Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-01-2022, nr. 200.296.092
ECLI:NL:GHARL:2022:423
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-01-2022
- Zaaknummer
200.296.092
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:423, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑01‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2022-0106
Uitspraak 20‑01‑2022
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.092
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516799)
beschikking van 20 januari 2022
inzake
Stichting [verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.M.A. Janssen te Nijmegen,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. T.H. Westerhoff-Dijkstra te Zwolle.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 april 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 mei 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Janssen van 18 oktober 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Janssen van 26 oktober 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2021 plaatsgevonden. Namens [verzoekster] is de heer [naam1] , directeur, verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
Ook [verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De feiten
3.1
Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank Overijssel, Locatie Zwolle, op de voet van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna te noemen: Wvggz) een zorgmachtiging verleend ten aanzien van [verweerder] inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen voor de duur van deze machtiging:
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- opnemen in een accommodatie;
en bepaald dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 27 april 2021.
3.2
[verweerder] is in de procedure bij de rechtbank die tot deze beschikking heeft geleid verschenen en heeft daar verweer gevoerd.
3.3
[verweerder] is per 27 oktober 2020 opgenomen op een High en Intensive Care afdeling (HIC) van [verzoekster] in [plaats] . Bij de intake is afgesproken dat in beginsel niet van de machtiging gebruik zou worden gemaakt waar tegenover [verweerder] een aantal met hem doorgenomen beperkingen zou accepteren, dit om tot een goede behandelrelatie te komen. Geleidelijk aan zou in onderling overleg gekomen kunnen worden tot meer vrijheden.
3.4
Op 11 november 2020, is een conflict ontstaan over op te nemen verlofdagen. [verweerder] had die dag kennissen geregeld die hem zouden helpen bij het verhuizen van zijn spullen. Hij was in de veronderstelling dat hij met [verzoekster] had afgesproken dat hij – naast twee andere dagen - ook op die dag daarvoor verlof had gekregen. [verzoekster] stelt dat de afspraak was dat [verweerder] twee dagdelen verlof zou krijgen en die waren op 4 en 10 november 2020 verbruikt. Op 11 november 2020 in de ochtend is daarom verlof geweigerd. Tussenkomst van de patiënten vertrouwenspersoon aan het eind van die ochtend op verzoek van [verweerder] heeft daarin geen verandering kunnen brengen omdat hij niet meer in overleg met [verzoekster] wilde treden en zich in zijn kamer had teruggetrokken.
3.5
[verweerder] heeft op 13 november 2020 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van [verzoekster] . De klacht is gebaseerd op schending van artikel 8:9 tweede en derde lid Wvggz, zowel ten tijde van de opname als op 11 november 2020. Volgens [verweerder] was sprake van (een) beslissing(en) tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van vrijheidsbeneming op grond van de zorgmachtiging die op schrift had(den) moeten worden gesteld en voorzien van een schriftelijke motivering. Op 24 november 2020 heeft [verweerder] de klacht aangevuld met een verzoek tot vergoeding van materiele en immateriële schade.
3.6
“2. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging op schrift en voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.
3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene een afschrift van de beslissing en stelt hem schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiënten vertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.”
3.7
De klachtencommissie heeft op 10 december 2020 de klacht van [verweerder] ten aanzien van het niet op schrift stellen van de verplichte zorg op grond van artikel 8:9 tweede lid Wvggz bij de opname in de accommodatie gegrond verklaard. De overige klachten, waaronder de klacht dat aan het niet verlenen van toestemming om de afdeling op 11 november 2020 te verlaten een formele aanzegging tot het beperken van de bewegingsvrijheid van [verweerder] vooraf had moeten gaan, zijn ongegrond verklaard. De vrijheid van hem was immers al beperkt door de opname op de HIC en de behandelafspraken die daarbij waren gemaakt, aldus klachtencommissie.
3.8
Het verzoek om vergoeding van materiele en immateriële schade op grond van artikel 10:11 Wvggz is op 22 december 2020 door de klachtencommissie afgewezen.
3.9
Bij verzoekschrift heeft [verweerder] de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - verzocht alsnog de klacht omtrent de gang van zaken op 11 november 2020 gegrond te verklaren en naast vergoeding van materiele schade een immateriële schadevergoeding toe te kennen van € 1.000,- althans een door de rechtbank vast te stellen te bedrag, en om [verzoekster] te veroordelen in de kosten van het verzoek, inclusief de kosten van zijn advocaat.
3.10
[verzoekster] heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht tot ongegrondverklaring van de klacht, tot afwijzing van het schadeverzoek en veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.11
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat op 11 november 2020 sprake was van de situatie dat [verweerder] de kliniek niet mocht verlaten zonder dat daaraan een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 8:9 tweede en derde lid Wvggz ten grondslag lag. De rechtbank heeft:
- de klacht gegrond verklaard;
- [verzoekster] veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van
€ 150,-;
- bepaald dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien enkel op de veroordeling tot het betalen van de (immateriële) schadevergoeding. Tegen de beslissing van de rechtbank over de klacht, die gegrond is verklaard, staat immers geen hoger beroep open. Dit ligt anders ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding (aldus HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR: 2020:1806).
4.2
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op het verzoek tot het vergoeden van immateriële schade te vernietigen en opnieuw beschikkende dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.3
[verweerder] voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
De Wvggz geldt voor mensen bij wie een psychische stoornis leidt tot gedrag dat ernstig nadeel veroorzaakt voor henzelf of voor anderen en regelt ondermeer hun rechtspositie. Doel van de wet is het zoveel mogelijk voorkomen van verplichte zorg, dan wel de minst ingrijpende verplichte zorg toe te passen. In deze zaak is een zorgmachtiging gevraagd en verkregen. Het hof merkt daarbij op dat tegen de beschikking tot verlening van een zorgmachtiging geen hoger beroep open staat (artikel 6:3 Wvggz). [verweerder] was en is het met de machtiging echter niet eens en daar erg boos over zoals uit de stukken blijkt en hij nogmaals uitvoerig ter zitting naar voren heeft gebracht. Hij kon en kan zich niet vinden in de diagnose van diverse psychiaters, waaronder die van [verzoekster] , dat hij leed aan een psychische stoornis in de vorm van een waanstoornis. De bevindingen van deze psychiaters liggen ten grondslag aan de afgegeven zorgmachtiging.
5.2
Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz kan [verweerder] de rechter verzoeken de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke te veroordelen tot schadevergoeding indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen bedrag toe.
5.3
De rechtbank gaat er met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding van uit dat de enkele niet-naleving van artikel 8:9 tweede en derde lid Wvggz maakt dat [verweerder] recht heeft op schadevergoeding. De wet stelt niet als eis dat er een causaal verband moet zijn tussen de normschending en de geleden schade. [verweerder] heeft volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij immateriële schade heeft geleden, te weten boosheid, frustratie en onzekerheid over zijn rechtspositie, en begroot deze schade op € 150,-.
5.4
In hoger beroep betoogt [verzoekster] dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat [verweerder] schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Hij kende de inhoud van de zorgmachtiging en wist dus dat hij op basis van die machtiging in de ochtend van 11 november 2020 in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. De door de rechtbank vastgestelde normschending – het niet op schrift stellen van die beslissing om gebruik te maken van die machtiging - heeft niets veranderd in de rechtspositie van [verweerder] , aldus [verzoekster] . De klacht lijkt vooral te zijn ingegeven vanuit zijn boosheid en frustratie dat hij op 11 november 2020 niet kon verhuizen en is, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt neemt, niet daarin gelegen dat deze beslissing niet op schrift is gesteld. Derhalve is geen sprake van immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
5.5
[verweerder] stelt hiertegenover dat de samenwerking met [verzoekster] niet goed was en er geen sprake was van doorlopend overleg. Zo meende hij dat hij op 11 november 2020 verlof had voor de verhuizing en dat daar afspraken over waren gemaakt. Toen het zover was mocht hij opeens niet weg. Hierdoor ontstond er een discussie over zijn vrijheden en werd verplichte zorg toegepast, Dit heeft boosheid en verdriet bij hem teweeggebracht en hij heeft het als een ernstige inbreuk op zijn rechtsgevoel ervaren. Volgens [verweerder] is hiermee voldoende aangetoond dat hij immateriële schade heeft geleden Aan de vergoeding van schade op grond van de Wvggz worden volgens hem geen al te hoge eisen gesteld. Het gaat erom dat er enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
5.6
Het hof volgt de stellingen van [verzoekster] in hoger beroep, die overeenkomen met het oordeel van de klachtencommissie in deze zaak, en zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek tot schadevergoeding alsnog afwijzen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, met name uit hetgeen [verweerder] zelf naar voren heeft gebracht, is gebleken dat de kern van de klacht en het verzoek tot schadevergoeding niet is gelegen in de normschending, te weten het niet direct op schrift stellen en uitreiken van de vrijheidsbeperkende maatregel, maar in de gehele opname zelf en de wijze waarop deze werd uitgevoerd. Dat leidde tot een aantal conflictsituaties waaronder de onderhavige kwestie rondom de verhuizing. Vast staat dat [verweerder] op de hoogte was van de inhoud van de zorgmachtiging. Hij was bij de behandeling op 27 oktober 2020 aanwezig waarbij de zorgmachtiging is uitgesproken. Hij wist dus dat hem beperkende maatregelen konden worden opgelegd. Ook zonder directe schriftelijke vastlegging en uitreiking moet het voor [verweerder] duidelijk zijn geweest dat op het moment dat hem het verhuisverlof werd geweigerd en hij de instelling toch wilde verlaten werd overgegaan tot gebruik van de zorgmachtiging, iets wat overigens ook mondeling aangezegd kan worden. Bovendien heeft [verzoekster] diezelfde dag nader overleg aangeboden wat [verweerder] , ook na tussenkomst van de patiënten vertrouwenspersoon, heeft geweigerd. Gelet op het bovenstaande is onvoldoende komen vast te staan dat de schade die [verweerder] stelt te hebben geleden verband houdt met het niet voldoen aan een bepaling in de wet waardoor zijn rechtspositie is aangetast. De niet-naleving van artikel 8:9 tweede en derde lid Wvggz leidt dus niet zondermeer tot een aanspraak op schadevergoeding.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft het verzoek om immateriële schadevergoeding en dit verzoek alsnog afwijzen.
7. Proceskosten
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding de proceskosten te compenseren.
8. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 april 2020, doch enkel voor zover [verzoekster] daarin is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan [verweerder] van € 150,- en opnieuw rechtdoende in hoger beroep:
wijst het verzoek van [verweerder] tot vergoeding van schade alsnog af;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M van Os-ten Have en
R. Krijger, bijgestaan door de griffier en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.