Hof Den Haag, 12-10-2021, nr. 2200272620
ECLI:NL:GHDHA:2021:2180
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
2200272620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2180, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:911
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van medeplegen van en medeplichtigheid aan hennepteelt na onderverhuur pand. Onvoldoende bewijs voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat in het pand een hennepkwekerij zou worden ingericht. De handelswijze van verdachte getuigt wel van een grote onzorgvuldigheid. De verdachte heeft onvoldoende zicht gehouden op wat er in het pand gebeurde. Bewezenverklaring van het (niet-opzettelijk) aanwezig hebben van de in het pand aangetroffen hennepplanten. Gelet op veelheid aan eerdere veroordelingen voor overtreding van de Opiumwet legt het hof de maximaal op het bewezenverklaarde gestelde straf op, te weten een hechtenis voor de duur van één maand.
Rolnummer: 22-002726-20
Parketnummer: 10-058085-20
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1953,
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres te Schiedam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres te Schiedam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door het pand aan de [adres te Schiedam] op zijn naam te huren en/of dat pand althans ruimten in dat pand (vervolgens) aan die onbekend gebleven persoon/personen, voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking stellen;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres te Schiedam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.hij, in of omstreeks de periode van 25 april 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin Netbeheer NV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 25 april 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend
gebleven persoon en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 april 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het ter beschikking stellen van zijn woning voor die diefstal.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Op 20 februari 2019 is in een pand aan de [adres te Schiedam] te Schiedam een hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte was destijds de huurder van dit pand. De verdachte heeft dit pand vanaf februari 2018 onderverhuurd aan een persoon genaamd [naam huurder] (die hij daarvoor nooit had gezien), omdat hij 3 maanden de gevangenis in moest. Hij had tijdens zijn gevangenschap het (onder-)huurcontract op laten stellen door iemand van wie hij alleen de roepnaam kent. Het legitimatiebewijs van [naam huurder] was vermoedelijk vals. De huur werd al snel door [naam huurder] (direct) overgemaakt aan de persoon van wie de verdachte het pand had gehuurd, de verdachte bleef daarbuiten. De verdachte verklaart daarna nog één keer in het pand te zijn geweest, in april 2018. In het pand verbleef op dat moment [naam huurder].
Het hof overweegt dat de verdachte door de handelswijze met betrekking tot het onderverhuren van het pand, in het bijzonder het via een ander onderverhuren van het pand aan een voor hem onbekende persoon en het vervolgens niet of nauwelijks zicht houden op wat er in het pand gebeurde, gelegenheid heeft gegeven tot het exploiteren van een hennepkwekerij in het pand. De genoemde handelswijze getuigt van een grote onzorgvuldigheid. Naar het oordeel van het hof leveren deze omstandigheden echter onvoldoende bewijs op voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat in het pand een hennepkwekerij zou worden ingericht. Nu ander bewijs op grond waarvan buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij in het pand ontbreekt - en daarmee ook in onvoldoende mate van een nauwe en bewuste samenwerking met het oog op het telen en voorhanden hebben van hennep is gebleken - kan het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte wist van de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij, laat staan dat kan worden vastgesteld dat hij de elektriciteit – al dan niet als medepleger - heeft weggenomen. Derhalve is het hof van oordeel dat de verdachte ook van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat de verdachte als contractueel huurder van het pand waarin de betreffende hennepkwekerij is aangetroffen onvoldoende zicht heeft gehouden op wat er zich in het betreffende pand afspeelde. De omstandigheid dat de verdachte in het huurcontract een clausule had laten opnemen dat er geen hennepkwekerij in de woning mocht worden ingericht, doet hier niet aan af.
De verdachte is in het verleden herhaaldelijk veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep, ook met betrekking tot een hennepkwekerij die is aangetroffen in een woning die door hem werd onderverhuurd. Gelet hierop wist de verdachte dat dit soort zaken zich konden voordoen, te weten dat een huurder zich met illegale activiteiten in een door hem (onder-)verhuurd pand zou kunnen bezighouden. De verdachte heeft echter ondanks dit alles nagelaten om voldoende zicht te houden op wat er in het pand gebeurde. Ook de wijze waarop de verdachte het pand heeft onderverhuurd getuigt van een grote onverschilligheid.
In zoverre heeft de verdachte op strafrechtelijk verwijtbare wijze schuld aan het in de bewezen verklaarde periode in het pand in Schiedam aanwezig hebben van 238 hennepplanten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 20 februari 2019 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres te Schiedam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 238 hennepplanten in de woning die door hem werd onderverhuurd. Door onvoldoende aan zijn zorgplicht als verhuurder te voldoen heeft de verdachte gelegenheid gegeven tot het exploiteren van een hennepkwekerij en daarmee heeft hij een aandeel geleverd in de verspreiding van hennep.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. In de veelheid aan eerdere veroordelingen voor overtreding van de Opiumwet ziet het hof aanleiding om de verdachte te veroordelen tot de maximaal op het bewezen verklaarde gestelde straf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding Stedin
In het onderhavige strafproces heeft Stedin zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.959,61.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij Stedin niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. H.C. Wiersinga en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2021.