Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-04-2016, nr. 21-005474-15
ECLI:NL:GHARL:2016:3214, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-04-2016
- Zaaknummer
21-005474-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3214, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑04‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2015:4300, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2016-0099
Uitspraak 22‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaren wegens het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval waarbij een persoon is overleden. Verdachte heeft onder invloed van alcohol en met te hoge snelheid een auto bestuurd en bij een oversteekplaats een overstekende vrouw aangereden. Zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Vrijspraak roekeloos rijden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005474-15
Uitspraak d.d.: 22 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 september 2015 met parketnummer 08-955239-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Speijdel, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Het openbaar ministerie is bij vonnis waarvan beroep ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is blijkens mededeling ter terechtzitting in hoger beroep van de verdachte en zijn raadsman het hoger beroep niet gericht. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsoverweging en strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 13 april 2014 te Enschede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Opel Corsa, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Zuid Esmarkerrondweg, ter hoogte van een aldaar in die weg gelegen (voetgangers) oversteekplaats, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of
terwijl het zicht ter plaatse en/of het uitzicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
aldaar op die weg met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voetganger die doende was (op voormelde oversteekplaats) de weg over te steken,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
1. subsidiair:hij op of omstreeks 13 april 2014 te Enschede als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Zuid Esmarkerrondweg,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of
terwijl het zicht ter plaatse en/of het uitzicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
aldaar op die weg met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voetganger die doende was (op voormelde oversteekplaats) de weg over te steken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof acht het feit bewezen zoals hierna bewezen verklaard. Het hof is van oordeel dat het door verdachtes raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof merkt ten aanzien van hetgeen de raadsman over de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige] , de vriend van het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft aangevoerd op dat voor het bewijs slechts gebruik wordt gemaakt van die verklaringen voor zover het hof die betrouwbaar acht.
Het hof stelt de volgende feiten vast. Op 13 april 2014 omstreeks 01.22 uur reed verdachte in zijn auto op de Zuid Esmarkerrondweg te Enschede in de richting van de rotonde Zuid Esmarkerrondweg-Knalhutteweg-Broekheurne-Ring. Verdachte reed binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50km/u geldt. Gekomen ter hoogte van het winkelcentrum Het Stroink is verdachte in botsing gekomen met één van de voetgangers die op de aldaar gelegen oversteekplaats voor fietsers en voetgangers aan het oversteken waren. Ten gevolge van de botsing heeft de voetganger, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaraan zij ter plekke is overleden.
Voor de oversteekplaats ter hoogte van winkelcentrum Het Stroink is een verkeersbord geplaatst dat waarschuwt voor overstekende voetgangers. De betreffende nacht was de straatverlichting in werking en het uitzicht ter plaatse werd niet belemmerd. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ter plaatste bekend te zijn met de verkeerssituatie, aangezien hij daar dagelijks reed. Hij heeft in hoger beroep ook verklaard ongeveer 70 km/u te hebben gereden bij de nadering van de oversteekplaats. Dit valt binnen het bereik van het resultaat van het onderzoek waaruit is gebleken dat verdachte de oversteekplaats met een snelheid tussen de 65-83 km/u naderde. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer pas op het laatste moment heeft gezien. Verdachte heeft daarvóór niet geremd of anderszins snelheid geminderd. Wat betreft de gereden snelheid leidt het hof uit het onderzoek van [slachtoffer] af dat de aanrijding te vermijden zou zijn geweest als verdachte niet harder dan 50 km/h had gereden. Vast staat dat verdachte op het moment van het ongeluk onder invloed van meer alcohol dan wettelijk toegestaan heeft gereden (1,78 promille). Hij heeft dat ook erkend.
Het hof beoordeelt de feiten als volgt. Verdachte heeft in meer dan één opzicht onoplettend gereden. Hij heeft het slachtoffer pas op het laatste moment voor de aanrijding gezien, terwijl hij het (veel) eerder had behoren te zien. Hij heeft in ieder geval vanaf de bocht voor de oversteekplaats niet gelet op de weg voor hem en op hetgeen daar gebeurde. Hoewel hij wist van het waarschuwingsbord voor de fiets- en voetgangersoversteekplaats en dat in ieder geval ook toen had moeten zien, is hij ten onrechte aan de mogelijkheid van overstekende fietsers en voetgangers voorbijgegaan door met onverminderde snelheid de oversteekplaats te naderen in plaats van oplettend te zijn en zijn snelheid aan te passen, als gevolg waarvan hij de twee voetgangers niet heeft gezien, noch toen zij aanstalten maakten om over te steken noch toen zij op de oversteekplaats overstaken. Het hof acht het niet van belang of de voetgangers precies op de voetgangersoversteekplaats liepen of (deels) op de daarnaast gelegen fietsoversteekplaats en ook niet waar [slachtoffer] zich precies op de oversteekplaats bevond. Verdachte had in elk geval de voetgangers moeten zien en had in zijn rijgedrag met hun aanwezigheid rekening behoren te houden, in ieder geval door zijn snelheid aan te passen toen hij hen had moeten zien toen zij bij de oversteekplaats aankwamen en daarvan vervolgens gebruik maakten.
Daar komt bij dat de door verdachte gereden snelheid hoe dan ook aanzienlijk te hoog was. Ook bij het aanhouden van de toegelaten maximale snelheid zou het niet tot de voor het slachtoffer fatale aanrijding zijn gekomen.
Bovendien verkeerde verdachte onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol terwijl hij de auto bestuurde. Dat is niet alleen uitdrukkelijk verboden (artikel 8 WVW 1994), maar getuigt - bij het geconstateerde promillage - ook van (ernstige) onachtzaamheid en onvoorzichtigheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik, zeker in de mate die bij verdachte is vastgesteld, leidt tot versmalling van het blikveld en ernstige vermindering van het reactievermogen.
Het hof is - met het OM, de verdediging en de rechtbank - van oordeel dat weliswaar niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van roekeloos rijgedrag van verdachte, zoals dat begrip wordt uitgelegd door de Hoge Raad. Gelet op het vorenstaande – in het bijzonder het aantal, de aard, de ernst en de combinatie van door verdachte gemaakte fouten - acht het hof evenals de rechtbank echter wel wettig en overtuigen bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig, zeer onoplettend en zeer onachtzaam heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 13 april 2014 te Enschede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Opel Corsa, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Zuid Esmarkerrondweg, ter hoogte van een aldaar in die weg gelegen (voetgangers) oversteekplaats, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of
terwijl het zicht ter plaatse en/of het uitzicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
aldaar op die weg met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(vervolgens) ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
(vervolgens) aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voetganger die doende was (op voormelde oversteekplaats) de weg over te steken,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een persoon om het leven is gekomen. Verdachte heeft onder invloed van alcohol en met te hoge snelheid een auto bestuurd en bij een oversteekplaats een overstekende vrouw aangereden. De 25-jarige [slachtoffer] is ten gevolge van het bij de botsing opgelopen letsel ter plaatse overleden. Haar vriend heeft het ongeval zien gebeuren. Dit is een traumatische gebeurtenis voor hem geweest.
De verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de vriend, familie en bekenden van [slachtoffer] . Daarover zijn ter terechtzitting door enkele van de nabestaanden slachtofferverklaringen afgelegd. Een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, zal hun leed niet ongedaan kunnen maken.
Bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft het hof evenals de rechtbank het binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunt voor de bestraffing van een feit als het onderhavige als uitgangspunt genomen (www.rechtspraak.nl/.../Orientatiepunten-en-afspraken-LOVS.pdf). Het hof ziet onvoldoende redenen een straf van langere duur of kortere duur op te leggen. Wat verdachtes documentatie betreft overweegt het hof dat hij niet eerder voor een strafbaar feit door een rechter is veroordeeld. Wel is in 2007 een transactie in verband met rijden onder invloed geregistreerd, maar het hof acht het tijdsverloop sindsdien te groot en de feitelijke situatie te verschillend om dit ten nadele van verdachte in aanmerking te nemen. Ook het feit dat verdachte door een vriend zou zijn ontraden de auto te besturen ziet het hof niet als een strafverzwarende omstandigheid, nu niet vaststaat dat verdachte dit advies heeft gehoord voordat hij in de auto stapte. Ook de houding van verdachte geeft geen aanleiding een hogere straf op te leggen. Hoewel het hof zich kan voorstellen dat de nabestaanden een andere indruk hebben, heeft het hof van verdachte de indruk gekregen dat de door zijn rijgedrag veroorzaakte gevolgen voor anderen hem in aanzienlijke mate hebben geraakt.
Het hof houdt rekening met de consequenties die het feit voor verdachte heeft, zoals door hem ter terechtzitting nader zijn toegelicht. Het hof ziet dit echter niet als een zo bijzondere omstandigheid dat op grond daarvan een lagere straf zou moeten worden opgelegd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. Evenals de rechtbank acht het hof daarnaast ter bescherming van de verkeersveiligheid een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren aangewezen.
Vordering van de benadeelde partij [getuige]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.853,59, bestaande uit € 16.853,59 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Voorts is € 3.684,45 aan kosten rechtsbijstand gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.603,59, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor de kosten rechtsbijstand is een bedrag van € 2.316,00 toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van € 36.725,73 en de kosten voor rechtsbijstand naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 2.895,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit € 16.725,73 materiële schade (kosten uitvaart, grafsteen, rouwboeketten, grafrechten en hond) € 20.000,00 immateriële schade. Het hof merkt op dat de schade en de schadeposten – waaronder de shockschade – niet dan wel onvoldoende door verdachte zijn weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 13 april 2014.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De kosten rechtsbijstand zullen tot een bedrag van € 2.895,00 worden toegewezen, omdat genoegzaam is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de door de benadeelde partij gevoerde procedure.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [getuige]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 36.725,73 (zesendertigduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 16.725,73 (zestienduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 2.895,00 (tweeduizend achthonderdvijfennegentig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [getuige] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 36.725,73 (zesendertigduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 16.725,73 (zestienduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 218 (tweehonderdachttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Broersma, griffier,
en op 22 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.