CRvB, 08-03-2013, nr. 11-4423 WAO + 11 - 4967 WAO
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3658
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
08-03-2013
- Zaaknummer
11-4423 WAO + 11 - 4967 WAO
- LJN
BZ3658
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3658, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 08‑03‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2013/159
Uitspraak 08‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Ingeval een beroepsgrond niet kan slagen, om welke reden dan ook, waaronder begrepen dat die beroepsgrond om rekenkundige redenen geen doel treft, past geen niet-ontvankelijkverklaring, maar een ongegrondverklaring. Vernietiging uitspraak. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen moet worden vastgesteld dat het Uwv onbestreden heeft gesteld dat hantering van het maatmaninkomen van € 14,40 of € 14,43, dat volgens appellant in aanmerking dient te worden genomen, met betrekking tot de onderhavige datum in geding niet leidt tot uitbetaling van appellants arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een hogere klasse. De beroepen tegen de besluiten 1 en 2 zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
Partij(en)
11/4423 WAO, 11/4967 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 juni 2011, 09/1318 en 09/1490 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 maart 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Appellant ontvangt sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. In verband met inkomsten uit arbeid (via de Wet op de sociale werkvoorziening) wordt de WAO-uitkering uitbetaald naar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage, laatstelijk naar de klasse van 25 tot 35%.
- 1.2.
Bij besluit van 24 maart 2009 is beslist dat appellant per 1 april 2009 onveranderd wordt uitbetaald naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35. Bij besluit van 29 april 2009 wordt dit gewijzigd in een uitbetaling naar een percentage van 35 tot 45 per 1 april 2009. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 maart 2009 wordt door het Uwv geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 april 2009.
- 1.3.
Het bezwaar wordt bij besluit van 7 augustus 2009 ongegrond verklaard. Appellant stelt hiertegen beroep in. Tijdens beroep wordt dit besluit gewijzigd door het besluit van 20 april 2010 (besluit 1). Het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2009 wordt gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2009 wordt ongegrond verklaard. Tot 8 augustus 2009 wordt uitbetaald naar de bij besluit van 29 april 2009 te hoog vastgestelde klasse van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv zet in dit besluit uiteen dat het kortingspercentage tot 1 april 2009 onjuist was berekend omdat was verzuimd dit af te zetten tegen het verhoogde uitkeringspercentage van 75 per 1 juli 2007.
- 1.4.
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat door een fout van het Uwv er een te laag bedrag op de uitkering in mindering is gebracht en dat dat per 1 juli 2009 zal worden hersteld. De te veel betaalde uitkering zal niet worden teruggevorderd. Dit besluit wordt bij besluit van 24 augustus 2009 herzien, omdat met het besluit van 29 april 2009 in het geval van appellant al rekening is gehouden met de door het Uwv geconstateerde fout. Het bedrag dat appellant tot 1 april 2009 teveel heeft ontvangen wordt niet teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2009 wordt door het Uwv geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 augustus 2009.
- 1.5.
Het bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2009 wordt bij besluit van 15 september 2009 (besluit 2) gegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2009 wordt ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk op de grond dat de gemachtigde van appellant heeft gesteld dat appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van dit besluit. Het beroep tegen besluit 2 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant in beroep alleen de vaststelling van de maatman heeft betwist maar het hanteren van een andere maatman niet tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse kan leiden.
- 3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dat zijn gemachtigde ten onrechte heeft gesteld dat er geen procesbelang was bij de beoordeling van besluit 1 en dat de maatman onjuist is vastgesteld. Verder stelt appellant dat de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld.
- 4.
De Raad overweegt als volgt.
- 5.1.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank met betrekking tot besluit 1 overwogen dat de gemachtigde van appellant heeft vermeld dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling door de rechtbank van dat besluit. Dat een gemachtigde stelt dat er geen procesbelang is, maakt echter niet dat om deze reden het beroep niet-ontvankelijk is. Zolang het beroep loopt dient de rechtbank, los van hetgeen partijen hierover naar voren brengen, zelf te beoordelen of er procesbelang is. Nu de rechtbank klaarblijkelijk uitsluitend op geleide van appellant heeft vastgesteld dat hij geen procesbelang heeft, kan de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op besluit 1, niet in stand blijven.
- 5.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit 2 niet-ontvankelijk geacht omdat, ook al zou de grond slagen dat het maatmaninkomen onjuist is vastgesteld, dit toch niet kan leiden tot indeling van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid in een hogere klasse. Bovendien kan de hoogte van het maatmaninkomen aangevochten worden bij gelegenheid van nieuwe besluitvorming over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Deze gronden hadden de rechtbank niet mogen leiden tot de beslissing het beroep tegen besluit 2 niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep was immers op zichzelf gericht tegen een appellabel besluit en ook aan andere wettelijke ontvankelijkheidsvereisten was voldaan. Ingeval een beroepsgrond niet kan slagen, om welke reden dan ook, waaronder begrepen dat die beroepsgrond om rekenkundige redenen geen doel treft, past geen niet-ontvankelijkverklaring, maar een ongegrondverklaring. Zie de uitspraak van de Raad van 18 januari 2007, LJN AZ7626. Ook om deze reden zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
- 5.3.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen moet worden vastgesteld dat het Uwv onbestreden heeft gesteld dat hantering van het maatmaninkomen van € 14,40 of € 14,43, dat volgens appellant in aanmerking dient te worden genomen, met betrekking tot de onderhavige datum in geding niet leidt tot uitbetaling van appellants arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een hogere klasse. De beroepen tegen de besluiten 1 en 2 zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
- 6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep nu van die kosten aan de zijde van appellant niet is gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 1.416,-;
- -
verklaart de beroepen tegen besluit 1 en besluit 2 ongegrond;
- -
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en F.J.L. Pennings en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning
GdJ