Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2018, nr. 21-006354-16
ECLI:NL:GHARL:2018:5478
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-06-2018
- Zaaknummer
21-006354-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5478, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1705, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Shaken baby. Verdachte is door de rechtbank veroordeeld voor doodslag van zijn 7 weken oude zoontje, veroorzaakt door hevig schuddend en/of hevig stompend en/of botsend geweld op het hoofd van de baby. Voornoemd geweld heeft ernstig hersenletsel veroorzaakt bij de baby, ten gevolge waarvan hij is overleden. Het kan niet anders dan dat verdachte het hersenletsel aan zijn zoontje heeft toegebracht. Bevestiging vonnis rechtbank met aanvulling en verbetering van gronden. Strafoplegging: 5 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006354-16
Uitspraak d.d.: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 november 2016 met parketnummer 18-830315-15 in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende [woonadres] , [woonplaats] ,
formeel gedetineerd in P.I. Veenhuizen te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.B. Boone, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 november 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen. Het zal dat doen met aanvulling en verbetering van de gronden, zoals hieronder weergegeven.
De bewijsmiddelen verbetert het hof op de volgende onderdelen:
1. Ten aanzien van bewijsmiddel 4 dient de verwijzing van de volgende verklaring van getuige [getuige] te worden verbeterd:
V: Wat voor indruk had u toen van [slachtoffer] qua kleur, stemming en gezondheid?
A: Niets bijzonders. Ik heb die middag niet veel aan hem gemerkt. Hij was rustig.
Vorenomschreven verklaring is afkomstig uit het naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland, nummer PL0100-2015077074-23, d.d. 15 april 2015, opgenomen in MAP 2 op pagina 516 e.v. (meer specifiek: pagina 519) van het zaaksdossier met dossiernummer 2015077074, rechercheonderzoek “JUEWA”, gesloten op 30 december 2015.
2. In bewijsmiddel 13 - een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2015.03.19.079, d.d. 2 oktober 2015 opgemaakt door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG - behoort op pagina 12 van het vonnis van de rechtbank de laatste zin van de alinea onder de kop ‘Subdurale bloeduitstortingen’ als volgt te luiden:
“Voorts werden in het UMCG en bij revisie op de CT-scan/MRI kleine bloeduitstortingen in het hersenweefsel (slaapkwab en wandbeenkwab rechts) gezien, en hersen(schors)beschadigingen met uitsparing van basale hersenkernen en kleine hersenen.”
De bewijsmiddelen vult het hof aan met het volgende:
1. De door de deskundige dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, op de terechtzitting van het hof op 31 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
In het algemeen genomen kunnen de klinische verschijnselen verspreid verlopen, maar bij een fataal incident komen er steeds meer verschijnselen bij. Het tijdsverloop in onderhavige casus, van de avond van 16 maart 2015 tot aan het moment van overlijden, is niet uitzonderlijk. Ook gebeurt het vaker dat de eerste verschijnselen niet erg alarmerend zijn of lijken en men bijvoorbeeld door een arts weer naar huis gestuurd wordt. Dit is niet uitzonderlijk. Kijkende naar het letsel, de afwijkingen in de hersenen, aan het linkeroog en rondom bij de oogzenuwen, dan moet er sprake zijn geweest van veel krachtsinwerking. Het fatale beloop wijst er op dat er sprake was van zeer ernstig letsel en dat krijg je alleen met veel krachtsinwerking.
Het letsel kan niet zijn ontstaan door stevig wiegen. Er is uitgebreid onderzoek gedaan waaruit blijkt dat dit soort letsel niet kan ontstaan door wiegen, joggen met een kind in een rugzak, vliegtuigje spelen of met een kinderwagen over een hobbelige weg rijden. De krachten die daarbij optreden zijn veel te klein om dit te kunnen veroorzaken.
Het is gebruikelijk om geen toxicologisch onderzoek uit te voeren in dit soort zaken. Er zijn in dit geval keiharde aanwijzingen voor trauma: verscheuringen in de hersenen en bloeduitstortingen. Dat wijst op een trauma. Ik sluit uit dat (nader) toxicologisch onderzoek een andere doodsoorzaak zou hebben opgeleverd.
Het trauma (bloeduitstorting) van enkele weken voorafgaande aan 16 maart 2015, waardoor een subdurale bloeding is ontstaan, kan niet de oorzaak zijn van het abrupte begin van klinische verschijnselen en het verdere klinische beloop op het eind, op 16 maart 2015. Dit eerdere trauma staat los van de verschijnselen die zich op 16 en 17 maart hebben geopenbaard.
Er kan geen sprake zijn van stapeling van die trauma’s. Het begin van de klinische verschijnselen op 16 maart en het fatale beloop kun je niet wijten aan de eerdere subdurale bloeduitstortingen.
Een baby van de leeftijd van [slachtoffer] is niet in staat om een speen met de handjes te pakken en naar de mond te brengen. Het maakt daarvoor niet uit waar de speen met het koord ligt. Het openen van de clip van een speenkoord kan een kind van die leeftijd ook niet. Een baby van die leeftijd kan het klemmetje van het speenkoord ook niet door het zwaaien van de armen per ongeluk of bij toeval in de mond hebben gekregen.
Uit de literatuur is bekend dat de klinische presentatie variabel kan zijn en niet hoeft op te vallen, maar het begin van die verschijnselen – die moeilijk te constateren kunnen zijn - is vrijwel direct of meerdere minuten na het veroorzakende moment. Afgaande op de verklaringen, is het uitgesloten dat dit enkele minuten voor 22.00 uur is geweest.
De tijdsaanduiding ‘direct tot enkele minuten’ gaat over het intreden van klinische verschijnselen door hersenfunctiestoornissen door hersenletsel/hersenbeschadiging. Met klinische verschijnselen bedoel ik in dit geval bijvoorbeeld het niet goed kunnen drinken, het brommen, het rochelen, bellen blazen, het niet meer reageren op de fles (terwijl hij dat enkele uren eerder wel deed), dat is het begin. En later in het ziekenhuis een bol gespannen fontanel en trekkingen. Dan wordt het erger. Alles heeft te maken met de aanwezigheid van hersenbeschadiging/hersenfunctiestoornissen. Er kunnen heel goed later klinische verschijnselen bijkomen.
Er is een lijn te leggen tussen de epileptische activiteit en het hersenletsel. Het tijdsverloop tussen het ontstaan van het hersenletsel en de epileptische activiteit kan variëren in tijd, van direct tot enkele minuten, enkele uren en enkele dagen.
2. De volgende aanvullingen op bewijsmiddel 8, zijnde de verklaring van verdachte d.d. 15 april 2015, naar wettelijke voorschrift opgemaakt in een proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 16 april 2015, opgenomen in MAP 2 op pagina 614 e.v. (meer specifiek pagina 625 respectievelijk pagina 629):
Ik had [naam] naar bed gebracht.
De arts keek en toen heeft hij ons doorgestuurd naar het Martiniziekenhuis.
De bewijsoverweging vult het hof aan met het volgende:
De verdediging heeft ter zitting bij het hof aangevoerd dat (hevig) wiegen een mogelijke oorzaak voor het hersenletsel bij [slachtoffer] kan zijn geweest.
Gelet op voornoemde verklaring van deskundige Nijs, afgelegd ter zitting in hoger beroep, over de krachtsinwerking die heeft moeten plaatsvinden om het geconstateerde hersenletsel te veroorzaken, acht het hof dit scenario uitgesloten.
De verdediging heeft ter zitting bij het hof aangevoerd dat het klemmetje van het speenkoord bij toeval in de mond van [slachtoffer] kan zijn terechtgekomen.
Gelet op voornoemde verklaring van deskundige Nijs hieromtrent, afgelegd ter zitting in hoger beroep, acht het hof dit scenario uitgesloten. Voorts merkt het hof op – net als de rechtbank - dat het letsel in de mond hoe dan ook niet de bloedingen in de hersenen kan verklaren, maar hooguit, in het geval van smoren, een bijdrage aan het zuurstoftekort heeft geleverd.
De verdediging heeft meermalen verweer gevoerd tegen het gebruik van het tijdstip van 18.30 uur op 16 maart 2015 als laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] . Ook heeft de verdediging, net als in eerste aanleg, aangevoerd dat moeder het letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt kan hebben.
Voor zover de verdediging voornoemd tijdstip in combinatie met de bevindingen van deskundige Nijs zo heeft begrepen, dat [slachtoffer] direct tot enkele minuten na 18.30 uur in ieder geval niet meer normaal zou hebben moeten functioneren, dan berust die opvatting op een onjuiste interpretatie van hetgeen is verklaard met betrekking tot dit tijdstip en de bevindingen van de deskundige Nijs hieromtrent. Voornoemd tijdstip wordt in de bevindingen van deskundige Nijs en in de overwegingen van de rechtbank gebezigd als laatste moment dat [slachtoffer] in ieder geval nog normaal functioneerde, uitgaande van de verklaringen van verdachte en moeder. Omstreeks 18.30 uur is moeder naar een vriendin vertrokken en is verdachte thuis gebleven met zijn beide zoons. Op enig moment na dit tijdstip van 18.30 uur en vóórdat moeder weer thuis kwam, openbaarden zich de eerste klinische verschijnselen bij [slachtoffer] die duidden op de aanwezigheid van het hersenletsel, te weten: het minder goed drinken, brommen en bellen blazen. Na verloop van tijd kwamen daar meer klinische verschijnselen bij, wat niet ongebruikelijk is bij dergelijk hersenletsel. De deskundige heeft in zijn rapporten alsmede zijn verklaringen ter zitting een duidelijk causaal verband gelegd tussen deze verschillende klinische verschijnselen - inclusief de eerste klinische verschijnselen die zich hebben geopenbaard voordat moeder thuis gekomen was – en het ernstige hersenletsel dat later bij [slachtoffer] is geconstateerd en heeft geleid tot de fatale afloop.
Gezien het voorgaande en de overwegingen in het vonnis van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte – en niet moeder - het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
De strafmotivering vult het hof met het volgende aan:
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank een disproportionele straf heeft opgelegd, daar in soortgelijke zaken een gevangenisstraf van 3 jaren wordt opgelegd.
Het hof verwerpt het verweer.
In het geval van een bewezenverklaring van doodslag leggen rechters regelmatig een gevangenisstraf op voor de duur van acht jaren. In de rechtspraak is te zien dat in zaken als deze veelal een lagere straf wordt opgelegd. De strafmaat verschilt per zaak, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Het hof is in onderhavige zaak, rekening houdende met alle feiten en omstandigheden, met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat oplegging van een gevangenisstaf voor de duur van vijf jaren aan verdachte passend en geboden is.
Gezien voorgaande dient het vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dr. N. Laan en mr. M.B. Haak, griffiers,
en op 14 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga en dr. N. Laan zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.