HR, 13-11-2012, nr. 11/01513
ECLI:NL:HR:2012:BX9602
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
11/01513
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX9602
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9602, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9602
ECLI:NL:HR:2012:BX9602, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9602
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/01513
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 17 februari 2011 wegens "Oplichting" veroordeeld tot een geldboete van € 600. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest nader omschreven, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.
Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van 01 augustus 2004 tot en met 01 november 2006 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 600 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide verzekeringsagent en (bemiddelings)kosten in rekening gebracht voor het afsluiten van een jaarverzekering Aegon, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte".
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 3 september 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 1 november 2006 te Utrecht [betrokkene 1] bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 600,- voor het afsluiten van een jaarverzekering bij AEGON.
2.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 april 2008 gevoegde, als schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te bezigen verklaring van [betrokkene 1], afgelegd bij de Belastingdienst/FIOD-ECD Amsterdam, op 29 november 2006 (doss. pag. 25 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] vertelde mij dat hij in de verzekeringen zat. Hij vertelde dat hij een financieel adviesbureau had met de naam [A]. [Verdachte] nam het initiatief om met mijn vriend en mij over onze hypotheeklasten en verzekeringen te praten. [Verdachte] adviseerde ons om van hypotheek te veranderen. Ik ben op het aanbod van [verdachte] ingegaan. Ik vertrouwde [verdachte]. [Verdachte] heeft een hypotheek geregeld bij de Aegon N.V. Naast de hypotheek had [verdachte] een levensverzekering voor mij afgesloten. Dit was volgens [verdachte] verplicht.
[Verdachte] heeft een bedrag van € 600,-- aan mij gefactureerd voor een verzekering bij de AEGON. Deze verzekering is niet afgesloten.
Achteraf blijkt dat [verdachte] geen verzekeringsagent is. [Verdachte] heeft verteld dat hij verzekeringsdeskundige was. Dit bleek niet waar te zijn.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 april 2008 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant1], hoofdagent van politie Utrecht, district Binnensticht, opgemaakte proces-verbaal van 4 maart 2008 (PL0915/07-089435) (doss. pagina 31 e.v.) voor zover inhoudende als telefonisch afgelegde verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ons bedrijf, [B] B.V. heeft een samenwerkingsverband onderhouden met [verdachte] handelende onder de naam [A]. In 2005 bereikte ons een klacht van [betrokkene 1] uit Utrecht. [Betrokkene 1] toonde ons aan dat de firma van [verdachte] haar een premie ten behoeve van een levensverzekering in rekening heeft gebracht, welke zij ook heeft voldaan. De toezegging van [verdachte] om met deze premie een levensverzekering bij de AEGON tot stand te brengen werd volgens [betrokkene 1] echter nimmer nagekomen. Ons onderzoek bevestigde de bewering van [betrokkene 1] dat de bewuste levensverzekering nimmer tot stand is gekomen en zelfs nooit is aangevraagd.
4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 april 2008 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant1], hoofdagent van politie Utrecht, district Binnensticht, opgemaakte proces-verbaal van 5 maart 2008 (PL0915/07-089435) (doss. pagina 34 e.v.) voor zover inhoudende als telefonisch afgelegde verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Als er een verzekering is afgesloten door [verdachte] dan moet hij dat bij mij inleveren zodat ik dat kan aanleveren bij de verzekeringsmaatschappij. [Verdachte] is zelf niet bevoegd om dit in te dienen bij de maatschappijen.
Ik weet zeker dat ik de stukken van [betrokkene 1] niet onder ogen heb gekregen. Ik weet ook zeker dat [verdachte] geen aanvraag bij mij heeft ingediend voor het afsluiten van de levensverzekering van [betrokkene 1]. Ik heb ook niets ingediend bij de AEGON. Ik weet zeker dat [verdachte] geen levensverzekering bij de AEGON heeft afgesloten voor haar.
5.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 april 2008 gevoegde, als schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te bezigen brief van AEGON Nederland N.V. van 11 februari 2008, gericht aan [betrokkene 1] (doss. pag. 60), voor zover inhoudende:
Uit onze bestanden blijkt dat u geen levensverzekering bij AEGON heeft afgesloten.
6.
De als schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering te bezigen brief van AEGON Nederland N.V. van 16 november 2010, welke als bijlage aan de brief van [betrokkene 1], gericht aan [betrokkene 3], ingekomen bij het ressortsparket op 11 januari 2011, is gehecht, voorzover inhoudende:
Geachte [betrokkene 1],
In aansluiting op onze brief van 11 februari 2008, waarin we aangeven dat u nooit een levensverzekering bij AEGON heeft afgesloten, bevestigen wij u nogmaals dat er in het verleden nooit een levensverzekering op uw naam is afgesloten. Ook hebben wij geen opzegging van een levensverzekering of afkoop van een levensverzekering op uw naam ontvangen."
3.4
De steller van het middel betoogt dat uit deze bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verzekeringsagent en dat hij bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht.
3.5
Blijkens de hierboven geciteerde verklaring van [betrokkene 1] heeft verdachte haar verteld dat hij in de verzekeringen zat, verzekeringsdeskundige was en een financieel adviesbureau had en heeft hij doen voorkomen dat hij een levensverzekering voor haar kon en zou afsluiten. Het kennelijke oordeel van het hof dat verdachte zich derhalve heeft voorgedaan als bonafide verzekeringsagent, acht ik voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Het in rekening brengen van deze kosten maakte, zo heeft het hof kennelijk gemeend, onderdeel uit van en ondersteunde de presentatie van verdachte die zich voordeed als een betrouwbare verzekeringsagent.
3.6
Zowel verdachte als [betrokkene 1] heeft verklaard dat [betrokkene 1] € 600,00 aan verdachte heeft betaald voor (het afsluiten van) een verzekering. Dat het hof dit bedrag kennelijk derhalve heeft aangemerkt als (bemiddelings)kosten, acht ik voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
3.7
Het middel faalt.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
Partij(en)
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/01513
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 februari 2011, nummer 21/003308-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 november 2012.