreciseerd. Hij heeft toen verklaard dat hij zag dat de bestuurder het pistool in zijn rechterhand had en dat pistool met zijn linkerhand ondersteunde. Toen de bestuurder naar de auto van het latere slachtoffer liep, zag hij dat de bestuurder het wapen redelijk ver gestrekt naar voren gericht hield. [getuige 6] heeft vervolgens verklaard: “Toen reed ik ter hoogte, net voor de achterkant van zijn auto en ik zag dat de man bij de bestuurderskant van de auto stond waar hij achter tot stilstand was gekomen. Ik zag dat de man in de auto keek en vervolgens met twee handen gericht in de auto vuurde. Op dat moment zag ik de man aan zijn rechterkant waar hij het pistool vasthield. Ik zie die man voor dat raam staat er ik heb drie knallen gehoord en ik heb glas horen breken.“ en “In mijn ogen zie ik hem kijken in de auto en zie ik hem een soort van draaien met zijn pistool in de auto en hoorde ik nog twee schoten. Er zat wat meer tijd tussen het eerste en tweede schot. Het tweede en derde schot kwam direct achter elkaar.” en “Zijn houding van een beetje gebukt, het eerste schot was rechtdoor en daarna heeft hij zich en beetje gedraaid en loste nog twee schoten.” Voorts heeft [getuige 6] verklaard dat de bestuurder handschoenen droeg.25.
De raadsman heeft ten aanzien van de verklaringen van [getuige 6] aangevoerd dat hij achteraf dingen heeft gereconstrueerd en dat het goed mogelijk is dat hij heeft gemist dat verdachte het vuurwapen kort op zichzelf gericht heeft.
De rechtbank is hieromtrent van oordeel dat er geen reden is om te denken dat de hiervoor aangehaalde verklaringen van de getuige [getuige 6] “gereconstrueerd” zouden zijn. Deze verklaringen zijn immers vlak na het gebeuren afgelegd en zijn op belangrijke onderdelen gedetailleerd en consistent. Voorts worden met name de verklaring van 11 augustus 2015 over het aantal schoten en de wijze van schieten ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals het hiervoor genoemde sectierapport en de hierna nog te vermelden verklaring van [getuige] . Wat betreft de mogelijkheid dat [getuige 6] zou hebben gemist dat verdachte het wapen onder zijn kin heeft gezet, merkt de rechtbank op dat [getuige 6] op 19 november 2015, nadat blijkbaar in de krant had gestaan dat verdachte [eerst] het pistool op zijn kin had gezet voordat hij [voornamen slachtoffer] doodde, uit zichzelf naar de politie heeft gebeld met de mededeling dat dat een leugen was en dat verdachte helemaal niet het pistool op zijn kin heeft gezet. Volgens [getuige 6] was verdachte rechtstreeks naar de auto van [voornamen slachtoffer] gelopen met het wapen recht voor zich.
Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat [getuige 6] in zijn waarnemingen niets heeft gemist.
[getuige] heeft op 11 augustus 2015 omstreeks 20.40 uur een verklaring afgelegd. [getuige] heeft verklaard dat zij op maandagmorgen 10 augustus 2015 telefonisch contact heeft gehad met verdachte waarbij verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij misschien die dag nog naar haar zou komen. Die avond is verdachte naar haar woning gekomen. Hij heeft toen tegen haar gezegd dat hij [voornamen slachtoffer] had neergeschoten. Verdachte liet haar vervolgens een vuurwapen en een demper zien. Verdachte heeft haar verteld dat [voornamen slachtoffer] in haar eentje het ziekenhuis uit kwam lopen en in haar auto stapte. Hij had daar al geruime tijd staan wachten. Hij wist dat zij om 16.30 uur of 17.00 uur klaar was met werken. Hij heeft haar klemgereden en is uitgestapt. Vanuit de bestuurderskant heeft hij geschoten. De eerste kogel was langs haar nek af. Hij wist niet of deze kogel raak was. Hij dacht van wel maar dacht dat hij haar niet had gedood. De tweede kogel was door haar hoofd en toen was ze dood. Hij heeft een derde kogel afgevuurd, maar verdachte zei dat die eigenlijk niet nodig was. Hij zei dat bij de tweede kogel haar hoofd omlaag hing en dat ze dus al dood was. Verdachte had handschoenen aan toen hij had geschoten.26.
Verdachte heeft erkend dat hij op 10 augustus 2015 in de ochtend telefonisch contact heeft gehad met [getuige] en dat hij toen gezegd heeft dat hij die dag misschien naar haar toe zou komen.27.
Op het moment dat [getuige] haar verklaring op 11 augustus 2016 aflegde was nog geen gedetailleerde informatie bekend over de schietpartij, anders dan dat er op de auto van [voornamen slachtoffer] was geschoten en dat ze dood was. De details over de wijze van schieten die volgens [getuige] door verdachte aan haar zijn verteld, waren op dat moment nog niet bekend en het betreft derhalve daderinformatie. Deze informatie blijkt later ook naadloos overeen te komen met de inhoud van het sectierapport en de verklaring van ooggetuige [getuige 6] .
De rechtbank acht deze verklaring van [getuige] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank merkt tevens op dat [getuige] níet heeft verklaard dat verdachte op de avond van 10 augustus 2015 tegen haar heeft gezegd dat hij zelfmoord wilde plegen voor de ogen van [voornamen slachtoffer] .
De rechtbank concludeert uit hetgeen hierboven is vermeld en overwogen, dat het scenario van verdachte, dat hij van plan was zelfmoord te plegen voor de ogen van [voornamen slachtoffer] , niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel en dat daarentegen contra-indicaties voor dit scenario aanwezig zijn. Hierbij overweegt de rechtbank tevens dat verdachte pas tijdens zijn 6e verhoor op 17 september 2015, dus ruim 5 weken na zijn arrestatie, met dit scenario is gekomen. Ook is het op 10 augustus 2015 (midden in de zomer) schieten met een vuurwapen met daarop een geluiddemper en met handschoenen aan de handen, moeilijk te verenigen met het idee om zelfmoord te plegen. Verdachte heeft daar geen bevredigende verklaring voor gegeven.
De rechtbank concludeert samenvattend:
- dat verdachte al vanaf 2 augustus 2015 aan [getuige 2] te kennen heeft gegeven dat hij een vuurwapen ging kopen en [voornamen slachtoffer] (en [getuige 4] ) van het leven ging beroven;
- dat verdachte op 10 augustus 2015 over een pistool met een daarop passende geluiddemper en 6 patronen beschikte;
- dat verdachte op maandagochtend 10 augustus 2015 met [getuige] had afgesproken om misschien die dag naar haar toe te komen en ook daadwerkelijk die dag in de avond nadat hij [voornamen slachtoffer] had doodgeschoten, naar haar toe is gegaan;
- dat verdachte wist dat de vakantie van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] op 10 augustus 2015 was geëindigd;
- dat verdachte vanaf zijn woonplaats naar het werkadres van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] is gereden;
- dat verdachte ongeveer een half uur geparkeerd heeft gestaan op een parkeerplek aan de Maylaan, vlakbij het parkeerterrein van het ziekenhuis waar [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] werkte, alwaar hij zicht had op haar auto;
- dat verdachte 3 sigaretten heeft gerookt op die parkeerplek;
- dat verdachte, op het moment dat [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] uit het ziekenhuis kwam gelopen, met hoge snelheid het parkeerterrein van het ziekenhuis is opgereden;
- dat verdachte de auto van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] klem heeft gereden;
- dat verdachte toen hij uit zijn auto stapte en naar de auto van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] liep het pistool met de geluiddemper in zijn hand(en) had en dat hij op dat moment handschoenen droeg;
- dat hij met het pistool gestrekt voor zich naar de bestuurderszijde van haar auto is gelopen en daar drie maal gericht heeft geschoten;
- dat [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] ten gevolge van die schoten is overleden.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank het door verdachte geschetste zelfmoordscenario niet aannemelijk geworden. Integendeel. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er bij verdachte sprake was van een vooropgezet plan om [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] te doden. Verdachte heeft op 10 augustus 2015, op diverse momenten de tijd en de gelegenheid gehad om op zijn voornemen terug te komen. Dat heeft hij niet gedaan.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 te Waalwijk [initialen] [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg met een vuurwapen een of meerdere kogels op het hoofd en/of het lichaam
van die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid van verdachte
- Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman heeft verdachte op 10 augustus 2015 door de unieke omstandigheden waarin hij was komen te verkeren door wanhoop en acute stress niet de reële mogelijkheid gehad om zijn gedrag ten tijde van het plegen van het delict bij te sturen. De raadsman heeft daarbij als omstandigheden genoemd het dreigende verlies van zijn woning, het dreigende verlies van de zorg voor zijn zoon, het complot dat tegen hem werd gesmeed door een aantal ex-vriendinnen en hun eventuele partners (waaronder het ten onrechte beschuldigen van het tippen van de politie van de aanwezigheid van een hennepkwekerij en het dwarsbomen van een sollicitatiegesprek voor een nieuwe baan), de bedreigingen van die ex-vriendinnen en partners (onder andere van het op hem afsturen van leden van motorclubs) en tot slot de mededeling van [getuige 2] dat zij niet meer met hem verder wilde gaan. Voorts is naar de mening van de raadsman het recidivegevaar voor een delict als het onderhavige niet aanwezig, gelet op de uitzonderlijke en unieke omstandigheden waarin verdachte verkeerde.
- Het rapport van het PBC
De rapporteurs van het PBC (psycholoog L. Vermeulen en psychiater T. Den Boer) komen op basis van het in het PBC verrichte onderzoek naar de geestvermogens van verdachte (bestaande uit milieuonderzoek, groepsobservatie, psychologisch onderzoek en psychiatrisch onderzoek) tot de volgende analyse.
Betrokkene lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis komt tot uiting
in de wijze waarop hij een niet reëel zelfbeeld hoog dient te houden. Hij heeft hiervoor
bewonderende of tegemoetkomende anderen nodig, terwijl deze bewondering of aandacht
veelal het karakter van een (seksuele) relatie heeft. Als de ander onvoldoende tegemoet
komt aan de nood van betrokkene om zijn zelfbeeld te kunnen handhaven, wordt een ander
(of anderen) gezocht, die daarin wel kan (of kunnen) voorzien, terwijl een agressieve
dynamiek ontstaat jegens degene die hem onvoldoende tegemoet komt of verlaat.
Zijn nood aan bewondering, die hem tot de beschreven ingewikkelde relaties drijft, heeft geleid tot een kaartenhuis dat in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde dreigde in te storten. Als het zelfbeeld van betrokkene bedreigd wordt, treden verschillende mechanismen in werking om dit te voorkomen. Zowel vanuit het milieuonderzoek als tijdens het onderzoek in het PBC wordt een sterke neiging tot devaluatie van de ander gezien, als hierdoor zijn eigen beeld gehandhaafd kan worden. Verder is betrokkene geneigd tot rationalisatie: het construeren van een redenering, zodat onderliggende gevoelens van machteloosheid of krenking niet of minder ervaren worden. In lijn hiermee neigt betrokkene tot isolatie van affect of gevoel, waardoor hij wel weet wat er gebeurt, maar dit minder ervaart. Dit mechanisme komt helder naar voren in het psychologisch testonderzoek en vormt de keerzijde van de uiterlijk stabiele, beheerste en gecontroleerde presentatie. Ook wordt overdekking gezien van kwetsbaar gevoel met gedachten en gevoelens die hier tegenover staan. Een voorbeeld waarin bovenstaande mechanismen naar voren komen, wordt gezien als betrokkene zich in zijn zelfbeeld aangetast voelt. Hij ervaart boosheid niet op bewust niveau, maar devalueert de ander, neigt tot overdekking door zichzelf op irreële wijze te presenteren, heeft geen toegang meer tot onderliggende kwetsbare emoties en is daardoor niet in staat daadwerkelijk contact met zichzelf en de ander aan te gaan.
Het voortdurend op indringende en dominant overkomende wijze de inhoud van de gesprekken bepalen, lijkt hier ook mee samen te hangen. Betrokkene dient zich ervan te vergewissen dat hij bij de ander een ‘juist’ beeld heeft ingeprent. Het valt dan ook op dat betrokkene minder geneigd is tot deze indringende en dominant overkomende vorm van communicatie als hij zich voldoende gehoord, geloofd en ondersteund/geprezen weet.
Hoewel er geen sprake is van een gestoorde agressieregulatie, kan wel gesproken worden van een gestoorde agressieorganisatie. Dit hangt samen met de bovengenoemde aspecten in de afweer van betrokkene. Agressie wordt op een verstoorde wijze gekanaliseerd, ter voorkoming van schade aan het zelfbeeld en ten koste van zijn omgeving en met name geuit door het devalueren, het kleiner maken van de ander.
Samenvattend is er sprake van een duurzaam patroon van disfunctioneren in de vorm van
een narcistische persoonlijkheidsstoornis, zich uitend in een irreëel zelfbeeld dat ten koste
van veel en anderen gehandhaafd dient te blijven, waardoor betrokkene in maatschappelijk
en relationeel opzicht steeds meer is vastgelopen.
Een dag voorafgaand aan het ten laste gelegde had de partner met wie betrokkene op dat moment was, aangegeven dat zij niet verder met hem kon gaan door alle problemen die hem omringden. Deze problemen waren divers: dreigend verlies van zijn koopwoning, verlies van zijn auto, dreigend verlies van de zorg voor zijn zoon, meerdere ex-partners die elkaar ‘gevonden hadden’ en de door betrokkene benoemde dreiging die hij ervaarde. Het steunkader voor zijn narcistische kwetsbaarheid was op die wijze nagenoeg verdampt.
Degenen die hem tot steun waren, werden steeds meer bedreigend voor zijn (psychisch)
zelfbehoud. Betrokkene is niet in staat de woede, samenhangend met een dergelijke
krenking op een adequate wijze te kanaliseren. Onder druk van daadwerkelijke en dreigende krenking is betrokkene niet langer in staat het perspectief van de ander mee te nemen of te wegen in zijn handelingen. Daarnaast is hij, samenhangend met zijn overwaardige zelfbeeld, zeer overtuigd van zijn eigen gelijk en kan mede daardoor over de grenzen van anderen gaan. De ander staat ten dienste of in teken van zijn zelfbehoud en als de ander daarin niet tegemoet komt, werd eerder agressie, onder meer in de vorm van devaluatie maar ook fysieke agressie, gezien. De beperkte realiteitstoetsingsproblematiek, samenhangend met een vertekend zelfbeeld en daardoor een vertekend beeld van de ander, heeft niet de kwaliteit van een psychose. Wel draagt dit bij aan mogelijke vertekening van de intenties of uitingen van de ander, waardoor wantrouwen gevoed zou kunnen worden.
De agressieve handeling jegens zijn ex-partner in de vorm van het ten laste gelegde situeert zich zodanig in de kern van de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene, terwijl hij door de omstandigheden zeer uit evenwicht was geraakt, dat onderzoekers adviseren betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde (het al dan niet gepland doden van zijn ex-partner).
Uit bovenstaand diagnostisch beeld komt naar voren dat betrokkene’s denken en handelen in
het kader van zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis, voor een groot deel in het teken
staan van het zelfbehoud. Als een ander, die belangrijk is voor het zelfbehoud, hier niet in
tegemoet komt, is er een risico op uitageren door in eerste instantie verbale agressie en
denigreren, hetgeen kan escaleren in fysieke agressie. Betrokkene heeft weinig inzicht in zijn eigen problemen en externaliseert sterk. In een situatie waarin betrokkene zich benadeeld voelt en zijn zelfbehoud onder druk komt te staan, bijvoorbeeld als een partner hem dreigt te verlaten/verlaat, kan het risico op ernstig geweld groot worden.
Het klinisch beschreven hoge risico op recidive wordt onderbouwd door gebruik van de HCR 20-V3, een risicotaxatie-instrument waarmee recidive in geweld in kaart wordt gebracht. Vanuit de historie wordt gezien dat betrokkene veel heeft meegemaakt in zijn leven, dat hij mogelijk een traumatische jeugd heeft gehad en dat hij als volwassene steeds meer problemen ontwikkelde op verschillende levensgebieden, met name in relaties maar ook met werk en problemen met politie/justitie. Klinisch is met name het ontbreken van inzicht in de beschreven problematiek, het externaliseren van het eigen aandeel in situaties die uit de hand lopen, een belangrijke risicofactor.
Een belangrijke andere factor die, in combinatie met de beschreven problematiek, in
ogenschouw genomen moet worden, is het huidige netwerk van betrokkene. Mocht hij terug
de maatschappij in komen, dan komt hij in hetzelfde systeem terecht als waarin het ten laste
gelegde plaatsvond. Boosheid naar verschillende mensen, met name zijn ex-vrouw en ex-vriendinnen, is nog steeds aanwezig. Sterker nog, betrokkene is gepreoccupeerd met het
onrecht dat hem wordt aangedaan.
Betrokkene presenteert zich als het slachtoffer van een opeenstapeling van de slechte
intenties van anderen en kan zijn eigen aandeel in situaties moeilijk zien, met name omdat
hij juist bezig is met zelfbehoud en zich moeilijk in een ander kan verplaatsen.
Alles overziend kan gesteld worden dat het risico op recidive in een ernstig geweldsdelict in
de huidige omstandigheden hoog is. De factoren die belangrijk waren in de totstandkoming
van het ten laste gelegde zijn allen nog aanwezig op het moment dat betrokkene zich in de
maatschappij begeeft. Hij heeft een relatie en daarbij ook een plek om naartoe te gaan, maar
gecompliceerd is dat zijn huidige vriendin ook verweven zit in het eerder genoemde systeem.
Om het hierboven beschreven hoge risico op recidive in een soortgelijk ernstig gewelddadig delict terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau, is behandeling van de ernstige persoonlijkheidspathologie nodig in een instelling die, juist gezien de nog aanwezige dynamiek en daardoor het hoge risico op herhaling, beschikt over een hoog beveiligings-niveau. Een voorwaardelijk kader komt niet tegemoet aan de noodzaak om het risico adequaat te beperken, gezien de actuele boosheid jegens het systeem van ex-vriendinnen.
Hoewel betrokkene zelf aangeeft dat hij mee zou werken aan de voorwaarden in het geval van een tbs met voorwaarden, achten onderzoekers het risico op herhaling van een soortgelijk feit hoog. Om die reden adviseren onderzoekers betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege op te leggen.
De toelichting van de deskundigen op het PBC-rapport
De deskundigen Den Boer (psychiater) en Vermeulen (GZ-psycholoog) hebben op zitting benadrukt dat het feit dat zij in eerste instantie tijdens het onderzoek niet beschikten over het gehele strafdossier geen invloed heeft gehad op hun visie met betrekking tot hun diagnostisch beeld van verdachte en hun conclusies.
Voorts hebben de deskundigen aangegeven dat het recidiverisico bij verdachte op een ernstig geweldsdelict - zonder behandeling - ook in een andere omgeving dan binnen het huidige netwerk, hoog is, al zal de aanloop naar zo’n delict waarschijnlijk langer duren. De dynamiek bij verdachte zou echter hetzelfde blijven.
Op de vraag van de raadsman in hoeverre de wanhoop bij verdachte een rol heeft gespeeld bij het plegen van het delict, heeft deskundige Den Boer geantwoord dat wanhoop een emotie is die niet bij de bepaling van de mate van toerekeningsvatbaarheid door een psycholoog of psychiater kan worden meegenomen. Wel stellen de deskundigen dat de stoornis bij verdachte substantieel heeft doorgewerkt in die zin dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen van het PBC duidelijk beschreven en is door hen op zitting nader toegelicht hoe zij aan hun conclusie zijn gekomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor zijn handelen.
De rechtbank kan zich vinden in die conclusie en sluit zich daarbij aan.
Uit de rapportage van het PBC, de toelichting daarop en uit de inhoud van het dossier maakt de rechtbank op dat er tussen verdachte en zijn ex-vriendinnen (gesteund door eventuele aanhang) bedreigingen over en weer waren. Het is zeer aannemelijk dat de bedreigingen aan het adres van verdachte en de omstandigheden daar omheen zijn weerslag op de gemoedstoestand van verdachte hadden. Het PBC heeft deze omstandigheden (dreigend verlies van zijn koopwoning, verlies van zijn auto, dreigend verlies van de zorg voor zijn zoon, meerdere ex-partners die elkaar ‘gevonden hadden’ en de door verdachte ervaren bedreigingen) onderzocht en meegenomen in de analyse. Het PBC komt dan tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden ten aanzien van het hem ten laste gelegde. Daarmee constateert de rechtbank dat niet gebleken is dat genoemde omstandigheden zodanig waren dat bij verdachte de mogelijkheid ontbrak om zijn gedrag ten tijde van het hem ten laste gelegde te kunnen bijsturen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich voldoende voorgelicht acht zodat zij geen reden ziet om het onderzoek te heropenen voor het laten opmaken van een nieuw rapport door een deskundige.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluit.
6. De oplegging van straf en/of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest en tbs met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een kortere duur van de gevangenisstraf, gelet op de straffen die in soortgelijke zaken die in de relationele sfeer zijn gepleegd, doorgaans worden opgelegd. Voorts is hij van mening dat een tbs met dwangverpleging niet aan de orde is. Hij acht een tbs met voorwaarden aangewezen om verdachte de vereiste hulp te geven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven gebracht. Hij is op 10 augustus 2015 met een geladen pistool met geluiddemper naar het ziekenhuis in Waalwijk gereden alwaar [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] werkte en heeft, nadat [voornamen slachtoffer] in haar auto was gestapt, vanaf de zijkant van de auto drie kogels op haar hoofd en nek afgevuurd, waardoor [voornamen slachtoffer] is overleden. [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] is daardoor op een afschuwelijke wijze van haar leven beroofd. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen [voornamen slachtoffer] haar meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Hij ontnam [voornamen slachtoffer] ’s zoontje [naam zoontje] zijn moeder, [voornamen slachtoffer] ’s vader zijn dochter en [voornamen slachtoffer] ’s zus en broer hun zus. Verdachte heeft door zijn handelen deze nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht, waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven. Uit de op zitting door de vader, broer en zus van [voornamen slachtoffer] en de wettelijk vertegenwoordiger van [naam zoontje] voorgelezen slachtoffer-verklaringen, blijkt dat de moord op [voornamen slachtoffer] op hen een enorme impact heeft. De pijn, het verdriet, het onbegrip en de onmacht die zij voelen, zijn helder verwoord. Het voelt alsof zij in een gat zijn gevallen waar zij niet meer uit kunnen komen; koud en leeg. [naam zoontje] is zijn moeder kwijt en zal zijn leven nu ergens anders dan in zijn vertrouwde omgeving moeten opbouwen. Hoe dapper hij zich hier ook doorheen slaat, zijn moeder zal er nooit meer voor hem zijn.
Ook in de samenleving is door dit misdrijf grote onrust ontstaan. Het door verdachte begane misdrijf heeft de rechtsorde ernstig geschokt.
Zoals hierboven al is vermeld is over verdachte gerapporteerd door het PBC.
Het PBC concludeert dat vanwege de geconstateerde narcistische persoonlijkheidsstoornis bij verdachte in relatie tot het delict sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook stelt het PBC dat het risico op recidive van een ernstig geweldsdelict hoog is.
De rechtbank heeft hierboven al overwogen waarom zij de conclusies van het PBC deelt.
Het recidivegevaar blijft zonder behandeling bestaan omdat vanuit de stoornis die bij verdachte is geconstateerd de dynamiek hetzelfde blijft. Het doet er dan niet toe of verdachte al dan niet in het oude netwerk terugkeert. Op den duur zou dat weer hetzelfde patroon geven. Voorts kan de rechtbank zich vinden in de conclusie en het advies dat de behandeling van de ernstige stoornis van verdachte dient plaats te vinden in een instelling die, gezien de aanwezige dynamiek en het grote gevaar op herhaling, beschikt over een hoog beveiligingsniveau en dat dit noopt tot de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
Gelet op de inhoud van het PBC-rapport en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat een tbs noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden, zoals door de raadsman is bepleit, ziet de rechtbank geen ruimte, omdat blijkens het rapport van het PBC daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend en de omstandigheid dat tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd enerzijds en de ernst van het feit en de impact die dit feit op de samenleving heeft gehad anderzijds. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat doorgaans ten aanzien van de strafoplegging bij een volledig toerekeningsvatbare verdachte voor een moord een gevangenisstraf van 15 tot 18 jaar als uitgangspunt wordt genomen.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op het strafblad van verdachte. De inhoud van dit strafblad legt echter, gelet op de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde feit, geen gewicht in de schaal.
Daarmee is de straf en maatregel die naar het oordeel van de rechtbank dienen te worden opgelegd, conform de eis van de officier van justitie.
7. De benadeelde partijen
In de onderhavige zaak zijn door de nabestaanden van [voornamen slachtoffer] [slachtoffer] vorderingen benadeelde partij ingediend, te weten door de vader ( [voornaam vader slachtoffer] ), de zus ( [voornaam zus slachtoffer] ) en de broer ( [voornaam broer slachtoffer] ) van [voornamen slachtoffer] en door (de wettelijke vertegenwoordiger van) [naam zoontje] [voornaam zus slachtoffer] , zijnde het minderjarige zoontje van [voornamen slachtoffer] .
Alvorens in te gaan op deze vorderingen zal de rechtbank kort het wettelijk kader uiteenzetten, waarbinnen vergoeding van eventuele schade aan nabestaanden mogelijk is.
Ingevolge artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) kunnen degenen die door een strafbaar feit rechtstreeks schade hebben geleden, zich met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces voegen. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat beschermd wordt door de overtreden strafbepaling. Ook in het geval van levensberoving, zoals in onderhavige zaak aan de orde is, staat in feite het te beschermen belang van het slachtoffer van die levensberoving centraal.
De wetgever heeft met de strafbepaling in beginsel niet de bedoeling gehad ook de nabestaanden van het overleden slachtoffer te beschermen. Daarmee is er voor de erfgenamen of nabestaanden geen sprake van rechtstreekse schade. Zij zouden zich derhalve in beginsel niet als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen.
In artikel 51f, tweede lid, Sv heeft de wetgever als uitzondering limitatief enkele categorieën van personen opgesomd die zich desondanks als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen, indien het slachtoffer dat rechtstreeks schade heeft geleden, is overleden ten gevolge van het strafbare feit. Hieronder vallen ook personen bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Het betreft dan onder meer degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen (artikel 108, tweede lid, boek 6 van het BW) waaronder ook de gedenksteen en kosten voor de urn en dergelijke vallen, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Ook kunnen bepaalde categorieën personen een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud (artikel 108, eerste lid, boek 6 van het BW) .
Van de immateriële schade van nabestaanden kan alleen shock-schade vergoed worden. Hiervan is sprake, wanneer iemand geestelijk letsel oploopt als gevolg van het waarnemen van of de confrontatie met een ernstig schokkende gebeurtenis.
Affectieve schade valt hier vooralsnog niet onder en komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Uitgangspunt is voorts dat de beoordeling van een vordering geen onevenredige belasting van het strafproces dient op te leveren.
Hierna zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen bespreken en aangeven of deze vorderingen, en zo ja, welke posten daarvan, bezien in het licht van het hiervoor geschetste juridische kader, voor vergoeding in aanmerking komen.
De benadeelde partij [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] vordert als vader van het overleden slachtoffer een schadevergoeding van in totaal € 25.684,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, bestaande uit:
- kosten van uitvaart, inclusief bloemen, graf-urn, grafrechten en grafmonument:
€ 18.581,73 (i.p.v. vermelde € 18.581,17);
- kosten wijziging testament [voornaam vader slachtoffer] : € 606,82;
- kosten opslag boedel [voornamen slachtoffer] : € 600,00;
- tegemoetkoming hulpverleners uitruimen woning: € 500,00;
- inkomstenverlies [voornaam vader slachtoffer] : € 396,00;
- smartengeld € 5.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, bestaande uit de opgevoerde schadeposten terzake van uitvaartverzorging (€ 18.581,73), de tegemoetkoming hulpverleners uitruimen woning en de opslag van de boedel van [voornamen slachtoffer] , in totaal tot een bedrag van € 19.681,73, aan te merken zijn als (directe en indirecte) kosten van lijkbezorging.
Het gevorderde zal, nu deze ook niet door de verdediging is betwist, dan ook tot dat bedrag van € 19.681,73 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2015.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De overige gevorderde kosten ad € 396,= en € 606,82 betreffen rechtstreekse schade van de nabestaande en niet van het slachtoffer.
Het gevorderde bedrag van € 5.000,= betreft affectieschade en komt, bij de huidige stand van de wetgeving, niet voor vergoeding in aanmerking.
De benadeelde partijen [voornaam zus slachtoffer] [slachtoffer] en [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer], respectievelijk zus en broer van het overleden slachtoffer, vorderen, net zoals hun vader, ieder een bedrag van
€ 5.000,= terzake van smartengeld. Zoals hierboven al is overwogen betreft het gevorderde bedrag affectieschade, die bij de huidige stand van de wetgeving niet voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partijen [voornaam zus slachtoffer] [slachtoffer] en [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer] dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering.
Ook wat betreft de door de benadeelde partijen [voornaam vader slachtoffer] , [voornaam zus slachtoffer] en [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer] in totaal gevorderde kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 10.466,02, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu zij, zoals ook door de raadsvrouw van de benadeelde partijen is gesteld, in aanmerking komen voor een toevoeging zonder eigen bijdrage.
Namens de benadeelde partij [naam zoontje] [achternaam] is op 11 september 2016 een vordering ter hoogte van in totaal € 51.692,= ingediend. Deze vordering is op 12 september 2016, slechts één dag voor de inhoudelijke zitting, in het bezit gekomen van de officier van justitie, de raadsman van verdachte en de rechtbank.
De vordering betreft kosten voor gederfd levensonderhoud (€ 35.312,=) en voor kinderopvang (16.380,=).
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van deze vordering, gelet op de ingewikkeldheid (gederfd levensonderhoud), de onduidelijkheid van bepaalde posten (toekomstige kinderopvang), het volgens de raadsvrouwe ontbreken van relevante stukken betreffende de inkomenssituatie van het slachtoffer en het late tijdstip van indiening, een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Deze vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover genoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, kunnen zij (dat deel van) de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tot slot had de wettelijk vertegenwoordiger van [naam zoontje] , dhr. [naam wettelijk vertegenwoordiger] , aangekondigd een vordering benadeelde partij in te willen dienen. De rechtbank heeft echter tijdens de zitting van 11 februari 2016 geoordeeld dat hij niet als slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv kan worden aangemerkt en ook niet als nabestaande in de zin van artikel 51e Sv. Ingevolge artikel 333 Sv is hij daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn vordering als benadeelde partij.
8. De wettelijke voorschriften
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum] van € 19.681,73, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van deze benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] in het overige gedeelte van de vordering (inclusief de kosten ter zake van rechtsbijstand) niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- verklaart de benadeelde partijen [voornaam zus slachtoffer] [slachtoffer] , [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer] , [naam zoontje] [achternaam] en [naam wettelijk vertegenwoordiger] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [voornaam] [slachtoffer] , [voornaam broer slachtoffer] [slachtoffer] , [naam zoontje] [achternaam] en [naam wettelijk vertegenwoordiger] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [voornaam vader slachtoffer] [slachtoffer] een bedrag van € 19.681,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 133 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Moussault, voorzitter, mr. Tempelaar en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 september 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2016
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 212 en 213 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 212 en 213 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 34 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 245 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 247 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 033 en 034 van voornoemd eind-proces-verbaal 2.
Het deskundigenverslag van arts en patholoog A. Maes van het NFI, pagina 116 t/m 119 van voornoemd eind-proces-verbaal 2.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 286 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 13 september 2016.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] , pagina 109, 110 en 115 van voornoemdeind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 016, 017, 018, 020 en 021 van voornoemd eind-proces-verbaal 2.
Het deskundigenverslag van W. Kerkhoff van het NFI, pagina 140, 142 en 144 van voornoemdeind-proces-verbaal 2.
Het geschrift, te weten de weergave van een telefoongesprek, pagina 346 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het geschrift, te weten de weergave van een telefoongesprek, pagina 392 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het geschrift, te weten de weergave van een telefoongesprek, pagina 349 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het geschrift, te weten de weergave van een telefoongesprek, pagina 392 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 422 van voornoemd eind-proces-verbaal 1 en de bijbehorende bijlage 3, pagina 447 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 84, 85 en 86 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , pagina 903 t/m 905 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 401 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 022 en 023 van voornoemd eind-proces-verbaal 2.
Het deskundigenverslag van ing. M.J.W. Pouwels van het NFI, pagina 129 en 130 van voornoemdeind-proces-verbaal 2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 841 en 842 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 850, 851 en 852 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 109, 115 van voornoemd eind-proces-verbaal 1.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 13 september 2016.