Rb. Midden-Nederland, 06-11-2013, nr. C-16-323182 - HA ZA 12-672
ECLI:NL:RBMNE:2013:5344
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
06-11-2013
- Zaaknummer
C-16-323182 - HA ZA 12-672
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:5344, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 06‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2014/48
Uitspraak 06‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Het toepasselijke Roemeense recht is in casu niet in strijd met de openbare orde; eerst uitwinning van het privévermogen voordat het gemeenschappelijk vermogen kan worden uitgewonnen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/323182 / HA ZA 12-672
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/UTRECHT-GOOI,
mede kantoorhoudende te Amersfoort,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te[woonplaats],
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Braak te Veenendaal.
Partijen zullen hierna respectievelijk de Ontvanger, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
In conventie en in reconventie
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 november 2012, waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- -
het proces-verbaal van de op 21 mei 2013 gehouden comparitie, waarbij de Ontvanger zijn eis heeft gewijzigd
- -
de brieven van partijen met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In conventie en in reconventie
2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben beiden de Roemeense nationaliteit. Zij zijn op [datum]1990 te Boekarest (Roemenië) naar Roemeens recht met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Tot deze gemeenschap van goederen behoren de onroerende zaken, gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. Daarnaast is [gedaagde sub 1] eigenaar van een buiten de gemeenschap vallende onroerende zaak aan de[adres 3] in Boekarest.
2.3.
Aan [gedaagde sub 1] zijn de volgende tien (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en vermogensbelasting (VB) opgelegd:
- -
IB/PVV voor het jaar 1994, aanslagnummer eindigend op H47, voor € 58.977,81,
- -
IB/PVV voor het jaar 1995, aanslagnummer eindigend op H57, voor € 250.261,60,
- -
IB/PVV voor het jaar 1996, aanslagnummer eindigend op H66, voor € 46.957,18,
- -
IB/PVV voor het jaar 1996, aanslagnummer eindigend op H67, voor € 538.581,00,
- -
IB/PVV voor het jaar 1997, aanslagnummer eindigend op H77, voor € 484.728,00,
- -
IB/PVV voor het jaar 1998, aanslagnummer eindigend op H86, voor € 29.502,07,
- -
WAZ voor het jaar 1998, aanslagnummer eindigend op W860, voor € 1.368,15,
- -
VB voor het jaar 1997, aanslagnummer eindigend op K77, voor € 4.132,12,
- -
VB voor het jaar 1998, aanslagnummer eindigend op K87, voor € 2.956,00,
- -
VB voor het jaar 1999, aanslagnummer eindigend op K96 voor € 2.201,74.
De aanslagen worden hierna met de eindaanduidingen aangeduid.
2.4.
In februari 2002 en januari 2007 zijn dwangbevelen voor deze aanslagen aan [gedaagde sub 1] betekend, waarbij tevens bevel tot betaling is gedaan.
2.5.
Bij uitspraak van 26 februari 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam de aanslagen H57, H66, H67 en H77 verminderd en de overige aanslagen in stand gelaten. De (deels verminderde) aanslagen staan onherroepelijk vast nadat de Hoge Raad bij arrest van 12 maart 2010 het beroep in cassatie van [gedaagde sub 1] tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ongegrond had verklaard.
2.6.
Bij brief van 6 september 2010 heeft de Ontvanger aan [gedaagde sub 1] bericht dat het aan hem verleende uitstel van betaling van de aanslagen is vervallen omdat op het beroep in cassatie is beslist. [gedaagde sub 1] is daarom verzocht de openstaande belastingschuld te betalen. [gedaagde sub 1] heeft daaraan niet voldaan.
2.7.
De Ontvanger heeft op 2 maart 2012 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] conservatoir deelgenotenbeslag laten leggen op [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats].
2.8.
Op een door de Ontvanger gespecificeerd overzicht van de schuld op [gedaagde sub 1] per 9 maart 2012 is aan openstaande belastingaanslagen van [gedaagde sub 1], na verwerking van verminderingen, een bedrag vermeld van in totaal € 524.220,00, aan kosten een bedrag van in totaal € 12.200,00 en aan rente een bedrag van in totaal € 213.581,00.
3. De vordering
In conventie
3.1.
Bij de aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uitgebrachte, gelijkluidende dagvaardingen heeft de Ontvanger gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. voor recht te verklaren dat hij zijn vordering op [gedaagde sub 1] mag verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], waaronder de in [woonplaats] gelegen onroerende zaken;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding;
subsidiair:
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot verdeling van (goederen van) hun huwelijksgemeenschap, voor zover nodig voor het verhaal van zijn vordering op [gedaagde sub 1];
II. een notaris te benoemen, ten overstaan van wie - tenzij partijen alsnog overeenstemming bereiken omtrent de keuze van de notaris - de werkzaamheden der verdeling zullen plaatsvinden;
III. voor zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2], voor zover zij onwillig zijn, een onzijdige persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW te benoemen om hen te vertegenwoordigen bij de werkzaamheden tot verdeling van de gemeenschap;
IV. te bepalen dat de notaris en de onzijdige persoon/personen hun kosten ten laste kunnen brengen van de gemeenschap;
V. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het op 2 maart 2012 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde conservatoir deelgenotenbeslag.
Ter comparitie heeft de Ontvanger, zonder bezwaar van [gedaagde sub 2], zijn eis gewijzigd, in die zin dat die als volgt is uitgebreid:
meer subsidiair:
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot verdeling van (goederen van) hun huwelijksgemeenschap, voor zover nodig voor het verhaal van zijn vordering op [gedaagde sub 1];
II. de wijze van verdeling te gelasten dan wel de verdeling vast te stellen;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het op 2 maart 2012 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde conservatoir deelgenotenbeslag.
3.2.
De Ontvanger heeft daartoe gesteld dat [gedaagde sub 1] na de uitspraak op het cassatieberoep de dan openstaande belastingschuld niet heeft betaald. De Ontvanger wil zich daarom verhalen op het vermogen van [gedaagde sub 1]. Naar het toepasselijke Roemeense huwelijksvermogensrecht zijn echtgenoten met hun gemeenschappelijk vermogen aansprakelijk voor de in artikel 32 van de tot 1 oktober 2011 geldende Codul Familiei (CF) opgesomde schulden, maar belastingschulden behoren niet tot dat gemeenschappelijk vermogen. Indien de persoonlijke bezittingen van de echtgenoot-schuldenaar onvoldoende verhaal bieden, kan de schuldeiser bij de rechter verdeling van het gemeenschappelijk bezit vorderen, voor zover dat nodig is voor het verhaal van zijn vordering (artikel 33 CF oud). Daarbij is het mogelijk verdeling te vorderen van een of meer goederen van de huwelijksgemeenschap. Omdat hij niet bekend is met persoonlijk vermogen van [gedaagde sub 1], dient hij (volgens Roemeens recht) de verdeling te vorderen van (goederen van) de huwelijksgemeenschap van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], voor zover nodig voor verhaal van zijn vordering op [gedaagde sub 1]. Primair vordert hij echter voor recht te verklaren dat hij de belastingschuld van [gedaagde sub 1] op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mag verhalen. Er bestaat volgens de Ontvanger aanleiding om het aangewezen Roemeense recht niet toe te passen omdat dit naar zijn mening onverenigbaar is met de openbare orde als bedoeld in artikel 10:6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar zijn mening is het Roemeense recht op zichzelf naar zijn inhoud niet onaanvaardbaar, maar leidt de toepassing ervan tot een gevolg dat naar Nederlandse opvattingen niet kan worden geduld. Naar Nederlands recht is een belastingschuld een gemeenschapsschuld die verhaald kan worden op goederen van de huwelijksgemeenschap. Ook persoonlijke schulden kunnen ingevolge artikel 1:96 lid 1 BW op de goederen van de gemeenschap worden verhaald. Die bepaling is van dwingend recht, waarvan bij huwelijkse voorwaarden niet kan worden afgeweken. Het niet respecteren van artikel 1:96 lid 1 BW ketst volgens de Ontvanger af op het binnengrenscriterium van de Nederlandse openbare orde, gezien het belang van de Nederlandse fiscus om voor Nederlandse belastingen (direct) verhaal te kunnen nemen op goederen van de huwelijksgemeenschap die zich in Nederland bevinden.
Indien zou worden geoordeeld dat het Nederlandse recht in dit geval niet van toepassing is, heeft de Ontvanger bij wijziging van eis meer subsidiair de verdeling naar Roemeens recht gevorderd.
In reconventie
3.3.
[gedaagde sub 2] heeft de opheffing gevorderd van het executoriale beslag en/althans van het deelgenotenbeslag, althans de veroordeling van de Ontvanger tot opheffing van het executoriale beslag en/althans van het deelgenotenbeslag, in alle geval met veroordeling van de Ontvanger om te bewerkstelligen dat de inschrijving van het executoriale beslag en/althans van het deelgenotenbeslag in de registers wordt doorgehaald binnen vijf werkdagen na het te wijzen vonnis, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
4. Het verweer
In conventie
4.1.
[gedaagde sub 2] heeft de vordering betwist op de hierna weergegeven gronden.
In reconventie
4.2.
De Ontvanger is van mening dat de beslagen terecht zijn gelegd en dat hij belang heeft bij handhaving daarvan.
5. De beoordeling
In conventie
5.1.
De rechtbank constateert allereerst dat niet is gebleken van een exploot, waarbij de wijziging van eis tijdig aan [gedaagde sub 1] is betekend. Dit heeft tot gevolg dat de wijziging van eis ingevolge artikel 130 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering jegens hem niet geldt.
5.2.
[gedaagde sub 2] heeft het recht van de Ontvanger om verhaal te zoeken betwist. Ook heeft zij de omvang van de vordering van de Ontvanger op [gedaagde sub 1] betwist.
5.3.
De aanslagen hebben formele rechtskracht gekregen met het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2010, zodat daarmee de door [gedaagde sub 1] op de aanslagen verschuldigde belasting is komen vast te staan. Zoals de ontvanger heeft toegelicht, zijn de kosten gebaseerd op de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de rente op de artikelen 28, 29 en 30 van de Invorderingswet 1990. De dwangbevelen zijn mede uitgevaardigd voor de kosten en de rente. [gedaagde sub 1] heeft kennelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid deze kosten en rente in een bestuursrechtelijke procedure aan te vechten. Daartegenover had [gedaagde sub 2] concreet moeten aangegeven welke bedragen van het door de Ontvanger overgelegde overzicht van de openstaande belastingschuld van [gedaagde sub 1] per 9 maart 2012 naar haar mening niet juist zouden zijn. Nu zij dit heeft nagelaten, wordt haar verweer in zoverre als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.4.
Ook het verweer van [gedaagde sub 2] dat een aantal dwangbevelen niet of niet op de juiste wijze is betekend, wordt verworpen. Uit de door de Ontvanger overgelegde stukken blijkt dat aan [gedaagde sub 1] in februari 2002 dwangbevelen zijn betekend voor de aanslagen H47, H57, H66, H67, H86, W860, K77en K96 en in januari 2007 voor de aanslagen H77 en K87. Zoals de Ontvanger heeft verklaard, kan deze betekening op grond van artikel 13 lid 3 Invorderingswet 1990 ook plaatsvinden per post. Het verweer dat enkele exploten van betekening niet geldig zouden zijn, omdat het daarop oorspronkelijk vermelde adres van [gedaagde sub 1] is weggelakt en met de hand is vervangen door [adres 1], moet worden verworpen. Niet alleen dient de belastingdeurwaarder te vermelden op welk adres hij het exploot daadwerkelijk uitbrengt, maar de gecorrigeerde exploten betreffen bovendien juist de exploten die aan [gedaagde sub 1] persoonlijk zijn overhandigd.
5.5.
Voor zover [gedaagde sub 2] een beroep op verjaring heeft gedaan, moet dat beroep eveneens worden verworpen. Zoals de Ontvanger heeft gesteld en uit de stukken blijkt, is de verjaring onder meer in 2002, in 2007 en bij brieven van 15 november 2011 tijdig gestuit.
5.6.
[gedaagde sub 2] voert voorts aan dat tussen partijen in confesso is dat het huwelijksgoederenregime van haar en [gedaagde sub 1] wordt beheerst door het Roemeense recht, dat de Ontvanger geen (rechtstreeks) verhaal heeft op goederen die toebehoren aan hen gezamenlijk, en dat, als de Ontvanger zich rechtstreeks wil verhalen, zijn beroep op de exceptie van artikel 10:6 BW moet slagen. [gedaagde sub 2] betwist dat de toepassing van het Roemeense huwelijksvermogensrecht in concreto onverenigbaar is met de openbare orde.
5.7.
Vast staat dat het Roemeense recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Artikel 10:6 BW bepaalt dat vreemd recht niet wordt toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Deze openbare-orde-exceptie mag slechts in uitzonderlijke gevallen worden ingezet. De Ontvanger is van mening dat de bescherming van de huwelijksgemeenschap van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen verhaal voor de belastingschuld van [gedaagde sub 1] in strijd is met de openbare orde omdat artikel 1:96 lid 1 BW, dat dit verhaal wel mogelijk maakt, van dwingend recht is. De rechtbank begrijpt dat de Ontvanger het oog heeft op artikel 1:96 lid 1 BW zoals dat luidde tot 1 januari 2012, namelijk:
“Ook voor een schuld van een echtgenoot, die niet in de gemeenschap is gevallen, kunnen de goederen der gemeenschap worden uitgewonnen, tenzij de andere echtgenote eigen goederen van eerstgenoemde aanwijst, die voldoende verhaal bieden.”
“1. Voor een schuld van een echtgenoot kunnen, ongeacht of deze in de gemeenschap is gevallen, zowel de goederen der gemeenschap als zijn eigen goederen worden uitgewonnen.
2. Voor een niet in de gemeenschap gevallen schuld van een echtgenoot kunnen de goederen van de gemeenschap niet worden uitgewonnen, indien de andere echtgenoot eigen goederen van eerstgenoemde aanwijst, die voldoende verhaal bieden.”
De rechtbank laat in het midden of hier het oude artikel 1:96 lid 1 BW of het nieuwe artikel 1:96 lid 2 BW van toepassing is omdat de enkele omstandigheid dat sprake is van dwingend recht niet maakt dat regels van vreemd recht die daarvan afwijken, in concreto in strijd zijn met de openbare orde. Volgens artikel 33 CF oud kunnen de persoonlijke schuldeisers van een echtgenoot-schuldenaar zich alleen verhalen op de privégoederen van deze echtgenoot en niet op de goederen die deel uitmaken van de gemeenschap. Wanneer de privégoederen van een echtgenoot-schuldenaar niet toereikend zijn, heeft de persoonlijke schuldeiser het recht om in rechte, voor zover nodig tot verhaal van de schuld, de verdeling van gemeenschappelijke goederen te vragen. Als gevolg daarvan worden de goederen die worden toegedeeld aan de echtgenoot-schuldenaar, privégoederen, zodat de uitwinning kan worden voortgezet. De volgorde van uitwinning van de goederen (eerst de privégoederen en vervolgens het verdeelde deel van de gemeenschappelijke goederen) is dwingend.
Naar het oordeel van de rechtbank verschillen de beide rechtsstelsels niet zodanig van elkaar dat de toepassing van het Roemeense recht in het concrete geval onverenigbaar is met de openbare orde. Doorslaggevend acht de rechtbank daarbij de omstandigheid dat het Roemeense recht een voorziening kent voor de situatie dat uitwinning van de privégoederen niet toereikend is voor voldoening van de schuld. De vordering zal dan ook worden beoordeeld naar het Roemeense recht.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de primaire en subsidiaire vorderingen moeten worden afgewezen.
5.9.
Volgens het Roemeense recht dienen eerst de privégoederen van de schuldenaar te worden uitgewonnen. In de dagvaardingen heeft de Ontvanger gesteld dat hij niet bekend is met persoonlijk vermogen van [gedaagde sub 1]. Ter zitting heeft de Ontvanger erkend dat [gedaagde sub 1] persoonlijk vermogen heeft in de vorm van een appartement in Boekarest. De ontvanger heeft echter gesteld dat de schuld niet door uitwinning van dit appartement kan worden voldaan, omdat de schuld veel hoger is dan het bedrag van € 50.000,00 dat [gedaagde sub 1] als waarde van het appartement per 31 december 2010 op zijn aangifte IB/PV 2010 heeft opgegeven. De ontvanger is van mening dat bij de verdeling rekening kan worden gehouden met de waarde van dit appartement. [gedaagde sub 2] is van mening dat eerst het persoonlijk vermogen van [gedaagde sub 1] moet worden uitgewonnen.
5.10.
Nu het Roemeense recht imperatief voorschrijft dat eerst de privégoederen worden uitgewonnen, zal de Ontvanger eerst het appartement van [gedaagde sub 1] in Boekarest moeten uitwinnen alvorens hij een vordering tot verdeling van de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken in Nederland kan instellen. Het Roemeense recht kent geen regeling dat dit ook mogelijk is als het persoonlijk vermogen onvoldoende verhaal biedt en rekening wordt gehouden met de waarde van dit persoonlijk vermogen, zoals de Ontvanger voorstaat.
5.11.
Voor zover [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat tot het persoonlijk vermogen van [gedaagde sub 1] ook een stuk grond in Roemenië behoort, dat eerst moet worden uitgewonnen, overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 2] daarvan geen gegevens heeft verstrekt en [gedaagde sub 1] deze onroerende zaak niet bij zijn belastingopgave heeft opgevoerd, zodat de Ontvanger daaraan thans voorbij kan gaan. Dit zou anders worden indien de Ontvanger alsnog bekend wordt met die gegevens.
5.12.
Het voorgaande betekent dat ook de meer subsidiaire vordering moet worden afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het Roemeense recht voorschrijft dat de vordering tot partiële verdeling van de huwelijksgemeenschap tegen beide echtelieden is gericht. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de meer subsidiaire vordering tegen [gedaagde sub 1] niet geldt, zou deze vordering ook moeten worden afgewezen omdat die niet mede tegen [gedaagde sub 1] is gericht.
5.13.
De Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op nihil, de kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] op € 1.171,00, gespecificeerd als volgt:
- -
vastrecht: € 267,00
- -
salaris gemachtigde: € 904,00 (2 x tarief II (onbepaalde waarde): € 452,00).
[gedaagde sub 2] heeft niet verzocht om de kosten uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat dit niet aan de orde is.
In reconventie
5.14.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot opheffing van het op 2 maart 2012 gelegde deelgenotenbeslag zal worden toegewezen, onder veroordeling van de Ontvanger tot het bewerkstelligen van de doorhaling van dit beslag in de registers binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis.
5.15.
Van andere beslagen dan voornoemd deelgenotenbeslag zijn in deze procedure geen details bekend geworden, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
5.16.
De Ontvanger zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op nihil, nu deze vordering niet afzonderlijk is ingesteld en toegelicht, maar uitsluitend onderdeel uitmaakt van de conclusie in de conclusie van antwoord in conventie.
6. De beslissing
De rechtbank
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op nihil en aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden op € 1.171,00,
In reconventie
6.3.
heft het op 2 maart 2012 door de Ontvanger gelegde deelgenotenbeslag op,
6.4.
veroordeelt de Ontvanger tot het bewerkstelligen van de doorhaling van dit beslag in de registers binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis,
6.5.
veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
GB(4333)/ASP(4213)