Einde inhoudsopgave
Successiewet 1956
Artikel 45 [Termijn van aangifte voor de erfbelasting]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2010
- Bronpublicatie:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Inwerkingtreding
01-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2009, Stb. 2009, 564 (uitgifte: 23-12-2009, kamerstukken: 31930)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
1
De inspecteur stelt de termijn voor het doen van aangifte voor de erfbelasting zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan acht maanden na het overlijden.
2
Indien zwangerschap oorzaak is, dat onzekerheid bestaat omtrent de persoon van de erfgenaam of de heffing van de belasting, gaat de in het eerste lid bedoelde termijn van acht maanden in van de dag van de bevalling, of indien de vrouw vroeger mocht overlijden van de dag van haar overlijden, of indien geen van beide op de 306de dag na de dood van de erflater mocht hebben plaats gehad, van de eerste daarop volgende dag. Deze bepaling kan niet worden ingeroepen door degene, op het erfdeel van wie, wat de hoegrootheid betreft, de bevalling geen invloed kan uitoefenen.
3
De in het eerste lid bedoelde termijn van acht maanden loopt niet gedurende de tijd dat de nalatenschap onbeheerd is gelaten en geen vereffenaar is benoemd. Indien verkregen wordt ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde, van aanvaarding nadat eerst verwerping had plaatsgehad, van een afstand door een verkrijger onder een ontbindende voorwaarde als bedoeld in artikel 21, tweede lid, ten behoeve van de verwachters, van de uitoefening van een wilsrecht voortspruitende uit ten sterfdage of ten tijde van de verkrijging bestaande of ontstane rechtsverhoudingen, dan wel ten gevolge van de toepassing van artikel 33 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, gaat de in het eerste lid bedoelde termijn van acht maanden in op de dag waarop één van die gebeurtenissen plaatsvindt.