HR, 15-03-2022, nr. 20/00901
ECLI:NL:HR:2022:367
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2022
- Zaaknummer
20/00901
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:367, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:56
ECLI:NL:PHR:2022:56, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:367
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Hennepteelt (art. 3.B Opiumwet) en diefstal elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr). Bewijsklachten daderschap en opzet. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00901
Datum 15 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2020, nummer 21-000117-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
Conclusie 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Hennepteelt en diefstal elektriciteit. Falende klachten over bewezenverklaring van daderschap en opzet. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00901
Zitting 25 januari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 27 februari 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 primair “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 2 primair “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand gelast.
Namens de verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel houdt in dat de bewezenverklaring, in het bijzonder met betrekking tot het daderschap en het opzet ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten, niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het hof het door en namens de verdachte gevoerde verweer – kort samengevat inhoudende dat niet kan worden bewezen dat hij de dader was van beide feiten en dat hij geen opzet op deze feiten had – ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.
4. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof weer.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.primair
hij op 13 december 2017 te Zutphen opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 493 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel te weten 493 hennepplanten).
2.primair
hij in de periode van 29 augustus tot en met 13 december 2017 te Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gelegen aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en/of (vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken).”
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2017, voor zover inhoudende (p. 19 t/m 21):
(…) Op 14 juli 2017 werd door een omwonende van de [a-straat 1], een melding gedaan dat meld(st)er een enorme wietlucht rook vanaf het adres waar eerder een wietplantage was opgerold. Hiermee doelde de meld(st)er op de [a-straat 1].
(...) Op 28 oktober 2017 werd door een andere omwonende een melding gedaan dat er vanaf de [a-straat 1] een was (het hof begrijpt: een geur) van hennep was geroken. De melder zou ook geluiden in de woning hebben gehoord (...) Op 2 november 2017 werd ik, [verbalisant 1], op straat in`` de wijk aangesproken door een buurtbewoner van de [a-straat] welke anoniem wenste te blijven, die mij, [verbalisant 1], vertelde dat zij vermoedens had dat er op de [a-straat 1] wederom een hennepkwekerij in werking zou kunnen zijn omdat zij een sterke wietlucht bij de woning rook en dat er ’s nachts mensen in genoemde woning bezig waren. (...) Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hebben onderling afgesproken om op basis van het feit dat er op 15 juni 2016 een hennepkwekerij was aangetroffen en de recente nieuwe informatie over het ruiken van wietlucht, dat wij op woensdag 13 december 2017 een hercontrole op dit adres zouden uitvoeren. (...) Ik, [verbalisant 2], zag dat de schuttingdeur open ging en zag een Aziatische man met een camouflagebroek aan die via de schuttingdeur weg wilde gaan. (...) Ik, [verbalisant 2], keek via de geopende achterdeur de woning in en zag een koolstoffilter in de berging van de woning staan. (...) Op dat moment zag ik, [verbalisant 1], vanuit de achtertuin door de raam een man voor de gaskachel zitten die met zijn mobiele telefoon bezig was. (...) Wij betraden de woning omstreeks 16:09 uur via de achterdeur. (...) Wij roken direct bij binnenkomst van de woning een sterke hennepgeur. (...) Vanuit de woonkamer zagen wij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op nog geen drie meter afstand een openstaande meterkast in de hal waarbij meerdere transformatoren op de vloer bevestigd waren en heel veel uitpuilende kabels te zien waren wat bij ons de indruk wekte dat er diefstal van stroom was. (...) Wij zagen op de eerste verdieping direct meerdere kabels lopen welke slordig waren aangelegd en wij zagen een zwartzeil voor de ingang van de slaapkamer aan de achterzijde van de woning. Ik, [verbalisant 1], heb het zeil aan de kant getrokken en wij zagen een in werking zijnde hennepkwekerij van zeker wel meer dan 100 planten op het eerste oog. (...) Daarna zijn wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], naar de zolder gelopen waar wij ook een in werking zijnde hennepkwekerij aantroffen. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, naar de schuur/garage gelopen die vast aan de woning zit. In de schuur welke niet afgesloten was, heb ik, [verbalisant 1], totaal 231 gebruikte bamboestokken geteld en 7 nieuwe bamboestokken. Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat deze bamboestokken in de laatste stadia van de bloei van hennepplanten gebruikt worden, om te voorkomen dat de planten breken door de dikke toppen. In de garage van de woning was ook een kweekruimte ingericht. Deze was inmiddels geoogst en opgeruimd. Alleen de kweekbakken en isolatie materiaal was er nog aanwezig. Op de grond lag potgrond en veel water. In de ruimte tussen de woning en de garage zagen wij, verbalisanten, lege bloempotten, flexibele buizen, een koolstoffilter en een slakkenhuis liggen. Allemaal goederen die gebruikt worden ten behoeve van de hennepteelt. (...)
2. Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 3 april 2018 (p. 83 t/m 89), voor zover inhoudende:
Kweekruimte 1
In de kweekruimte (A) die op de zolder van de woning was gevestigd, zagen wij 260 hennepplanten die nog niet volgroeid waren. (...) De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 20 cm. Per m2 stonden er 10 planten. De plantenbakken waren gevuld met aarde. In totaal hingen er in de kweekruimte 31 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 1 koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. De temperatuur in de kweekruimte bedroeg 26 Celsius. Er werd gebruik gemaakt van C02 toevoeging. Gebruik Opticlimate. (...)
Kweekruimte 2
De 2e kweekruimte (B) troffen wij aan in een slaapkamer op de eerste etage van de woning. (...) In totaalstonden er 233 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 20 cm. Per m2 stonden er 10 planten. De plantenbakken waren gevuld met aarde. In totaal hingen er in de kweekruimte 19 assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich 1 koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. De temperatuur in de kweekruimte bedroeg 26 Celsius. Er werd gebruik gemaakt van C02 toevoeging. Gebruik opticlimate. (...)
Wij, verbalisanten, constateerden op grond van onze kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet. (...)
Stroomvoorziening
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door monteur 8377, fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Liander, in aanwezigheid van ons, verbalisanten. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat, de stroom voor de meter werd afgetapt. (...)
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 20 december 2017, voor zover inhoudende (p. 154 t/m 157):
V: Van wie is de woning [a-straat 1] te Zutphen?
A: Die woning is mijn eigendom.
4. Proces-verbaal van aangifte en bijlagen door Liander N.V., voor zover inhoudende (p. 169-188): Namens Liander N.V. ben ik, [betrokkene 1], in dienstbetrekking als medewerker fraude bij Liander N.V., afdeling Energiefraude, gevestigd Utrechtseweg 68 te Arnhem, uit hoofde van mijn functie bevoegd om van bovenstaand(e) feit(en) aangifte te doen bij de politie. (...) Liander N.V. heeft vanaf 22 oktober 2007 met een persoon/bedrijf genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar bovengenoemd perceel. (...) De monteur 8377 constateerde op 13 december 2017 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan: De eerdergenoemde fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit ervaring weet hij dat door een illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting onder de zekeringhouders te maken, het mogelijk is meer vermogen af te nemen dan dat de contractueel overeengekomen en geïnstalleerde hoofdzekeringen zouden doorlaten. Hij weet dat daardoor schade en hinder werd veroorzaakt aan Liander N.V., omdat de juiste tarievenregeling niet juist kon worden toegepast. Voorts heeft hij vastgesteld dat het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming was met de installatie. (...) Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van 29 augustus 2017 tot 13 december 2017. (...) Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 37.177 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage (zie bijlage “berekening energieverbruik”). Buiten de illegaal afgenomen elektriciteit heeft Liander N.V. kosten gemaakt ten behoeve van onderzoek, herstel en administratie. Deze kosten zijn het gevolg van verwijtbare handelingen, waardoor de meetinrichting niet meer voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Het totaalbedrag dat de contractant hierdoor aan Liander N.V. verschuldigd is, bedraagt € 3.814,98.”
7. Het hof heeft in zijn arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene ‘[betrokkene 2]’ de hennepkwekerij heeft opgezet en onderhouden en de elektriciteitsmeter heeft omgezet waardoor de stroom illegaal werd afgetapt. Verdachte heeft zijn woning aan de [a-straat 1] te Zutphen enige maanden aan die [betrokkene 2] ter beschikking gesteld, omdat deze [betrokkene 2] op dat moment geen woonruimte had. Verdachte heeft verklaard dat hij wel regelmatig bij de woning kwam om zijn post op te halen, maar dat hij niets van de hennepkwekerij in de woning af wist.
Het hof acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte mist iedere concrete en verifieerbare onderbouwing. Zo heeft verdachte geen adres- en/of telefoongegevens van deze [betrokkene 2] kunnen verstrekken en heeft hij desgevraagd ook geen omschrijving van hem kunnen geven. Daar komt bij dat verdachte bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep steeds wisselend heeft verklaard over de (mogelijke) verblijfplaats van deze [betrokkene 2] en de manier waarop hij met deze [betrokkene 2] in contact is gekomen. Ook de wijze waarop hij heeft gesteld in het bezit te zijn gekomen van zijn post die in zijn woning lag, in een mandje buiten bij de heg, ook als het regende, is hoogst onwaarschijnlijk. Aldus is het hof van oordeel dat deze [betrokkene 2], voor zover deze al zou bestaan, niet de eigenaar is geweest van de hennepkwekerij in de woning van verdachte, maar verdachte zelf, als eigenaar van de woning. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat de twee in de woning van verdachte aangetroffen mannen als eigenaren van de hennepkwekerij moeten worden aangemerkt, zij waren eerder degenen die de hennepkwekerij gedurende beperkte tijd hebben onderhouden.
Het hof acht het eveneens niet aannemelijk en ongeloofwaardig dat verdachte niets van de hennepkwekerij af wist. Verdachte was de eigenaar van de woning. Verdachte heeft geen navolgbare verklaring gegeven voor zijn stelling dat hij gedurende de periode dat [betrokkene 2] in zijn woning verbleef niet in deze woning is geweest, terwijl hij -naar eigen zeggen- regelmatig bij de woning kwam om de post op te halen. Daar komt bij dat er, in de maanden voor het aantreffen van de hennepkwekerij, door verschillende buren verschillende meldingen zijn gedaan over een wietlucht. Ook de verbalisanten roken bij aankomst direct een sterke hennepgeur uit de woning. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van het telen van -en zodoende bekend moet zijn geweest met de geur van- hennep, acht het hof het dan ook ongeloofwaardig dat verdachte niet wist wat er in zijn woning gebeurde.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat er een [betrokkene 2] is geweest die, buiten het weten van verdachte om, de hennepkwekerij in de woning van verdachte heeft opgezet en onderhouden. Het hof houdt verdachte als eigenaar van de woning derhalve verantwoordelijk voor de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Net als de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er geen sprake is van medeplegen, omdat er onvoldoende informatie in het dossier zit over andere personen en de rol van die personen. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (de twee in de woning aangetroffen Chinezen) kunnen, gelet op hun beperkte rol, hooguit geduid worden als medeplichtigen en niet als medeplegers. Aldus is het hof, net als de politierechter, en om dezelfde redenen, van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor het medeplegen, en dient verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.”
De eerste klacht
8. Het middel bevat allereerst de klacht dat de bewezenverklaring, in het bijzonder met betrekking tot het daderschap en het opzet ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten, niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9. Uit de bewijsmiddelen volgt – voor zover hier van belang – dat:
(i) verbalisanten in en rondom de woning van de verdachte een in werking zijnde hennepkwekerij hebben aangetroffen, alsmede een kweekruimte waarin reeds was geoogst en goederen die gebruikt worden voor hennepteelt;
(ii) door een fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Liander, in aanwezigheid van verbalisanten, is vastgesteld dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen, doordat de stroom voor de meter werd afgetapt.
10. De bewijsconstructie van het hof steunt niet alleen op de bewijsmiddelen, maar ook op de in het arrest opgenomen bewijsoverweging, waaruit blijkt dat het hof de verklaring van de verdachte dat een ander de hennepkwekerij heeft opgezet en dat hij niets van de hennepkwekerij af zou weten onaannemelijk en ongeloofwaardig acht en dat het hof daarom de verdachte als eigenaar van de woning verantwoordelijk houdt voor de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit.
11. Nu de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang gelezen met de bewijsoverweging de bewezenverklaring kunnen dragen, faalt de klacht.
De tweede klacht
12. Verder klaagt de steller van het middel dat het hof het door en namens de verdachte gevoerde verweer – kort samengevat inhoudende dat niet kan worden bewezen dat hij de dader was van beide feiten en dat hij geen opzet op deze feiten had – ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, heeft verworpen.
13. De verdachte heeft volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 13 februari 2020 het volgende verklaard:
“Ik ben er niet bij betrokken geweest. Ik heb alleen een aantal mensen in mijn huis laten wonen.
[…]
U houdt mij voor dat uit het dossier blijkt dat in de periode dat ik naar eigen zeggen in Emmen verbleef, in mijn woning in Zutphen een hennepkwekerij is aangetroffen. U houdt mij voor dat uit het dossier voorts blijkt dat ik reeds eerder ben veroordeeld wegens het aanwezig hebben van een hennepkwekerij. Dat klopt. U houdt mij voor dat ik in eerste aanleg heb verklaard dat ik mijn woning aan een Chinese man ter beschikking heb gesteld. In mijn cultuur is het gebruikelijk om iemand die hulp nodig heeft te helpen. U vraagt mij wie deze man was. Je komt wel eens iemand tegen. In dit geval kwam ik een man tegen in een gokgelegenheid. Ik kende hem niet goed, maar ik zag wel dat hij onder erbarmelijke omstandigheden leefde. Ik heb wel wat gegevens van hem, maar niet veel. U vraagt mij welke gegevens ik dan wel van de man heb. Ik heb met de man afgesproken dat hij een paar maanden in mijn woning mocht wonen, totdat hij ergens anders onderdak vond. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat het in mijn cultuur gebruikelijk is om elkaar te helpen, maar dat deze man mij juist erg in de problemen heeft gebracht. Dat klopt. Mijn woning is nu helemaal kapot en ik heb geen geld om het te repareren. Ik zit ook nog eens diep in de schulden. U vraagt mij of ik niet boos ben geworden op de man. Jawel, maar ik kan hem nergens vinden. U vraagt mij of ik in de periode dat de man in mijn woning woonde contact met de man heb gehad. Nee, we hadden geen contact. Ik kwam één keer per maand bij de woning om te kijken of er nog post voor mij lag. Bij de woning stond een hek, daar pakte ik de post. Ik kwam dan niet binnen. Dat was niet nodig en ik had ook geen reden om de woning van binnen te controleren. U houdt mij voor dat de buren hebben geklaagd over een henneplucht die uit de woning kwam. U vraagt mij of ik de keren dat ik bij de woning ben geweest nooit heb gemerkt dat er iets raars aan de hand was. Nee, ik kwam daar alleen met de bedoeling om even snel de post te pakken en weer weg te gaan. U vraagt mij of ik op die momenten nooit een praatje met de man heb gemaakt. Nee, want hij sprak alleen Chinees en ik spreek geen Chinees. U vraagt mij hoe ik dan met de man heb afgesproken dat hij in mijn woning mocht verblijven. Dat deden we een beetje met handen en voeten. U houdt mij voor dat mijn verklaring wel erg vaag blijft en dat ik geen gegevens van de man heb kunnen overleggen. In het begin had ik wel een telefoonnummer van de man. Dat nummer stond in mijn telefoon, maar die heeft mijn kind kapotgemaakt.
[…]
Later heb ik gehoord dat het die twee mannen waren. Daarmee bedoel ik de twee mannen die in mijn woning zijn aangetroffen. U vraagt mij of ik mijn woning ter beschikking heb gesteld aan de mannen die in mijn woning zijn aangetroffen. Ik heb maar één man leren kennen. Die man heeft die andere twee mannen daar heen gebracht.
[…]
Ik heb het onderhavige feit niet gepleegd.”
14. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof van 13 februari 2020, volgens de aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitnotities, het volgende aangevoerd:
“Ik verzoek u de stukken van de verdediging in eerste aanleg (waaronder de pleitnotitie 21 december 2018 en appelschriftuur 24 januari 2019) als voorgedragen en ingelast te beschouwen. Zo nodig vraag ik uw hof daarvan akte. De verdediging zal hierna voortbouwen op eerste aanleg.
[…]
Bewezenverklaring
[…]
Verweer: cliënt ontkent
Het is duidelijk dat cliënt betrokkenheid bij hennepkwekerij ontkent; hij heeft steeds verklaard dat hij niets wist van de hennepkwekerij. Ik verwijs naar de toelichting bij grief I. De kern daarvan is – kort gezegd – dat er geen bewijs is voor (mede)plegen en ook niet voor medeplichtigheid.
[…]
Nu de kern van het verwijt dat cliënt hoogstens kan worden gemaakt is dat hij zijn woning ter beschikking heeft gesteld betekent dat hoogstens sprake zou kunnen zijn van medeplichtigheid indien en voorzover aan het daarvoor vereiste opzet wordt voldaan. Daaraan is niet voldaan en is het uitdrukkelijk standpunt ingenomen dat (ook) geen sprake is van medeplichtigheid.
Kortom, uit het dossier volgt geen/onvoldoende bewijs.
Overigens is nog bepleit, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:226), dat eventueel nalaten te vergewissen of in zijn pand strafbare feiten werden gepleegd niet voldoende is voor het vereiste voorwaardelijk opzet.
Scenario cliënt is niet hoogst onwaarschijnlijk, althans het kan niet worden uitgesloten dat hij – kort gezegd – enkel zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 2]. Het is vaker zo dat een persoon onbekend blijft in hennepzaken, dat maakt de verklaring cliënt niet onaannemelijk. Cliënt blijft erbij dat hij bij het opzettelijk hebben van een hennepkwekerij in zijn woning, geen betrokkenheid of weet heeft gehad.”
15. De steller van het middel voert allereerst aan dat het hof ten onrechte heeft vermeld dat de verdachte heeft “verklaard dat niet hij, maar ene ‘[betrokkene 2]’ de hennepkwekerij heeft opgezet en onderhouden en de elektriciteitsmeter heeft omgezet waardoor de stroom illegaal werd afgetapt”. Volgens de steller van het middel kan uit de verklaringen van de verdachte niet méér worden afgeleid dan dat hij het in ieder geval niet zelf heeft gedaan en dat [betrokkene 2] in de woning verbleef.
16. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar aanleiding van de aangetroffen hennepkwekerij en de omgezette elektriciteitsmeter in zijn woning volgt dat de verdachte aan een Chinese man toestemming heeft gegeven om een paar maanden in zijn woning te verblijven, maar dat deze man de verdachte ernstig in problemen heeft gebracht nu de woning helemaal kapot is en de verdachte geen geld heeft om die te repareren. Verder verklaart de verdachte dat hij heel boos op deze Chinese man is geworden. Het hof heeft uit de verklaring van de verdachte naar het mij voorkomt – en in weerwil van hetgeen de steller van het middel aanvoert – niet onbegrijpelijk kunnen afleiden dat volgens de verdachte de Chinese man verantwoordelijk was voor het opzetten van de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij en voor het omzetten van de elektriciteitsmeter.
17. Verder betwist de steller van het middel de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte “iedere concrete en verifieerbare onderbouwing” mist en dat niet aannemelijk is geworden dat er een [betrokkene 2] is geweest die de hennepkwekerij in de woning van de verdachte heeft opgezet en onderhouden. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning enkele maanden eerder aan een Chinese man genaamd [betrokkene 2] ter beschikking had gesteld, terwijl in de woning twee mannen zijn aangetroffen van Chinese komaf en één van hen heeft verklaard dat hij daar is terechtgekomen door toedoen van een man waarover hij heeft verklaard “Ik denk dat hij uit China komt” en “Hij sprak een beetje Chinees”. Volgens de steller van het middel bevestigt dit de lezing van de verdachte.
18. Voor de beoordeling van deze klacht herhaal ik het daarvoor relevante deel van de bewijsoverweging:
“Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene ‘[betrokkene 2]’ de hennepkwekerij heeft opgezet en onderhouden en de elektriciteitsmeter heeft omgezet waardoor de stroom illegaal werd afgetapt. Verdachte heeft zijn woning aan de [a-straat 1] te Zutphen enige maanden aan die [betrokkene 2] ter beschikking gesteld, omdat deze [betrokkene 2] op dat moment geen woonruimte had. Verdachte heeft verklaard dat hij wel regelmatig bij de woning kwam om zijn post op te halen, maar dat hij niets van de hennepkwekerij in de woning af wist.
Het hof acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte mist iedere concrete en verifieerbare onderbouwing. Zo heeft verdachte geen adres- en/of telefoongegevens van deze [betrokkene 2] kunnen verstrekken en heeft hij desgevraagd ook geen omschrijving van hem kunnen geven. Daar komt bij dat verdachte bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep steeds wisselend heeft verklaard over de (mogelijke) verblijfplaats van deze [betrokkene 2] en de manier waarop hij met deze [betrokkene 2] in contact is gekomen. Ook de wijze waarop hij heeft gesteld in het bezit te zijn gekomen van zijn post die in zijn woning lag, in een mandje buiten bij de heg, ook als het regende, is hoogst onwaarschijnlijk. Aldus is het hof van oordeel dat deze [betrokkene 2], voor zover deze al zou bestaan, niet de eigenaar is geweest van de hennepkwekerij in de woning van verdachte, maar verdachte zelf, als eigenaar van de woning. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat de twee in de woning van verdachte aangetroffen mannen als eigenaren van de hennepkwekerij moeten worden aangemerkt, zij waren eerder degenen die de hennepkwekerij gedurende beperkte tijd hebben onderhouden.”
19. Uit de bewijsoverweging blijkt dat het hof in verband met zijn oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat niet hij maar ene ‘[betrokkene 2]’ de hennepkwekerij heeft opgezet en onderhouden en de elektriciteitsmeter heeft omgezet, iedere concrete en verifieerbare onderbouwing mist, heeft vastgesteld dat:
(i) de verdachte geen adres- en/of telefoongegevens van [betrokkene 2] heeft kunnen verstrekken;
(ii) de verdachte geen omschrijving van [betrokkene 2] heeft kunnen geven;
(iii) de verdachte bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep steeds wisselend heeft verklaard over de (mogelijke) verblijfplaats van [betrokkene 2] en de manier waarop hij met [betrokkene 2] in contact is gekomen.
Verder heeft het hof in dit kader overwogen dat de wijze waarop de verdachte heeft gesteld in het bezit te zijn gekomen van zijn post die in zijn woning lag, te weten in een mandje buiten bij de heg, ook als het regende, hoogst onwaarschijnlijk is.
20. Anders dan de steller van het middel, acht ik noch hetgeen onder (iii) is weergegeven noch de daarop volgende overweging van het hof onbegrijpelijk. En uitgaande van voormelde vaststellingen en de betreffende overweging is het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte iedere concrete en verifieerbare onderbouwing mist, niet onbegrijpelijk. Dit wordt niet anders doordat in de woning van de verdachte twee mannen zijn aangetroffen, die volgens het hof de hennepkwekerij gedurende beperkte tijd hebben onderhouden en waarvan één van hen tegenover de politie een vage en niet te verifiëren beschrijving van zijn opdrachtgever heeft gegeven.
21. Tot slot wordt nog aangevoerd dat het oordeel van het hof dat onaannemelijk en ongeloofwaardig is dat de verdachte niets van de hennepkwekerij af wist, niet zonder meer begrijpelijk is.
22. In de bewijsoverweging is in dit verband het volgende overwogen:
“Het hof acht het eveneens niet aannemelijk en ongeloofwaardig dat verdachte niets van de hennepkwekerij af wist. Verdachte was de eigenaar van de woning. Verdachte heeft geen navolgbare verklaring gegeven voor zijn stelling dat hij gedurende de periode dat [betrokkene 2] in zijn woning verbleef niet in deze woning is geweest, terwijl hij -naar eigen zeggen- regelmatig bij de woning kwam om de post op te halen. Daar komt bij dat er, in de maanden voor het aantreffen van de hennepkwekerij, door verschillende buren verschillende meldingen zijn gedaan over een wietlucht. Ook de verbalisanten roken bij aankomst direct een sterke hennepgeur uit de woning. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van het telen van -en zodoende bekend moet zijn geweest met de geur van- hennep, acht het hof het dan ook ongeloofwaardig dat verdachte niet wist wat er in zijn woning gebeurde.”
23. Ten eerste wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte een nadere verklaring van de verdachte vergt over waarom hij niet in zijn woning is geweest, terwijl in die woning iemand anders met zijn toestemming het huisrecht uitoefende. Het hof heeft inderdaad vastgesteld dat de verdachte geen navolgbare verklaring heeft gegeven voor zijn stelling dat hij gedurende de periode dat [betrokkene 2] in zijn woning verbleef niet in deze woning is geweest. Deze vaststelling houdt echter verband met de omstandigheid dat het hof de verklaring van de verdachte dat hij via een mandje buiten in het bezit kwam van zijn post die binnen lag, hoogst onwaarschijnlijk acht. Dit maakt dat het hof van de verdachte een nadere verklaring vergt over zijn stelling dat hij niet in de woning is geweest. Dit geeft naar mijn oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
24. Ten tweede wordt aangevoerd dat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het kennelijk van oordeel is dat als buren en de verbalisanten op bepaalde momenten een henneplucht roken uit de woning, de verdachte dit ook had moeten ruiken. De steller van het middel acht niet zonder meer aannemelijk dat er continu een sterke hennepgeur rond de woning zou hebben gehangen; anders waren de feiten eerder ontdekt. Volgens de steller van het middel vergde het oordeel van het hof daarom nadere vaststellingen. Het hof heeft niet vastgesteld (bijvoorbeeld) dat de verdachte op hetzelfde moment in de buurt van de woning was en dat hij zich toen in dezelfde positie ten opzichte van de woning bevond als de buren die een melding hebben gedaan. Dit terwijl van algemene bekendheid is dat de mate waarin hennepgeur wordt waargenomen afhangt van bijvoorbeeld de windrichting en van de fase waarin de teelt zich bevindt, aldus de steller van het middel.
25. De steller van het middel miskent evenwel dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zelf heeft verklaard regelmatig bij de woning te zijn geweest, dat verbalisanten bij aankomst bij de woning direct een sterke hennepgeur uit de woning roken en dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het telen van hennep en zodoende bekend moet zijn geweest met de geur van hennep. Hieruit heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte ook bij de woning is geweest op momenten waarop een sterke hennepgeur rond de woning heeft gehangen en dat hij deze geur moet hebben herkend. Het kennelijke oordeel van het hof dat als de buren en de verbalisanten op bepaalde momenten een henneplucht roken uit de woning, de verdachte dit ook heeft moeten ruiken, acht ik daarmee voldoende gemotiveerd.
26. Gelet op al het voorgaande faalt de klacht dat het hof het door en namens de verdachte gevoerde verweer – kort samengevat inhoudende dat niet kan worden bewezen dat hij de dader was van beide feiten en dat hij geen opzet op deze feiten had – ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, heeft verworpen.
Slotsom
27. Alle onderdelen van het middel falen. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
28. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG