Het beroep is op 15 oktober 2013 ingesteld. Van het daarbij gemaakte voorbehoud tot aanvulling van het middel, na ontvangst van een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, is geen gebruik gemaakt.
HR, 07-02-2014, nr. 13/04893
ECLI:NL:HR:2014:263
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2014
- Zaaknummer
13/04893
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:263, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑02‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2375, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:263, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2014
Partij(en)
7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04893
LZ/AS
Beschikking
in de zaak van:
[de vader],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.G. Groen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG,gevestigd te Zoetermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 131405/JE RK 12-21 van de rechtbank Groningen van 18 januari 2012;
b. de beschikkingen van de rechtbank Den Haag in de zaak JE RK 12-3602 van 10 januari 2013 en 29 januari 2013;
c. de beschikking in de zaak 200.126.016/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 juli 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 en 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 7 februari 2014.
Conclusie 13‑12‑2013
13/04893
Mr. F.F. Langemeijer
13 december 2013 (art. 80a RO)
Conclusie inzake:
[de vader]
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg (Zoetermeer)
1. Verzoeker tot cassatie is de vader van drie kinderen, geboren in 2000, 2001 en 2004. Deze zijn op 18 januari 2012 onder toezicht gesteld op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Laatstelijk bij beschikking van (de kinderrechter in) de rechtbank Den Haag van 29 januari 2013 is de ondertoezichtstelling verlengd. Op het tegen die beslissing door de vader ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2. Het − tijdig ingestelde − cassatieberoep omvat één algemeen geformuleerde rechts- en motiveringsklacht1.. Het middel bestrijdt niet de door het hof gebruikte, aan art. 1:254 lid 1 BW ontleende maatstaf (rov. 6). De middelonderdelen 1 - 3 dienen slechts ter inleiding. De deelklacht onder 4 (over mogelijke andere beschermingsvormen dan een o.t.s.) voldoet niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld2.: het cassatierekest preciseert niet welke alternatieven zijn bedoeld, noch in welk gedingstuk daarop een beroep zou zijn gedaan. Het in onderdeel 5 bedoelde argument van de “verkapte uithuisplaatsing” is door het hof uitdrukkelijk onderkend in rov. 4 en in rov. 7 en 8 verworpen op gronden die de beslissing tot verlenging van de o.t.s. kunnen dragen.
3. Het beroep van de vader op art. 8 EVRM (waarover de deelklachten onder 5 en 6 gaan) is door het hof op toereikende gronden verworpen in rov. 8. Het hof heeft de aard van het risico indien verlenging van de o.t.s. zou uitblijven, voor ieder van de drie kinderen, uiteengezet in rov. 7. Dat het hof uit de overgelegde rapportage en het verhandelde ter zitting een andere gevolgtrekking heeft gemaakt dan de vader doet, brengt nog niet mee dat de redengeving van de beslissing onbegrijpelijk is. Het middel legt niet de vinger op een concrete redeneerfout. De in deelklacht 7 bestreden overweging op blz. 4 moet in haar context worden gelezen en houdt verband met het daarop volgende oordeel, te weten: dat het in het belang van de kinderen is dat zij de ingezette behandeling kunnen blijven volgen, dat een gezinsvoogd daarop toezicht blijft houden en dat deze zorg draagt voor hulp en begeleiding. Van de vader verwacht het hof, om de aldaar door het hof genoemde reden, niet dat hij hulpverlening in een vrijwillig kader zal steunen.
4. De slotsom is dat de klachten kennelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
5. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 R.O.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2013
Zie voor die eisen onder meer: HR 24 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0828.