Vgl. voor het verband tussen noodweer en ‘eigen schuld’ bijv. HR 23 maart 1999, ECLI:NL:HR:1993:ZD1525, NJ 1999/402 en HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087.
HR, 22-12-2015, nr. 14/05443
ECLI:NL:HR:2015:3705
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/05443
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3705, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2455, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2455, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3705, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0032
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Noodweer. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat er geen sprake was van een “noodzakelijke” verdediging i.d.z.v. art. 41.1 Sr. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde omstandigheden, i.h.b. dat verdachte “eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven”, niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05443
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2014, nummer 20/004014-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 8 september 2012, in de gemeente Venlo, opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [betrokkene], een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. de op 14 september 2012 gedane aangifte van [betrokkene], voor zover inhoudende:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Blerick, gemeente Venlo.
Op 8 september 2012, omstreeks 19.30 uur, was ik in de woning met mijn man, [verdachte]. We kregen ruzie om een telefoon. [verdachte] vroeg waar deze telefoon was. Toen ik zei dat hij de telefoon niet kreeg, pakte hij mijn zwarte IPhone van het aanrecht. Hij zei tegen mij dat ik deze nu niet meer terug kreeg. Hij pakte mij met zijn linker onderarm om mijn nek. Ik probeerde de telefoon uit zijn hand weg te pakken maar dat lukte niet. Ik heb [verdachte] in zijn rechterhand gebeten waardoor ik de telefoon uit zijn hand kon wegnemen. Hij liet mij los. Hij schopte mij. Ik had pijn. Ik had een blauwe plek op mijn bovenbeen. Intussen kan ik niet meer gewoon lopen. Bij iedere stap die ik zet voel ik hevige pijn in mijn been.
2. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 8 september 2012 had ik de gsm van [betrokkene] in mijn hand en [betrokkene] probeerde de telefoon bij mij af te pakken. Omdat dit niet ging beet [betrokkene] in mijn hand. Dit deed ontzettend pijn. Mijn reactie hierop was dat ik van de pijn af wilde. Om dat te bereiken heb ik [betrokkene] toen een klein knietje gegeven tegen de zijkant van haar rechterbovenbeen.
3. Het relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 9 september 2012 te 22.21 uur ontvingen wij van de meldkamer de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Venlo. Betrokkene [betrokkene] deelde ons mede een relatie te hebben gehad met [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]. Deze [betrokkene] verklaart (zo begrijpt het hof het relaas van de verbalisanten) dat [verdachte] haar heeft geschopt waardoor [betrokkene] een blauwe plek op haar bovenbeen heeft opgelopen. [betrokkene] heeft ons deze blauwe plek laten zien. Wij, verbalisanten, zagen dat er een blauwe plek op het bovenbeen van [betrokkene] zichtbaar was."
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt is in de woning van [betrokkene] geweest en heeft daar een discussie gehad over een telefoon. Nadat tussen cliënt en [betrokkene] daarover ruzie was ontstaan, probeerde [betrokkene] deze telefoon van hem af te pakken. Toen dat niet lukte beet zij in de hand van cliënt. Cliënt probeerde zich toen los te rukken en toen dat niet lukte gaf hij haar een knietje tegen haar bovenbeen. Hij heeft haar niet geschopt. Dit blijkt ook niet uit het relaas van de verbalisant. Daarvoor is geen bewijs. De geconstateerde blauwe plek van [betrokkene] kan zijn ontstaan door het geven van dat knietje.
Ik acht de verklaring van cliënt een geloofwaardig verhaal, te meer gelet op wat eerder al is voorgevallen tussen [betrokkene] en hem.
Ik ben van mening dat cliënt zich heeft moeten verdedigen, toen hij door [betrokkene] werd gebeten in zijn hand. Hij heeft haar toen een knietje gegeven, hetgeen als proportioneel kan worden beschouwd. Gelet daarop komt aan cliënt een beroep op noodweer toe en moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de mobiele telefoon van zijn echtgenote in handen had en dat zijn echtgenote - [de Hoge Raad begrijpt: [betrokkene]] [betrokkene] - die terug wilde hebben. Toen [betrokkene] probeerde om deze telefoon terug te pakken, maar dat niet lukte, beet zij de verdachte in zijn hand, hetgeen pijn deed bij verdachte. Om hiervan af te zijn/los te komen, beging de verdachte vervolgens de onder 1 bewezenverklaarde mishandeling; hij gaf [betrokkene] een knietje tegen de zijkant van haar rechter boven been.
Het hof is van oordeel dat, nu voor de verdachte in de gegeven omstandigheid de mogelijkheid open stond om deze confrontatie met zijn echtgenote te voorkomen en eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven, niet kan worden gezegd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf ter verdediging waartegen verdachtes handelen geboden was."
2.6.
In de overweging van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat er geen sprake was van een "noodzakelijke" verdediging in de zin van art. 41, eerste lid, Sr. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof in zijn overwegingen vastgestelde omstandigheden, in het bijzonder dat de verdachte "eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven", niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Noodweer. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat er geen sprake was van een “noodzakelijke” verdediging i.d.z.v. art. 41.1 Sr. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde omstandigheden, i.h.b. dat verdachte “eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven”, niet onbegrijpelijk.
Nr. 14/05443 Zitting: 3 november 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 16 oktober 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens, onder 1, “mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot” en, onder 2, “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro (subsidiair acht dagen hechtenis) en een taakstraf voor de duur van veertig uren (subsidiair twintig dagen hechtenis). Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van honderdvijftig euro in combinatie met de maatregel als bedoeld in art. 36f (subsidiair drie dagen hechtenis).
Mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de verwerping van een beroep op noodweer met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 8 september 2012, in de gemeente Venlo opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [betrokkene] , een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. De op 14 september 2012 gedane aangifte van [betrokkene] , voor zover inhoudende:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Blerick, gemeente Venlo.
Op 8 september 2012, omstreeks 19.30 uur, was ik in de woning met mijn man, [verdachte] . We kregen ruzie om een telefoon. [verdachte] vroeg waar deze telefoon was. Toen ik zei dat hij de telefoon niet kreeg, pakte hij mijn zwarte IPhone van het aanrecht. Hij zei tegen mij dat ik deze nu niet meer terug kreeg. Hij pakte mij met zijn linker onderarm om mijn nek. Ik probeerde de telefoon uit zijn hand weg te pakken maar dat lukte niet. Ik heb [verdachte] in zijn rechterhand gebeten waardoor ik de telefoon uit zijn hand kon wegnemen. Hij liet mij los. Hij schopte mij. Ik had pijn. Ik had een blauwe plek op mijn bovenbeen. Intussen kan ik niet meer gewoon lopen. Bij iedere stap die ik zet voel ik hevige pijn in mijn been.
2. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 8 september 2012 had ik de gsm van [betrokkene] in mijn hand en [betrokkene] probeerde de telefoon bij mij af te pakken. Omdat dit niet ging beet [betrokkene] in mijn hand. Dit deed ontzettend pijn. Mijn reactie hierop was dat ik van de pijn af wilde. Om dat te bereiken heb ik [betrokkene] toen een klein knietje gegeven tegen de zijkant van haar rechterbovenbeen.
3. Het relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 9 september 2012 te 22.21 uur ontvingen wij van de meldkamer de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Venlo. Betrokkene [betrokkene] deelde ons mede een relatie te hebben gehad met [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] . Deze [betrokkene] verklaart (zo begrijpt het hof het relaas van de verbalisanten) dat [verdachte] haar heeft geschopt waardoor [betrokkene] een blauwe plek op haar bovenbeen heeft opgelopen.
[betrokkene] heeft ons deze blauwe plek laten zien. Wij, verbalisanten, zagen dat er een blauwe plek op het bovenbeen van [betrokkene] zichtbaar was.”
6. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het door het middel bedoelde beroep op noodweer in:
“De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer.
De raadsman is hierbij uitgegaan van de volgende toedracht van het gebeuren. Nadat tussen de verdachte en zijn echtgenote ruzie was ontstaan over een mobiele telefoon, probeerde
zijn echtgenote deze telefoon van hem af te pakken. Toen dat niet lukte beet zij in verdachtes hand. De verdachte probeerde zich toen los te rukken en toen dat niet lukte gaf hij haar een ‘knietje’ tegen haar bovenbeen. Dit geven van een knietje kan in de visie van de raadsman als proportioneel worden beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de mobiele telefoon van zijn echtgenote in handen had en dat zijn echtgenote - [betrokkene] - die terug wilde hebben. Toen [betrokkene] probeerde om deze telefoon terug te pakken, maar dat niet lukte, beet zij de verdachte in zijn hand, hetgeen pijn deed bij verdachte. Om hiervan af te zijn/los te komen, beging de verdachte vervolgens de onder 1 bewezen verklaarde mishandeling; hij gaf [betrokkene] een knietje tegen de zijkant van haar rechter boven been.
Het hof is van oordeel dat, nu voor de verdachte in de gegeven omstandigheid de mogelijkheid open stond om deze confrontatie met zijn echtgenote te voorkomen en eenvoudig los had kunnen komen van haar bijten door deze telefoon aan haar terug te geven, niet kan worden gezegd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf ter verdediging waartegen verdachtes handelen geboden was.
Daarom wordt het beroep op noodweer verworpen.”
7. In het middel wordt gesteld dat het hof “in het geheel niet, dan wel bepaaldelijk niet gemotiveerd heeft beslist op het ter terechtzitting in hoger beroep door requirant gedane beroep op noodweer”. Zoals blijkt uit de hierboven onder 6 aangehaalde passage van het bestreden arrest, heeft het hof wel degelijk een beslissing genomen op het beroep op noodweer van de verdediging en is deze beslissing door het hof ook van een (in ieder geval op zichzelf genomen) goed te volgen motivering voorzien. Het middel ontbeert dus feitelijke grondslag.
8. Voor zover het middel, gelet op de daarop gegeven toelichting, voor het overige nog bespreking behoeft, wil ik het volgende opmerken. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen met de overweging dat voor de verdachte geen sprake was van een situatie waarin diens (gewelddadige) handelen was geboden ter verdediging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aangezien hij de mogelijkheid had om de confrontatie met zijn echtgenote te voorkomen en hij een einde had kunnen maken aan het bijten van zijn echtgenote door haar haar telefoon te geven. Aan de verwerping van het beroep op noodweer ligt derhalve een dubbele ‘culpa in causa-redenering’ ten grondslag, waarbij het hof kennelijk heeft geoordeeld dat de echtgenote van de verdachte noch voorafgaand aan de confrontatie met de verdachte noch tijdens deze confrontatie zelf het gebruik van geweld als zelfstandig doel had. Het oordeel van het hof dat de verdachte het ontstaan c.q. voortduren van de genoemde confrontatie steeds in zijn eigen macht had en zich voor hem dus geen noodweersituatie voordeed, getuigt gelet op het voorgaande niet van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin is dit oordeel onbegrijpelijk. Daarbij verdient nog opmerking dat de in de toelichting op het middel betrokken stelling dat de vechtpartij van de verdachte en zijn echtgenote door deze laatste is geinitieerd niet strookt met het beeld dat het hof zich kennelijk van de onderhavige zaak heeft gevormd, nu het hof voor het bewijs onder meer gebruik heeft gemaakt van de aangifte van de echtgenote van de verdachte die inhoudt dat de verdachte zijn echtgenote voordat zij tot bijten overging met zijn linkerarm om haar nek pakte (bewijsmiddel 1).1.
9. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2015