Hof Den Haag, 11-08-2015, nr. 200.149.731/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:2534
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-08-2015
- Zaaknummer
200.149.731/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2534, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑08‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering van vader op zoon. Vader met broze gezondheid en weinig financieel inzicht. Zoon beheerde financien vader. Vader vordert ten onrechte onttrokken bedragen terug. Strekking betalingen. Toegewezen.
+GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.731/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/444111/HA ZA 13-0637
arrest van 25 augustus 2015
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: appellant,
advocaat: mr. B.A. Boer te Den Haag,
tegen
1. [de jongste zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook: de jongste zoon,
2. [de partner van de jonste zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook: de partner,
geïntimeerden, hierna tezamen te noemen: geïntimeerden,
verstek verleend.
Het geding
Bij exploot van 28 april 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Den Haag op 29 januari 2014 tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden gewezen, hierna aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Ter rolzitting van 3 juni 2014 is tegen geïntimeerden verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft appellant tien grieven aangevoerd.
Appellant heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2 Bij het bestreden vonnis zijn - voor zover hier van belang - geïntimeerden hoofdelijk veroordeeld:
- om aan appellant te betalen een bedrag van € 351.225,60 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 oktober 2008;
- om aan appellant te betalen een bedrag van € 12.021,76 in totaal voor de proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan de zijde van appellant, nog te vermeerderen met € 68,- en met de desbetreffende deurwaarderskosten in geval van betekening van het bestreden vonnis door appellant aan geïntimeerden.
Het bestreden vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Al het door appellant meer of anders gevorderde is afgewezen.
3. Appellant vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het bestreden vonnis uitgesproken tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden deels te vernietigen en
- opnieuw rechtdoende de eerste vordering vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg, zoals door appellant als eiser ingesteld, integraal toe te wijzen en derhalve geïntimeerden te veroordelen om des de een betalend de ander zal zijn bevrijd:
aan eiser (het hof begrijpt: appellant) een aanvullend bedrag van € 603.762,96 te betalen, zijnde het verschil tussen het gevorderde bedrag en het door de rechtbank toegewezen bedrag (€ 954.988,56 - € 351.225,60) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening
- geïntimeerden, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen de nakosten.
Het geschil
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. Appellant stelt een vordering op geïntimeerden te hebben groot € 954.988,56. Hij is het er niet mee eens dat de rechtbank slechts een deel van die vordering heeft toegewezen. Gelet op de onderlinge samenhang zal het hof de grieven van appellant gezamenlijk behandelen.
5. Vaststaat dat geïntimeerden appellant - die een broze gezondheid heeft en over weinig zakelijk en financieel inzicht en overzicht beschikt - in de periode van 1998 dan wel 1999 tot medio 2012, deels in Frankrijk deels in Nederland, hebben geholpen met zijn persoonlijke verzorging, zijn medische problemen en een deel van zijn financiële zaken. De jongste zoon verrichte - daartoe gemachtigd door appellant - via internetbankieren betalingen voor appellant van diens Raborekeningen.
6. Ter onderbouwing van zijn vordering van in totaal € 954.988,56 heeft appellant in eerste aanleg een overzicht overgelegd waarop overboekingen van zijn Rabo betaalrekening over de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 zijn weergegeven (productie 1). Volgens appellant betreffen deze overboekingen onverklaarbare uitgaven gedaan door geïntimeerden ten faveure van zichzelf, ingegeven door de omstandigheid dat appellant in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap een bedrag van in totaal € 960.177,99 in diverse tranches had ontvangen. Tevens stelt appellant dat geïntimeerden hem na de ontvangst van het legaat uit die nalatenschap meerdere schuldbekentenissen hebben laten tekenen. Volgens appellant is hij in de zomer van 2012 van voormelde financiële uitbuiting zijdens geïntimeerden op de hoogte geraakt, omdat hij toen een schuld moest aflossen, maar bemerkte dat zijn gehele vermogen was verdwenen.
7. Geïntimeerden hebben in eerste aanleg gesteld dat zij zich vrijwel als enigen voortdurend om appellant hebben bekommerd. De oudste zoon van appellant had spaarzaam contact met appellant en was weinig bereid bijstand te verlenen als de jongste zoon, zijn broer, daarom vroeg. Volgens geïntimeerden verkeerde appellant in een financieel precaire situatie, zodat zij hem voortdurend geld moesten voorschieten. Dit alles speelde reeds lang vóór de ontvangst van het legaat van € 960.177,99. De schuldbekentenissen zijn volgens geïntimeerden opgesteld en ondertekend enerzijds vanwege de vele door geïntimeerden aan appellant voorgeschoten gelden (volgens de conclusie van antwoord onder randnummer 25 ‘vele tienduizenden euro’s’), anderzijds omdat appellant geïntimeerden dankbaar was voor de ontvangen hulp en iets wilde terugdoen. Dat laatste is volgens geïntimeerden in de vorm gegoten van de schuldbekentenis van 31 mei 2008 ten bedrage van € 348.300,-. Deze was bedoeld om betalingen van appellant aan de jongste zoon voor de komende verbouwing van het vakantiehuis van geïntimeerden in Frankrijk - in welk vakantiehuis appellant graag en veel verbleef - een rechtsgrond te geven.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de in de stukken aangevoerde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat in ieder geval de jongste zoon in de hierboven gemelde periode in belangrijke mate het financiële beleid of beheer over het vermogen van appellant voerde. Krachtens de door appellant verstrekte volmacht had de jongste zoon toegang tot in ieder geval Rabo TotaalPakket en Rabo Internetsparen op naam van appellant. Gelet op de in eerste aanleg overgelegde bankafschriften, vonden op deze wijze in ieder geval in 2008 en 2009 zeer regelmatig overboekingen plaats van de rekening van appellant naar de rekeningen van de jongste zoon, waaronder een en/of rekening met zijn partner. Hierbij ging het diverse malen om aanzienlijke bedragen.
9. Appellant legt aan zijn vordering ten grondslag: ”De betalingen van de rekening van appellant naar de rekening van geïntimeerden (het gehele door appellant ontvangen Zwitserse legaat dat aan geïntimeerden is overgemaakt) zijn door misbruik van omstandigheden verricht, waardoor er onrechtmatig jegens appellant is gehandeld en appellant met recht nu als schadevergoeding de terugbetaling van deze onterechte betalingen kan vorderen. Anderszins kunnen deze onterechte betalingen ook op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd, dan wel op grond van het feit dat geïntimeerden via appellant ongerechtvaardigd zijn verrijkt.”
10. Het hof begrijpt hieruit dat appellant door het voeren van de onderhavige procedure uitdrukkelijk bezwaar maakt tegen de wijze waarop de jongste zoon uitvoering heeft gegeven aan de hem verstrekte volmacht, waar het betreft het bedrag van € 954.988,56 dat in 2008 en 2009 bovenop het reguliere saldo van de bankrekening van appellant is gekomen en dat medio 2012 weer compleet van die rekening bleek te zijn verdwenen.
11. Nu de jongste zoon ook in die bewuste jaren 2008 en 2009 was belast met het financieel beleid of beheer rust naar het oordeel van het hof op hem een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording omtrent voormeld afgeschreven bedrag jegens appellant.
12. De jongste zoon heeft ten aanzien van de overboekingen van in totaal € 954.988,56 van de bankrekening van appellant naar de rekening van de jongste zoon of de en/of rekening van geïntimeerden in eerste aanleg - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- de overschrijving van € 400,- op 24 september 2009 was naar mening van de jongste zoon de maandelijkse afgesproken vergoeding voor het verblijf van appellant in het vakantiehuis van geïntimeerden en de daaraan verbonden vaste kosten;
- appellant en de jongste zoon betaalden over en weer allerlei kleine bedragen voor elkaar en verrekenden die zoals voorgeschoten etentjes, Eneco en De Telegraaf, afhankelijk van het saldo op de bankrekening van appellant en net hoe het uitkwam;
- de overboekingen op 3 september 2008 via internetbankieren van € 17.688,- en € 3.590,- van de rekening van appellant naar een bankrekening van de jongste zoon hebben vermoedelijk te maken met de door appellant gewenste bijdrage aan de verbouwing van het Franse vakantiehuis en/of met door de jongste zoon eerder afgeloste schulden van appellant;
- op 1 oktober 2008 is van de rekening van appellant € 40.000,- overgemaakt aan de jongste zoon. Dit was omdat geïntimeerden een krediet bestemd voor de verbouwing van hun huis in [woonplaats] hadden gebruikt om de grote Franse schulden van appellant af te lossen. Appellant wilde dit zelf.
- de betaling van € 14.973,65 was om de studieschuld van de jongste zoon af te betalen. Dit was een verjaardagscadeau van appellant aan de jongste zoon;
- de betalingen van € 1.860,-, € 52.969,80 en € 351.225,60 op 2 oktober 2008 en van € 50.000,- op 3 oktober 2008 naar de en/of rekening van geïntimeerden waren afbetalingen op de schuldbekentenissen wegens geldleningen;
- de drie betalingen van in totaal € 150.000,- op 2 oktober 2008 met de omschrijving [naam] voorschot verbouwing” vonden plaats op de Franse bankrekening van appellant waarover de jongste zoon niet kon beschikken;
- de vijf betalingen van in totaal € 216.400,- op 2 januari 2009 waren vermoedelijk ook afbetalingen op de schuldbekentenissen wegens geldleningen.
- de jongste zoon heeft desgevraagd geen verklaring voor de omstandigheid dat de omschrijving bij die overboekingen te weten: “som 176.400,-“ niet is te herleiden tot de bedragen van de vijf geproduceerde en door appellant getekende schuldbekentenissen.
De partner van de jongste zoon heeft onder meer het volgende verklaard:
- De betaling van € 8.500,- aan de oom van de partner van de jongste zoon op 1 oktober 2008 was de afbetaling van een lening van die oom aan geïntimeerden voor het wijnbedrijf van geïntimeerden;
- alle grote betalingen op de en/of rekening van geïntimeerden waren afbetalingen op de schuldbekentenissen voor alle grote geldbedragen die geïntimeerden appellant in de loop der jaren hadden voorgeschoten;
- geïntimeerden hebben onder meer grote bedragen betaald voor misbruik van de Franse creditcard van appellant door enkele Franse jongens. De bedragen van €108.000,- en
€ 118.000,- werden min of meer met de natte vinger bepaald.
13. Samengevat heeft de jongste zoon dan wel zijn partner ter comparitie in eerste aanleg de volgend rechtsgronden voor de hiervoor vermelde overboekingen aangevoerd:
- een (mondelinge) overeenkomst tussen appellant en de jongste zoon
- schuldbekentenissen uit rentedragende geldleningen
- schenking.
14. Voorts heeft de jongste zoon in eerste aanleg ten aanzien van de schriftelijke verklaring van appellant van 2 september 2008 (productie 19), waarin deze verklaart substantieel te willen bijdragen aan de verbouwing en restauratie van het Franse vakantiehuis om “zo in dankbaarheid mijn over de laatste 10 jaar opgebouwde schulden aan mijn zoon [de jongste zoon] en aan [de partner van de jonste zoon] te vereffenen” gesteld dat dit een schriftelijke natuurlijke verbintenis betreft.
15. In eerste aanleg is ten slotte nog naar voren gebracht dat sprake was van verschuldigde betalingen:
- voor aan appellant zelf geleverde zaken of diensten
- in verband met door geïntimeerden aan appellant voorgeschoten bedragen.
Maandelijkse vergoeding voor verblijf in Frans vakantiehuis
16. Naar het oordeel van het hof heeft de jongste zoon niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat de overboeking van 24 september 2009 groot € 400,- zag op de afgesproken vergoeding - wat daar verder ook van zij - voor het verblijf van appellant in het Franse vakantiehuis van geïntimeerden. Immers, uit het proces-verbaal blijkt dat de jongste zoon dat meent, en er derhalve niet zeker van is. In zoverre ontbreekt de rechtsgrond voor de overboeking van € 400,-.
Schuldbekentenissen
17. Ten aanzien van de vier door appellant in de periode 2004 tot en met 2006 ondertekende schuldbekentenissen voor in totaal een bedrag van € 238.685,50 in hoofdsom overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat appellant zich onder andere op financieel gebied in een kwetsbare positie bevond en afhankelijk was van in ieder geval de jongste zoon. Zoals reeds hierboven is overwogen, had appellant weinig financieel inzicht en overzicht. Dit was bij geïntimeerden bekend, gelet op het in 2007 door beide zoons van appellant ingediende verzoek om onderbewindstelling van het vermogen van appellant, welk verzoek uiteindelijk om diverse redenen is ingetrokken. Ook kampt appellant met meerdere gezondheidsproblemen door suikerziekte, auto-ongelukken en toenemende ouderdom. Onder deze omstandigheden mag naar het oordeel van het hof van de jongste zoon verwacht worden dat hij zijn stelling dat hij appellant “vele tienduizenden euro’s” zou hebben voorgeschoten deugdelijk en gedetailleerd onderbouwt.
18. In eerste aanleg hebben geïntimeerden diverse rekeningen overgelegd (productie 2 tot en met 15) die zij stellen voor appellant te hebben voorgeschoten. Onderliggende bankafschriften van de rekening van de jongste zoon of de en/of rekening van geïntimeerden waarvan deze betalingen zijn gedaan, ontbreken echter. Voorts valt op dat op sommige facturen met de hand is vermeld “betaald” met daarbij het bankrekeningnummer van appellant, of waarop alleen het bankrekeningnummer van appellant wordt vermeld, hetgeen impliceert dat de jongste zoon het desbetreffende notabedrag niet heeft voorgeschoten, maar van de rekening van appellant heeft doen afschrijven. Geïntimeerden hebben in eerste aanleg gesteld dat zij in de periode van september 2004 tot en met november 2008 aldus € 39.120,22 aan appellant hebben voorgeschoten, alsmede dat in deze periode door geïntimeerden nog (veel) meer aan appellant is voorgeschoten, maar dat de rekeningen daarvan ontbreken.
19. Mede gelet op het hierboven beschreven feitencomplex, is het hof van oordeel dat geïntimeerden niet dan wel onvoldoende hebben aangetoond dat zij een bedrag van ruim € 39.000,- aan appellant hebben voorgeschoten, welk bedrag overigens niet in verhouding staat tot het totaalbedrag van de door appellant op instigatie van geïntimeerden getekende schuldbekentenissen. Dat geïntimeerden nog veel meer gelden aan appellant zouden hebben voorgeschoten, is door geïntimeerden in het geheel niet onderbouwd. Het hof gaat er daarbij vanuit dat zij steeds toegang hebben gehad tot de administratie van appellant omdat zij nog in bezit waren van de sleutel van de kelderbox, zoals appellant in hoger beroep heeft gesteld. Zij verkeerden derhalve niet in bewijsnood.
20. Dit alles betekent dat aan de overboekingen van de rekening van appellant welke volgens geïntimeerden zien op aan appellant voorgeschoten gelden, de rechtsgrond is komen te vervallen. Dat een van de schuldbekentenissen voor een notaris is verleden, doet daaraan niet af. Appellant heeft ter zake een volmacht afgegeven met een door een Franse notaris gelegaliseerde handtekening. Uit niets blijkt dat deze Franse notaris aan appellant verdere uitleg over de inhoud van de schuldbekentenis heeft gegeven, dan wel dat die inhoud toen ter sprake is geweest. Of voormelde schuldbekentenissen inmiddels al dan niet zijn vernietigd, kan in deze procedure buiten beschouwing blijven nu hieromtrent geen vordering is ingesteld.
21. Ten aanzien van de overboeking van € 351.225,60, volgens geïntimeerden ziende op een vijfde op 31 mei 2008 door appellant getekende schuldbekentenis inclusief rente, heeft de rechtbank geoordeeld dat geïntimeerden dit bedrag, vermeerderd met de wettelijk daarover met ingang van 2 oktober 2008 verschuldigde rente, aan appellant moeten terugbetalen. Nu hiertegen geen grief is gericht, staat die veroordeling vast en behoeft de vijfde schuldbekentenis - wat daar verder ook van zij - geen bespreking.
Overboekingen van in totaal € 150.000,-
22. Er zijn drie overboekingen op 2 oktober 2008 van in totaal € 150.000,-, waarvan de jongste zoon stelt dat deze plaatsvonden naar een Franse bankrekening van appellant waarover de jongste zoon niet kon beschikken. Appellant heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat dit bedrag op 9 februari 2009 vanaf de Franse spaarrekening is teruggestort op de betaalrekening van appellant (productie 15 eerste aanleg) en vervolgens is doorgestort naar de internetspaarrekening van appellant (productie 1 hoger beroep). Vanaf deze internetspaarrekening zijn met ingang van 9 maart 2009 rechtstreeks facturen voldaan voor werkzaamheden aan het Franse vakantiehuis van geïntimeerden en zijn bedragen overgemaakt naar de bankrekening van de jongste zoon, waarmee het volledige bedrag is opgesoupeerd.
23. Het hof begrijpt uit de stukken in samenhang gezien dat geïntimeerden van mening zijn dat deze overboekingen gebaseerd zijn op een natuurlijke verbintenis van appellant jegens hen. Nog daargelaten dat een nadere onderbouwing van deze grondslag ontbreekt, vermag het hof niet in te zien hoe sprake kan zijn van een natuurlijke verbintenis tot het vereffenen van de over de laatste tien jaar opgebouwde schulden van appellant aan geïntimeerden, terwijl voor diezelfde schulden reeds ten laste van appellant schuldbekentenissen waren opgesteld en ondertekend. Conclusie is derhalve dat voor de overboekingen van in totaal € 150.000,- de rechtsgrond ontbreekt.
Schenkingen
24. Volgens het proces-verbaal eerste aanleg heeft appellant omtrent de schenking ter zake de studieschuld van de jongste zoon verklaard:
“Toen de erfenis uit Zwitserland kwam had ik ineens veel geld. Het klopt dat ik daarmee toen graag de studieschuld van [de jongste zoon] wilde afbetalen aan de IBgroep van bijna € 15.000,-. Ik had dat toen ook voor mijn andere zoon Maurits moeten doen, heel vreemd dat ik dat toen niet gedaan heb.”
In hoger beroep is appellant niet meer op deze verklaring teruggekomen. Daarnaast constateert het hof dat appellant over deze schenking/dit bedrag consistent en helder is, terwijl hij aan de gestelde door hem gemaakte schulden, het meebetalen aan de vaste kosten van de Franse vakantiewoning, allerlei kleine betalingen en verrekeningen tussen partijen, de overige grote bedragen, de bedragen die geïntimeerden hem in de loop der jaren zouden hebben voorgeschoten en de ‘schenkingen’ voor de renovatie van de woning in Frankrijk weinig herinneringen heeft en daarover geen bijzonderheden kan vertellen.
25. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het bedrag van € 14.973,65 daadwerkelijk een schenking van appellant aan de jongste zoon betreft. De vordering zal voor zover deze voormeld bedrag betreft dan ook worden afgewezen.
26. Ten aanzien van de gestelde schenking aan de partner van de jongste zoon van € 8.500,- overweegt het hof dat nergens uit blijkt dat appellant voormeld bedrag aan de partner van de jongste zoon heeft willen schenken. Dit bedrag is derhalve zonder rechtsgrond van de rekening van appellant afgeboekt.
Overige betalingen en verrekeningen
27. De jongste zoon heeft gesteld dat diverse (relatief kleine) overboekingen zien op aan appellant zelf geleverde zaken of diensten en/of door geïntimeerden aan appellant voorgeschoten bedragen.
28. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de jongste zoon gelegen ook de grondslag van deze overboekingen deugdelijk te onderbouwen en de onderliggende geldstromen inzichtelijk te maken. Nu zulks is nagelaten, gaat het hof ervan uit dat deze overboekingen zonder rechtsgrond zijn geschied.
29. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Recapitulatie
30. Uit dit alles volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de hierboven besproken overboekingen van de rekening(en) van appellant - met uitzondering van het bedrag van € 14.973,65 ter zake de aflossing van de studieschuld van de jongste zoon - (uiteindelijk) zijn gedaan zonder dat er een titel aan ten grondslag lag. Deze bedragen dienen derhalveaan appellant te worden terugbetaald nu deze onverschuldigd aan geïntimeerden zijn betaald. Aan het bewijsaanbod van geïntimeerden - wat daar verder ook van zij - komt het hof niet toe.
31. Nu niet is gegriefd tegen de hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden door de rechtbank en in eerste aanleg door geïntimeerden geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijkheid, zal het hof in hoger beroep geïntimeerden eveneens hoofdelijk veroordelen.
32. Naast het door de rechtbank opgelegde bedrag van € 351.225,60 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 oktober 2008, dienen geïntimeerden derhalve aan appellant te vergoeden een bedrag van € 603.762,96 minus € 14.973,65 = € 588.789,31. De rente wordt niet eerder gederfd dan per de datum waarop de verschillende bedragen van de rekening van appellant zijn afgeschreven. De door appellant gevorderde datum is in ieder geval voor een deel daarvoor gelegen, zodat die datum niet voor toewijzing in aanmerking komt. Onder deze omstandigheden zal het hof de datum met ingang waarvan de wettelijke rente verschuldigd is, stellen op de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, ofwel 17 mei 2013.
Proceskosten
33. Appellant heeft geen belang bij de door hem gevorderde kostenveroordeling in eerste aanleg aangezien de rechtbank reeds overeenkomstig heeft beslist. Het hof zal zijn vordering ter zake dan ook afwijzen. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak ziet het hof voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep dan ook compenseren en de vordering van appellant in zoverre afwijzen.
34. Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin hetgeen meer is gevorderd dan € 351.225,60, vermeerderd met de wettelijk daarover met ingang van 2 oktober 2008 verschuldigde rente, is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt geïntimeerden hoofdelijk om aan appellant te betalen een bedrag van € 588.789,31 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 17 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis:
- -
voor zover geïntimeerden daarin hoofdelijk zijn veroordeeld een bedrag van € 351.225,60, vermeerderd met de wettelijk daarover met ingang van 2 oktober 2008 verschuldigde rente, aan appellant terug te betalen;
- -
voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Kempen en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.