ABRvS, 15-07-2015, nr. 201409615/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:2202
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-07-2015
- Zaaknummer
201409615/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2202, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑07‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2014:6305, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2016/640
Uitspraak 15‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 september 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een inrichting op het perceel [locatie 1] in Mierlo.
201409615/1/A1.
Datum uitspraak:15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
appellanten, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2014 in zaak nrs. 13/5073 en 14/2411 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een inrichting op het perceel [locatie 1] in Mierlo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft het college aan vergunninghoudster omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van een vleesvarkensstal met spoelplaats en voedersilo’s op het perceel.
Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college het besluit van 10 juni 2014 gewijzigd in die zin, dat ook vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 17 oktober 2014 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen deze besluiten (hierna tezamen en in enkelvoud: de omgevingsvergunning) ingestelde beroepen gegrond verklaard, de omgevingsvergunning gedeeltelijk vernietigd, voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de omgevingsvergunning. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers en J.W.J.G. van Hoeij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. In een bestaande stal op het perceel worden 500 vleesvarkens gehouden. De omgevingsvergunning maakt het veranderen van de inrichting en de bouw van een tweede stal op het perceel voor het houden van 2944 vleesvarkens mogelijk. [appellant] woont aan de [locatie 2] in Mierlo.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige gezondheidseffecten van de inrichting. Hij wijst er in dit verband op dat zijn woning op korte afstand van de inrichting is gelegen, zodat daar verhoogde concentratiewaarden van onder meer endotoxinen kunnen optreden. Ter toelichting verwijst hij naar het advies van 10 januari 2014 van het Bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid en het vervolgonderzoek ‘Veehouderij en gezondheid omwonenden’ van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, waarvan de conclusies op relatief korte termijn worden verwacht, aldus [appellant].
2.1. Indien door het in werking zijn van een inrichting nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze, gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met de artikelen 1.1, tweede lid, en 2.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.
Het college heeft verscheidene voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden ter bevordering van de hygiëne binnen de inrichting. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan uit de stukken waarnaar [appellant] verwijst, niet worden afgeleid dat de vleesvarkenshouderij voor de gezondheid van omwonenden onaanvaardbare nadelige gevolgen oplevert. [appellant] heeft niet aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten aannemelijk gemaakt dat het veranderen van de inrichting zodanige risico’s voor de volksgezondheid kan opleveren, dat de omgevingsvergunning om die reden had moeten worden geweigerd dan wel dat daaraan nadere voorschriften of beperkingen hadden moeten worden verbonden.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre geen noodzaak bestond tot het weigeren van de omgevingsvergunning of het stellen van nadere voorschriften.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de door hem voorgedragen alternatieve locatie voor de nieuwe stal. Dat op die locatie het emissiepunt wordt verschoven ten koste van een andere woning, zoals door vergunninghoudster gesteld, is volgens [appellant] niet juist.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college moet besluiten over de aanvraag zoals die is ingediend. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van een alternatief slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van dat alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellant], mede gehoord de door vergunninghoudster geuite bezwaren tegen het voorgedragen alternatief, niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
531.