HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8429, alsook de conclusie van AG Machielse bij dat arrest. In dat geval vormde volgens Machielse de strafmotivering de belangrijkste aanwijzing voor een kennelijke vergissing (in het dictum twaalf maanden en zes maanden – voorwaardelijke – gevangenisstraf). De vordering van de AG wees helder in dezelfde richting: een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Andere voorbeelden van kennelijke vergissingen bij de sanctionering die verbeterd worden gelezen liggen met name op het terrein van rekensommen bij het vaststellen van de betalingsverplichting in het kader van voordeelsontneming. Zie bijvoorbeeld HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2847. Een andere nogal evidente (incidentele) vergissing is het opnemen van de woorden ‘als bijzondere voorwaarde’ in de motivering van een schadevergoedingsmaatregel. Zie HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:BF0640. Zo’n geval zal nu met toepassing van art. 80a RO worden afgedaan.
HR, 01-11-2016, nr. 15/02350
ECLI:NL:HR:2016:2459
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2016
- Zaaknummer
15/02350
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2459, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1045, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1045, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2459, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0410
Uitspraak 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. Hof heeft verdachte t.z.v. belediging van een bijzondere opsporingsambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening blijkens het dictum veroordeeld tot zowel een gevangenisstraf van één week als een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Strafoplegging is ondeugdelijk, aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid om t.z.v. van één strafbaar feit meer dan één gevangenisstraf op te leggen. Nu de aan de beslissing gegeven motivering ook geen uitsluitsel geeft omtrent de door het Hof beoogde duur van die straf en het voorwaardelijke deel daarvan, kan de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
Partij(en)
1 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02350
DAZ/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 mei 2015, nummer 22/003806-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de strafoplegging en de motivering daarvan.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van "[e]envoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening".
2.2.2.
Het Hof heeft omtrent de strafoplegging onder meer overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een bijzondere opsporingsambtenaar gedurende de uitoefening van zijn bediening. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de in de samenleving geldende omgangsvormen, met name wat betreft het respecteren van een ambtenaar die, belast met de handhaving van de Wet Personenvervoer 2000, zijn werk moet kunnen verrichten zonder daarbij te worden beledigd.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2015, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijk strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof is met de raadsman van oordeel is dat het raadzaam is dat de verdachte door de reclassering zal worden begeleid en zal daartoe aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf een bijzondere voorwaarde opleggen als na te melden."
2.2.3.
Het dictum van de bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden."
2.3.
In aanmerking genomen dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om ter zake van één strafbaar feit meer dan één gevangenisstraf op te leggen, is de hiervoor weergegeven strafoplegging ondeugdelijk. Nu de aan de beslissing gegeven motivering ook geen uitsluitsel geeft omtrent de door het Hof beoogde duur van die straf en het voorwaardelijke deel daarvan, kan de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2016.
Conclusie 04‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. Hof heeft verdachte t.z.v. belediging van een bijzondere opsporingsambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening blijkens het dictum veroordeeld tot zowel een gevangenisstraf van één week als een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Strafoplegging is ondeugdelijk, aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid om t.z.v. van één strafbaar feit meer dan één gevangenisstraf op te leggen. Nu de aan de beslissing gegeven motivering ook geen uitsluitsel geeft omtrent de door het Hof beoogde duur van die straf en het voorwaardelijke deel daarvan, kan de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
Nr. 15/02350 Zitting: 4 oktober 2016 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 mei 2015 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”.
Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is, althans dat het hof deze ontoereikend heeft gemotiveerd.
Het bestreden arrest is gewezen door een enkelvoudige kamer van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2015 en aangetekend in het proces-verbaal van die terechtzitting. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
“De advocaat-generaal voert (…)het woord en vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënte verwijs ik naar het reclasseringsadvies d.d. 10 april 2015, waaruit blijkt dat mijn cliënte zwakbegaafd is en een apart meisje. Ze wordt begeleidt door de reclassering en het is van belang dat die begeleiding wordt voortgezet. Ik bepleit dan ook om geen straf of maatregel op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke straf. De straf die door de politierechter is opgelegd komt niet overeen met de oriëntatiepunten en is veel te zwaar.
(…)
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een bijzondere opsporingsambtenaar gedurende de uitoefening van zijn bediening. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de in de samenleving geldende omgangsvormen, met name wat betreft het respecteren van een ambtenaar die, belast met de handhaving van de Wet Personenvervoer 2000, zijn werk moet kunnen verrichten zonder daarbij te worden beledigd.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2015, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijk strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof is met de raadsman van oordeel is dat het raadzaam is dat de verdachte door de reclassering zal worden begeleid en zal daartoe aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf een bijzondere voorwaarde opleggen als na te melden.
(…)
BESLISSING .
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
(…)”.
5. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat onduidelijk is welke van de twee in het dictum genoemde straffen het hof nu heeft bedoeld op te leggen. Ik moet aan de steller van het middel toegeven dat de strafoplegging en de motivering daarvan niet in duidelijkheid uitblinken. Het dictum bevat twee gevangenisstraffen en in de motivering wordt enerzijds gesproken van de “op te leggen straffen” en daarnaast van een “een deels voorwaardelijke gevangenisstraf”. Het dictum is hoe dan ook onjuist en de vraag rijst of die fout herstelbaar is, omdat in het licht van de overige omstandigheden voldoende duidelijk is wat is bedoeld.
6. De in aanmerking te nemen omstandigheden zijn naast de reeds onder 4 weergegeven strafmotivering de volgende:
- verdachte is in eerste aanleg ter zake van het feit conform de eis van de officier van justitie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstaf van 30 uren/15 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van een week geheel voorwaardelijk (alleen een algemene voorwaarde);
- de advocaat-generaal heeft blijkens zijn daartoe overgelegde schriftelijke vordering alsmede de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 11 mei 2015 in hoger beroep gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat verdachte ter zake van het telastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week;
- de raadsman heeft blijkens de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 11 mei 2015 in hoger beroep bepleit om geen straf of maatregel op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke straf. Voorts heeft hij gesteld dat de straf die door de politierechter is opgelegd niet overeenkomt met de oriëntatiepunten en veel te zwaar is.
7. Is gelet op het voorgaande verdedigbaar dat het hof beoogde een gevangenisstraf voor de duur van één maand en één week op te leggen, waarvan één maand voorwaardelijk. De Hoge Raad zou in dat geval de strafoplegging verbeterd kunnen lezen in die zin dat aan de verdachte – gelet op art. 88 Sr – een gevangenisstraf voor de duur van 37 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met de in het dictum genoemde proeftijd en onder de in het dictum genoemde voorwaarden wordt opgelegd. Aan het middel komt alsdan in zoverre de feitelijke grondslag te ontvallen.
8. Het komt mij voor dat allereerst de strafmotivering een aanwijzing moet opleveren dat bedoeld is één deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen1.. Die motivering geeft daaraan wel enige, maar geen volledige steun. Er wordt immers enerzijds gesproken over “een deels voorwaardelijke gevangenisstraf” en anderzijds over de “op te leggen straffen”. Dat is bepaald niet eenduidig. De overige hierboven onder 6 vermelde omstandigheden zijn van uiteenlopend gewicht, maar leveren geen enkele aanwijzing op voor een kennelijke vergissing. Integendeel. Ze contrasteren nogal scherp met de opgelegde straf.
9. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2016