ABRvS, 31-07-2013, nr. 201205723/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:537
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-07-2013
- Zaaknummer
201205723/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:537, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑07‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2012:BW6145
Uitspraak 31‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de minister een verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
201205723/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 april 2012 in zaak nr. 11/2387 in het geding tussen:
[verzoeker], woonachtig te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de minister een verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.P. van der Woerd-Schenkels en mr. S. Bolte-Knol, beiden werkzaam bij het Openbaar Ministerie, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minister daarna nog een stuk ingediend en heeft [verzoeker] daarop een schriftelijke reactie gegeven. Met toestemming van partijen is afgezien van een tweede behandeling ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 12f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat de voorzitter van het gerechtshof de klager en de persoon, wiens vervolging wordt verlangd, alsmede hun advocaten of gemachtigden, toe van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen, indien daarom wordt verzocht. Kennisneming geschiedt op de wijze door de voorzitter te bepalen. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de advocaat-generaal, bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
2. [verzoeker] heeft verzocht om openbaarmaking van stukken die door het Openbaar Ministerie aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zijn verstrekt in het kader van een beklagprocedure over het niet vervolgen van strafbare feiten. In beroep heeft hij het verzoek beperkt tot de processen-verbaal ter zake van de aangifte van een derde, voor zover deze zich onder de verzochte stukken bevinden.
Aan het besluit van 12 juli 2011 heeft de minister ten grondslag gelegd dat voor toepassing van de Wob geen plaats is. In artikel 12f, tweede lid, Sv is een bijzondere regeling voor bekendmaking van stukken vervat, die moet worden geacht een speciale regeling te zijn ten opzichte van de algemene van de Wob. Indien stukken uit een beklagprocedure openbaar zouden worden gemaakt, zou afbreuk worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen van het Sv. Openbaarmaking van de gevraagde stukken zou de exclusieve bevoegdheid van de voorzitter van het gerechtshof tot bekendmaking doorkruisen, aldus de minister.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 12f Sv een processuele functie heeft en die bepaling, anders dan de Wob, niet de publieke toegang tot informatie regelt, maar de partijtoegang. Het standpunt van de minister dat artikel 12f, tweede lid, Sv een speciale regeling is ten opzichte van de algemene van de Wob kan daarom geen stand houden, aldus de rechtbank.
4. De minister voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat, gelet op het stelsel van de beklagprocedure en volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12f Sv, tijdens en na afloop van bedoelde beklagprocedure geen ruimte bestaat om toepasselijkheid van de Wob aan te nemen.
4.1. Het gerechtshof heeft het beklag van [verzoeker] bij beschikking van 14 juni 2011 afgewezen. Volgens die beschikking zag het op het niet vervolgen van twee beklaagden, tegen wie [verzoeker] aangifte had gedaan van belaging, jegens hem gepleegd. Het gerechtshof heeft onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig geacht om vervolging te bevelen en geoordeeld dat niet mag worden verwacht dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat de beklagprocedure ten tijde van het besluit van 12 juli 2011 was beëindigd.
4.3. Daargelaten of, zoals de minister betoogt, artikel 12f, tweede lid, Sv een speciale regeling inhoudt die aan die van de Wob derogeert, ziet die bepaling uitsluitend op de fase van de beklagprocedure. Nu die ten tijde van het besluit van 12 juli 2011 inmiddels was geëindigd, heeft de minister die bepaling ten onrechte aan dat besluit ten grondslag gelegd.
Evenmin is er grond om te oordelen dat een andere bepaling van Sv, dan wel enige andere wettelijke regeling van toepassing is, waarin een bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling, die aan de Wob derogeert, is vervat. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het niet op juiste gronden, geoordeeld dat de minister ten onrechte niet met toepassing van de Wob op het verzoek van [verzoeker] heeft beslist.
Het betoog faalt.
5. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de minister opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen in plaats van dat van 12 juli 2011 een nieuw besluit te nemen. Dat besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.
6. In de einduitspraak zal over de proceskosten en het griffierecht worden beslist.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Veiligheid en Justitie op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, een nieuw besluit, in plaats van dat van de minister van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2011, kenmerk PaG/BJZ/36208, te nemen;
- de Afdeling en [verzoeker] dat besluit mede te delen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
176-741.