Rb. Limburg, 18-01-2022, nr. ROE 20/3555
ECLI:NL:RBLIM:2022:334
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
18-01-2022
- Zaaknummer
ROE 20/3555
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2022:334, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 18‑01‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Compensatie transitievergoeding. Aan de orde is de vraag of het recht op compensatie voor een betaalde transitievergoeding aan een langdurig zieke werknemer op € 0,- mag worden vastgesteld in de situatie dat het wettelijk opzegverbod eindigt vóór 1 juli 2015 en de arbeidsovereenkomst is beëindigd na die datum. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Artikel 7:673e, tweede lid, van het BW dient niet zo uitgelegd te worden als het Uwv dat doet, namelijk dat bepalend zou zijn voor de omvang van de compensatie of de termijn van twee jaar van het opzegverbod verstreken is vóór of na 1 juli 2015. Een dergelijke uitleg zou er op neerkomen dat in een geval als dat van eiseres niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat een extra verleningsvoorwaarde wordt gesteld. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen, zoals in dit geval, dit niet in de weg staat aan compensatie van een over de voorafgaande periode opgebouwde transitievergoeding. Beroep gegrond; vernietiging van het bestreden besluit; geen bestuurlijke lus.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3555
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2022
in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Utrecht), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).
Procesverloop
In het besluit van 10 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiseres om compensatie van de transitievergoeding die aan de ex-werkneemster, [naam] , is verstrekt, en de compensatie op 0,- (nihil) vastgesteld.
In het besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Waar gaat de zaak over?
1. De zaak gaat over de vraag of het recht op compensatie voor een transitievergoeding aan een langdurig zieke werknemer op € 0,- mag worden vastgesteld in de situatie dat het wettelijke opzegverbod wegens ziekte eindigt vóór 1 juli 2015 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd na die datum.
De relevante feiten in deze zaak
2. De ex-werkneemster is op 19 maart 2013 ziek uitgevallen. Per 17 maart 2015 is aan haar een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
3. Vervolgens hebben eiseres en de ex-werknemer op 12 januari 2020 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat het dienstverband met ingang van 31 december 2019 eindigt. Aan de ex-werknemer is een transitievergoeding toegekend van € 20.888 bruto.
4. Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding, waarna de besluitvorming is gevolgd als weergegeven onder ‘procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
5. Er is voldaan aan de voorwaarden om compensatie aan te vragen:
- -
de loondoorbetalingsverplichting en het opzegverbod waren verlopen toen de arbeidsovereenkomst eindigde;
- -
de arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege langdurige ziekte;
- -
de werknemer was bij het eindige van het dienstverband nog steeds ziek en
- -
eiseres heeft aan de werknemer een transitievergoeding betaald.
Het bedrag van de compensatie dient volgens verweerder echter op € 0,- te worden vastgesteld. De reden hiervoor is dat bepalend is de situatie op de dag na de einddatum van het opzegverbod van twee jaar. In dit geval is dat 18 maart 2015. Op 18 maart 2015 bestond er nog geen wettelijke regeling van de transitievergoeding. Die is er pas gekomen met inwerkingtreden van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015. Omdat de werkneemster op 18 maart 2015 geen recht zou hebben gehad op een transitievergoeding, stelt verweerder het bedrag van de compensatie vast op nihil.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte bepalend acht het moment waarop het opzegverbod van 104 weken is geëindigd.
Ingevolge artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de omvang van de compensatie gemaximeerd op de transitievergoeding die de werkgever verschuldigd zou zijn op de dag waarop twee jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid zijn verstreken. Dat betekent echter niet dat als vorenbedoelde dag vóór 1 juli 2015 ligt, de compensatie nihil is omdat er toen nog geen transitievergoeding verschuldigd was. Dat zou namelijk leiden tot de situatie dat dienstverbanden die vóór 1 juli 2015 slapend zijn geworden worden uitgesloten van de compensatieregeling. Dit leidt tot een ongelijke situatie tussen
- -
enerzijds werkgevers die het dienstverband met arbeidsongeschikte werknemers hebben beëindigd na 1 juli 2015 en waarbij het opzegverbod van 104 weken eindigde ná 1 juli 2015 en
- -
anderzijds werkgevers die het dienstverband met arbeidsongeschikte werknemers hebben beëindigd na 1 juli 2015 maar waarbij het opzegverbod van 104 weken eindigde vóór 1 juli 2015.
Eiseres voert aan dat zij niet in de mogelijkheid was om de arbeidsovereenkomst vóór 1 juli 2015 te beëindigen vanwege de zogenoemde referteperiode van 26 weken als bedoeld in artikel 7:669, eerste lid, in samenhang met het derde lid, aanhef en onder b, van het BW. Door de compensatie op € 0,- te zetten verkeert eiseres in de situatie dat zij wel transitievergoeding moet betalen maar daarvoor geen enkele compensatie krijgt. Dat is in de ogen van eiseres niet de bedoeling van de compensatieregeling. Eiseres betoogt dat de compensatie moet worden berekend over de periode van twee jaar tot aan de datum waarop het opzegverbod van 104 weken is geëindigd, te weten 18 maart 2015.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. Zij legt in de volgende overwegingen uit waarom zij tot dit oordeel komt.
8. Het wettelijk kader in deze zaak bestaat uit artikel 7:670, artikel 7:673 en artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek (BW). De relevante tekst van deze artikelen is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
i. De voorwaarden voor een compensatie
9. In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW staat waaraan moet worden voldaan wil een werkgever aanspraak kunnen maken op compensatie.
9.1.
De eerste voorwaarde staat in genoemd artikellid onder 1º en moet worden gelezen in samenhang met het derde lid van artikel 7:673e van het BW. De voorwaarde is dat in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was dan wel zou zijn als de overeenkomst door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
9.2.
Ten tweede moet de betaling van de transitievergoeding verband houden met langdurige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, en elfde lid, van het BW. Daarmee wordt kort gezegd bedoeld dat sprake moet zijn geweest van twee jaren ziekte van de (ex-)werknemer.
9.3.
Als aan beide voorwaarden is voldaan, verstrekt verweerder op verzoek van de werkgever een compensatie ingevolge het eerste lid van artikel 7:673e van het BW.
10. Partijen zijn het erover eens dat is voldaan aan deze twee voorwaarden ter verkrijging van een compensatie.
De hoogte van de compensatie
11. In artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is geregeld wat de hoogte is van de compensatie.
11.1.
Zo kan de compensatie in beginsel nooit meer zijn dan de transitievergoeding die de werkgever daadwerkelijk heeft betaald.
11.2.
Daarnaast bedraagt de compensatie niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW (het reguliere opzegverbod wegens ziekte).
12. Op dit laatste punt verschillen partijen van mening. Volgens verweerders uitleg van deze bepaling verstrekt hij in het geheel geen compensatie als de dag na het einde van het opzegverbod wegens ziekte lag vóór 1 juli 2015. De rechtbank volgt verweerder daarin niet, en licht dat als volgt toe. Daarbij sluit zij aan bij de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:7054) en de rechtbank Den Haag van 6 december 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:13705).
In de eerste plaats betekent de uitleg van verweerder dat in een geval als dat van eiseres niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat er categorisch geen recht op compensatie bestaat. Dat zou neerkomen op een extra verleningsvoorwaarde, naast de twee die al voortvloeien uit het eerste lid van artikel 7:673e van het BW. Dat is niet goed te rijmen met de wettelijke systematiek, waarin de voorwaarden voor de compensatie zijn opgenomen in het eerste lid en het tweede lid op de (maximale) hoogte daarvan ziet.
Daarnaast leidt de tekst (van het tweede lid, tweede zin) niet dwingend tot verweerders uitleg, nu daarin geen – ondubbelzinnig – verband wordt gelegd met de inwerkingtreding van de WWz en de datum 1 juli 2015. Ook uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e van het BW kan niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om gevallen als hier aan de orde uit te sluiten van compensatie. Uit de wetsgeschiedenis maakt de rechtbank op dat dit artikellid enkel beoogt om een maximering aan te brengen in de hoogte van de compensatie, ter voorkoming van misbruik van de compensatieregeling (Kamerstukken II 2016 - 2017, 34 699, nr. 3, p. 4-5).
Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat de wetgever heeft stilgestaan bij de specifieke situatie waarin het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 lag, maar de arbeidsovereenkomst ná die datum is beëindigd. Daarom kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de wetgever een werkgever in deze situatie compensatie van de betaalde transitievergoeding (geheel) heeft willen ontzeggen, zoals in feite uit verweerders uitleg volgt. Daarbij is ook van belang dat het doel van de compensatieregeling is om een einde te maken aan de praktijk van ‘slapende dienstverbanden’, door de werkgever te compenseren voor de cumulatie van de transitievergoeding met de tijdens de ziekte van de werknemer gemaakte (loon)kosten. De uitleg van verweerder strookt niet met dat doel.
13. Een redelijke wetsuitleg van de maximeringsbepaling (in artikel 7:673e, tweede lid, van het BW) brengt daarom mee dat als het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen dit niet in de weg staat aan de compensatie van een door de werkgever verschuldigde transitievergoeding.
14. Dit betekent dat de beroepsgronden van eiseres over de (on)mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst vóór 1 juli 2015 te beëindigen geen bespreking meer behoeven.
De conclusie van de rechtbank
15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens onjuiste uitleg van de wet.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil definitief te beslechten door zelf in de zaak te voorzien of de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De griffierechten en de proceskosten
17. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. Verweerder zal daarnaast worden veroordeeld in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding van deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en mr. F.A.G.M. Vluggen, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 januari 2022
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 7:670 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
Artikel 7:673 van het BW luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
(…).
Artikel 7:673e van het BW luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;
(…)
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…).