Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met GEFIS-nummer 47875 en OI-code 2618 van de FIOD-ECD, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 247.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 6 augustus 2013.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 07-11-2013, nr. 12/994500-12
ECLI:NL:RBZWB:2013:7988
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
07-11-2013
- Zaaknummer
12/994500-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:7988, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Fraude met aangiften omzetbelasting. Rechtbank is van oordeel dat eerder opgelegde vergrijpboetes ex artikel 67f AWR (niet tijdig betalen van omzetbelasting) zijn opgelegd voor andere feiten dan het feit waarvoor verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd (te weten opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting). Nadeel fiscus € 67.000,=. Gelet op persoonlijke omstandigheden (verdachte is binnenschipper): geldboete van € 24.000,= (te betalen in 24 maandelijkse termijnen van € 1.000,=).
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12/994500-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
postadres: Administratiekantoor Huuskes, Postbus 19, 6930 AA Westervoort
raadsvrouw mr. Y.M.M. Ooykaas, advocaat te Rotterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 augustus 2013 en 24 oktober 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Horen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010
op één of meerdere tijdstip(pen) te Goes en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over de maand/maanden:
- maart 2009(D-003) en/of april 2009(D-004) en/of mei 2009(D-005 en/of juni
2009(D-006) en/of juli 2009(D-007) en/of september 2009(D-009) en/of
oktober 2009(D-010) en/of november 2009(D-011) en/of december 2009(D-012)
(pagina 144 tot en met 163 proces-verbaal)
en/of over de maand/maanden:
- februari 2010(D-014) en/of maart 2010(D-015) en/of april 2010(D-016) en/of
mei 2010(D-017) en/of juni 2010(D-018) en/of augustus 2010(D-020) en/of
september 2010(D-021) en/of oktober 2010(D-022) en/of november 2010(D-023)
(pagina 166 tot en met 185 proces-verbaal),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte en/of (één of
meer van zijn) medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Goes en/of Apeldoorn, in elk geval
bij de Inspecteur der belastingen of Belastingdienst ingeleverde aangifte(n)
over
- de maand maart 2009 (D-003) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2009 (D-004) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 2 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2009 (D-005) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2009 (D-006) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juli 2009 (D-007) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand september 2009 (D-009) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2009 (D-010) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2009 (D-011) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand december 2009 (D-012) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand februari 2010 (D-014) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand maart 2010 (D-015) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2010 (D-016) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2010 (D-017) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2010 (D-018) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand augustus 2010 (D-020) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 4 euro opgegeven en/of
- de maand september 2010 (D-021) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2010 (D-022) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2010 (D-023) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven,
althans over genoemde maand/maanden (telkens) een te laag bedrag aan te
betalen belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te
weinig belasting werd geheven.
3. De voorvragen
*De dagvaarding is geldig.
*De rechtbank is bevoegd.
*De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank heeft op 6 augustus 2013 het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te onderzoeken in hoeverre er boetes zijn opgelegd ter zake van de aanslagen OB over 2009 en 2010 en in hoeverre dit zou kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM).
Uit het door de officier van justitie uitgevoerde onderzoek, neergelegd in het aanvullend proces-verbaal (OPV-02) d.d. 13 september 2013, blijkt dat over de jaren 2009 en 2010 vergrijpboetes zijn opgelegd bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting. Deze boetes zijn overigens later teruggebracht tot nihil. De rechtbank stelt vast dat het boetes ex artikel 67f van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) betrof.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het OM in elk geval met betrekking tot de ten laste gelegde feiten over 2010 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er over dat jaar al een “fiscaal straftraject” liep op het moment dat de strafvervolging over 2010 begon.
Het standpunt van de officier van justitie is dat de vergrijpboetes over 2009 en 2010 zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van omzetbelasting. Ten aanzien van deze vergrijpboetes is geen sprake van samenloop met strafvervolging omdat de strafvervolging zich richt op het opzettelijk onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting over 2009 en 2010, zodat er sprake is van verschillende gedragingen in materiële zin die beide als aparte strafbare feiten zijn opgenomen in de AWR.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte wordt in onderhavige strafzaak verweten op tijdstippen in 2009 en 2010 onjuiste of onvolledige aangiftes omzetbelasting te hebben gedaan als bedoeld in artikel 69 lid 2 AWR, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Zoals hierboven reeds is vastgesteld zijn over de jaren 2009 en 2010 belastingaanslagen omzetbelasting met vergrijpboetes op grond van artikel 67f AWR opgelegd. Laatstgenoemd artikel ziet op het door opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen. Het una-via-beginsel was tot 1 juli 2009 neergelegd in het artikel 69a AWR, dat luidde: “Het recht tot strafvervolging op voet van artikel 69 met betrekking tot een vergrijp als bedoeld in artikel 67d of 67e vervalt, indien de inspecteur aan een belastingplichtige ter zake reeds een boete heeft opgelegd.” De artikelen 67d en 67e AWR hebben, gelet op de tekst van die artikelen, betrekking op een belasting welke bij wege van een aanslag wordt geheven. Nu de omzetbelasting een zogenaamde belasting op aangifte is, staat naar het oordeel van de rechtbank een in de sfeer van de omzetbelasting opgelegde vergrijpboete ex artikel 67f AWR niet aan strafrechtelijke vervolging in de weg. De vergrijpboetes zijn voorts opgelegd voor een ander feit dan het feit waarvoor verdachte strafrechtelijk vervolgd wordt. Er is naar het oordeel van de rechtbank bij deze feiten sprake van verschillende gedragingen, nu er niet een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de dader blijkt dat zij als hetzelfde feit zijn aan te merken. Er is immers sprake van schending van twee normen, te weten de plicht tot het doen van een juiste belastingaangifte en de plicht tot betaling van belasting. Hierbij knoopt de rechtbank aan bij de jurisprudentie die is ontstaan met betrekking tot het begrip “hetzelfde feit” in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat de wetgever, ondanks de vóór 2009 gevoerde discussie (onder fiscalisten) over de vraag of artikel 67f AWR ook in de una-via-regeling van artikel 69a AWR dient te worden opgenomen, er geen blijk van heeft gegeven een wijziging van artikel 69a AWR te overwegen.
Met ingang van 1 juli 2009 wordt het una-via-beginsel geregeld door artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) en artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Artikel 5:44 AWB bepaalt dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen. Het spiegelbeeld van deze bepaling is opgenomen in artikel 243, tweede lid, Sv, dat bepaalt dat, indien terzake van het feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, dit dezelfde rechtsgevolgen heeft als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Ook hier geldt dat sprake moet zijn van hetzelfde feit. Zoals hierboven al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van twee verschillende feiten.
Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat er voor het jaar 2010 al een fiscaalrechtelijke weg was ingeslagen door het opleggen van een vergrijpboete voordat de strafvervolging een aanvang nam.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn strafvervolging van verdachte.
*Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de in de tenlastelegging genoemde aangiften en de verklaring van verdachte tegenover FIOD-ambtenaren dat hij er wetenschap van had dat de aangiften niet juist waren. Verdachte liet na om de werkelijke omzetcijfers aan zijn administratiekantoor aan te leveren, waarmee het opzet ook bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 augustus 2013, inhoudende dat het klopt dat hij over de jaren 2009 en 2010 in totaal 18 aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend die onjuist waren ingevuld en dat hij geen geld had om de omzetbelasting te betalen, waardoor hij instemde met het voorstel van het administratiekantoor om de aangiften op nul te zetten1.;
- de in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de omzetbelasting;2.
- de bijlage bij een ambtsedige verklaring van een ambtenaar van de Belastingdienst met betrekking tot de datum van indiening van de betreffende aangiften3..
De raadsvrouw heeft weliswaar op de zitting van 6 augustus 2013 opgemerkt dat verdachte nooit het opzet heeft gehad om de Belastingdienst te benadelen, maar de rechtbank vat deze opmerking van de raadsvrouw niet op als een uitdrukkelijk gevoerd bewijsverweer. De verklaring van verdachte, zoals hierboven is weergegeven, impliceert immers het opzet tot benadeling van de Belastingdienst. Verdachte heeft welbewust ingestemd met het indienen van zogenaamde “nihil”-aangiften, wetende dat die aangiften niet juist waren. Hij had immers geen geld om omzetbelasting over de omzet van de betreffende maanden te betalen, waarmee het opzet tot benadeling van de Belastingdienst vaststaat.
Onder die omstandigheden beschouwt de rechtbank verdachte als een bekennende verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij in of omstreeks de periode van 29 april 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010
op één of meerdere tijdstip(pen) te Goes en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over de maand/maanden:
- maart 2009(D-003) en/of april 2009(D-004) en/of mei 2009(D-005 en/of juni
2009(D-006) en/of juli 2009(D-007) en/of september 2009(D-009) en/of
oktober 2009(D-010) en/of november 2009(D-011) en/of december 2009(D-012)
(pagina 144 tot en met 163 proces-verbaal)
en/of over de maand/maanden:
- februari 2010(D-014) en/of maart 2010(D-015) en/of april 2010(D-016) en/of
mei 2010(D-017) en/of juni 2010(D-018) en/of augustus 2010(D-020) en/of
september 2010(D-021) en/of oktober 2010(D-022) en/of november 2010(D-023)
(pagina 166 tot en met 185 proces-verbaal),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte en/of (één of
meer van zijn) medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Goes en/of Apeldoorn, in elk geval
bij de Inspecteur der belastingen of Belastingdienst ingeleverde aangifte(n)
over
- de maand maart 2009 (D-003) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2009 (D-004) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 2 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2009 (D-005) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2009 (D-006) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juli 2009 (D-007) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand september 2009 (D-009) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2009 (D-010) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2009 (D-011) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand december 2009 (D-012) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand februari 2010 (D-014) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand maart 2010 (D-015) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2010 (D-016) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2010 (D-017) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2010 (D-018) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand augustus 2010 (D-020) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 4 euro opgegeven en/of
- de maand september 2010 (D-021) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2010 (D-022) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2010 (D-023) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven,
althans over genoemde maand/maanden (telkens) een te laag bedrag aan te
betalen belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te
weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een taakstraf voor verdachte zou betekenen dat hij de dagen dat hij moet werken in het kader van de taakstraf, zijn schip stil moet leggen hetgeen hem € 2.500,= per dag zou kosten. Bovendien zit verdachte vaak vanwege transportopdrachten in het buitenland. Een werkstraf zou dan ook disproportioneel zijn voor verdachte. De raadsvrouw pleit voor een geheel voorwaardelijke geldboete.
Voorts heeft de raadsvrouw desgevraagd meegedeeld dat verdachte met de Belastingdienst een afbetalingsregeling heeft afgesproken waarbij de schuld aan de Belastingdienst onder andere door een maandelijkse aflossing van € 5.000,= per februari 2014 zou zijn afgelost.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft meerdere malen gedurende een periode van bijna 2 jaar opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting gedaan. Door zijn handelen heeft hij de Staat der Nederlanden voor een bedrag van ruim € 67.000,= benadeeld. Verdachte heeft verklaard zo te hebben gehandeld omdat hij geen geld had om de omzetbelasting te betalen. Dit mag niet als excuus gelden. Verdachte had zelf contact moeten zoeken met de Belastingdienst om zijn betalingsonmacht te melden, de financiële problemen te bespreken en naar een oplossing te zoeken. Hij heeft er echter bewust voor gekozen steeds onjuiste nihilaangiften te doen.
In de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken is op een fraude met het hiervoor genoemde nadeel in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden, dan wel een daarmee overeenkomende werkstraf, gesteld.
Bij de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank rekening houden met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld terzake van soortgelijke delicten en inmiddels zijn verplichtingen aan de Belastingdienst nakomt. Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht, waaruit blijkt dat verdachte slechts met moeite zijn hoofd financieel boven water kan houden. Deze omstandigheden brengen de rechtbank ertoe niet een taakstraf op te leggen, zoals is geëist, nu een dergelijke straf voor verdachte redelijkerwijs niet te combineren valt met zijn werkzaamheden als schipper en zou leiden tot een drastische terugval in inkomsten. Wel acht de rechtbank ter compensatie het opleggen van een geldboete noodzakelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de eerder door de Belastingdienst opgelegde vergrijpboetes ex artikel 67f AWR zijn vernietigd. Mede gelet op de door verdachte met de Belastingdienst getroffen regeling en hetgeen door hem nog moet worden betaald over latere jaren, zal de rechtbank een boete opleggen zoals hierna bepaald.
Gelet op bovenvermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van € 24.000,= passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Ook kan niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is bepleit. De door haar naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden wegen daartoe onvoldoende op tegen de ernst en de omvang van de door verdachte gepleegde misdrijven.
De rechtbank zal niet daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht het recidiverisico zeer gering en de ernst van het feit wordt afdoende benadrukt door de op te leggen geldboete.
Ten aanzien van de op te leggen geldboete zal de rechtbank bepalen dat deze in termijnen mag worden betaald. Uit de door de raadsvrouw geschetste omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte vanaf maart 2014 weer in staat moet worden geacht een substantieel bedrag aan geldboete te betalen. Aangezien het vaststellen van de eerste vervaldag van de termijnen van de geldboete in het kader van de executie is overgelaten aan het Openbaar Ministerie, kan de rechtbank slechts de officier van justitie in overweging geven, te bewerkstelligen dat de eerste vervaldag van de termijnbetalingen ingaat in maart 2014.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 24.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 155 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in 24 maandelijkse termijnen van elk
€ 1.000,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. Volkers, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Van Schaik, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 november 2013.