Hof 's-Gravenhage, 18-07-2007, nr. 543-R-07
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1804
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
18-07-2007
- Zaaknummer
543-R-07
- LJN
BB1804
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1804, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑07‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Vraag of wettelijke grond voor OTS in casu (nog) bestaat; aan de OTS is geen uitvoering gegeven. Nader onderzoek door de raad gelast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juli 2007
Rekestnummer : 543-R-07
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 06-1314
[appellant],
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Kars,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te Ridderkerk,
tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. G.D. Haytink;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 april 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 januari 2007 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 25 mei 2007 een verweerschrift tevens inhoudende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 mei 2007 en 22 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 27 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P.V. den Engelsman, de advocaat van de moeder, mr. R. van Noord en namens de raad: de heer J. Kuhn. De moeder en Jeugdzorg zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking zijn de minderjarigen ondertoezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de Jeugdzorg. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kinderen, geboren 2001 en 2005] ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de moeder verblijven. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend.
- 2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
- 3.
De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
- 4.
De raad bestrijdt het beroep van de vader en het incidenteel appel van de moeder.
- 5.
De vader stelt in zijn appelschrift dat de raad onvoldoende rekening houdt met het belang van de relatie tussen hem en de kinderen. De vader stelt dat zijn situatie stabiel is en dat hij adequate opvang van en contact met de kinderen kan bieden. De vader moet evenwel constateren dat Jeugdzorg niet wenst mee te werken aan omgang tussen de vader en de kinderen. Voorts merkt de vader op dat hij zelfstandig woont, inkomen heeft en dat de communicatie met de moeder goed is, waardoor hij in de omstandigheid verkeert de kinderen stabiliteit, structuur en rust te bieden. De vader is dan ook de mening toegedaan dat niet (meer) aan de gronden van ondertoezichtstelling wordt voldaan.
- 6.
De moeder stelt in haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel dat de vraag of Jeugdzorg niet wenst mee te werken aan omgang tussen de vader en kinderen nog niet aan de orde is. Ter adstructie overlegt de moeder een schrijven van Jeugdzorg de dato 12 april 2007 waarin is vermeld dat door het bestaan van een wachtlijst nog geen vaste gezinsvoogd is toegewezen. Zodra een medewerker is toegewezen, zal de moeder volgens voormeld schrijven een uitnodiging ontvangen voor een kennismakingsgesprek. Zij heeft echter tot op heden niets meer van Jeugdzorg vernomen. De moeder stelt in incidenteel appel dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, nu niet aan de gronden van ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderen groeien niet zodanig op, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwenteling van deze bedreiging hebben gefaald of naar is te voorzien zullen falen. De moeder stelt dat zij een eigen huis heeft, een bijstandsuitkering geniet, zelf haar beslissingen neemt en onafhankelijk is. Geheel ten onrechte heeft Jeugdzorg teruggegrepen naar het verleden. Het geweld gaat volgens de moeder over vroeger. Zij is nu niet meer gediend van geweld en heeft een cursus assertiviteit gevolgd.
- 7.
De vader stelt ter terechtzitting dat hij en de moeder op 24 augustus 2005 uit elkaar zijn gehaald. Hij is toen door de politie aangehouden en later veroordeeld. Hij heeft zes dagen vastgezeten. Hoewel hij na zijn detentie geen contact met de moeder mocht hebben, is dat wel gebeurd. De moeder heeft hem opgebeld omdat zij nog veel spullen van hem in huis had. Eerst hebben zij in het openbaar met elkaar afgesproken, daarna is hij ook bij de moeder thuis geweest. Uiteindelijk is uit dit contact weer een relatie voortgekomen tussen de vader en de moeder. Soms zien zij elkaar vijf dagen achter elkaar, soms een week niet. Ze komen bij elkaar thuis en overnachten bij elkaar. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat de moeder, de kinderen en hij gezamenlijk in de slaapkamer van de moeder overnachten en dat het voorkomt dat zij seksueel contact met elkaar hebben terwijl de kinderen in dezelfde kamer slapen. De vader heeft verklaard dat de moeder en hij beter met elkaar communiceren dan voor zijn detentie het geval was. Zij hebben geen ruzie met elkaar; als er een meningsverschil ontstaat, gaan zij ieder hun eigen weg.
- 8.
De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting aangegeven dat het moeilijk is om inhoudelijk op het door de vader ter terechtzitting gestelde in te gaan, nu de moeder ter terechtzitting niet aanwezig is. Aan de zijde van de moeder is ter terechtzitting bevestigd dat er meer dan regelmatige omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt. Volgens de advocaat van de moeder heeft de raad geen goed en onpartijdig onderzoek gedaan en is de huidige situatie van de kinderen bij Jeugdzorg of de raad niet bekend.
- 9.
De raad geeft desgevraagd aan dat het hem onbekend is waarom Jeugdzorg nog geen stappen heeft ondernomen. De raad acht het noodzakelijk dat Jeugdzorg bij de ouders langs gaat. De raad beschikt niet over informatie over de huidige stand van zaken en kan slechts constateren dat alleen de vader ter terechtzitting zijn visie kan geven. Volgens de raad is het nog te vroeg om aan te nemen dat de door de moeder gevolgde assertiviteitscursus haar vruchten heeft afgeworpen.
- 10.
Desgevraagd stelt de vader dat hij in beginsel wil meewerken aan een onderzoek waarin de huidige situatie wordt geïnventariseerd.
- 11.
De raad stelt ter terechtzitting dat hij zich afvraagt, of een nader onderzoek extra informatie zal opleveren. Indien de vader en de moeder gelijktijdig voor een gesprek worden uitgenodigd, zal dit naar alle waarschijnlijkheid geen nieuwe informatie opleveren.
- 12.
Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er geen of nauwelijks uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling door Jeugdzorg. Jeugdzorg heeft nog geen enkel onderzoek of aanzet daartoe gepleegd teneinde de situatie te inventariseren. Het hof kan zich op basis hiervan onvoldoende een beeld vormen ter beantwoording van de vraag of de ondertoezichtstelling noodzakelijk is aangezien de kinderen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Alvorens op het beroep te beslissen, acht het hof het derhalve noodzakelijk dat de raad een onderzoek zal verrichten naar de situatie waarin de kinderen thans verkeren en of deze situatie dermate onveilig is dat de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is. Daarbij dienen naar het oordeel van het hof zowel de vader als de moeder afzonderlijk te worden gehoord en bovendien dient de school te worden geconsulteerd. Van belang is dat de raad onderzoekt of de signalen die in het raadsrapport staan vermeld en die voor de raad aanleiding waren tot het indienen van het verzoek tot ondertoezichtstelling, nog steeds aanwezig zijn of dat de situatie inderdaad ten goede is gekeerd, zoals de vader ter terechtzitting heeft gesteld. De raad dient tijdig voor 27 oktober 2007 aan het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. In afwachting van voormeld onderzoek, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 27 oktober 2007 pro forma.
- 13.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 12 uiteen is gezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 27 oktober 2007 pro forma, ter fine als hiervoor vermeld;
bepaalt dat de raad tijdig voor 27 oktober 2007 het hof schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Reinking en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007.