Einde inhoudsopgave
Omgevingswet
Artikel 5.2 (afbakening vergunningplicht artikel 5.1)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
08-07-2020, Stb. 2020, 310 (uitgifte: 04-09-2020, kamerstukken: 34985)
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
23-03-2016, Stb. 2016, 156 (uitgifte: 26-04-2016, kamerstukken: 33962)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
20-03-2023, Stb. 2023, 89 (uitgifte: 22-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1 worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen. Daarbij kunnen voor:
- a.
een omgevingsplanactiviteit,
- b.
een ontgrondingsactiviteit,
- c.
een milieubelastende activiteit,
- d.
een lozingsactiviteit op:
- 1°
een oppervlaktewaterlichaam,
- 2°
een zuiveringtechnisch werk,
- e.
een wateronttrekkingsactiviteit,
- f.
een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg,
- g.
een Natura 2000-activiteit,
- h.
een flora- en fauna-activiteit,
- i.
een jachtgeweeractiviteit,
gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening van de aanwijzing kan worden afgeweken.
2.
Voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument kunnen ook bij het besluit tot aanwijzing van een archeologisch moment als rijksmonument, bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet, gevallen worden aangewezen waarin het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, niet geldt. Deze gevallen hebben alleen betrekking op onderdelen van het archeologisch monument die uit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg geen waarde hebben.
3.
Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:
- a.
een Natura 2000-activiteit,
- b.
een flora- en fauna-activiteit,
- c.
een jachtgeweeractiviteit,
- d.
een valkeniersactiviteit,
gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, bij ministeriële regeling, van de aanwijzing kan worden afgeweken.
4.
Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:
- a.
een Natura 2000-activiteit,
- b.
een flora- en fauna-activiteit,
gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, in een programma van de aanwijzing kan worden afgeweken.
5.
Op grond van artikel 5.1 worden in ieder geval gevallen aangewezen ter uitvoering van:
- a.
de habitatrichtlijn,
- b.
- c.
- d.
het Londen-protocol,
- e.
de mer-richtlijn,
- f.
het Ospar-verdrag,
- g.
- h.
de richtlijn offshore veiligheid,
- i.
- j.
- k.
de Seveso-richtlijn,
- l.
het verdrag van Aarhus,
- m.
het verdrag van Bern,
- n.
het verdrag van Bonn,
- o.
het verdrag van Valletta,
- p.
de vogelrichtlijn.