ABRvS, 18-12-2019, nr. 201805527/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:4310
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-12-2019
- Zaaknummer
201805527/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:4310, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑12‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Op 11 augustus 2017 heeft de minister aan TCA op haar verzoek een zaakoverzicht verstrekt.
201805527/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Truck Care Amsterdam C.V. (hierna: TCA), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018 in zaak nr. 17/6979 in het geding tussen:
TCA
en
de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Op 11 augustus 2017 heeft de minister aan TCA op haar verzoek een zaakoverzicht verstrekt.
Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft de minister het door TCA daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft de rechtbank het door TCA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft TCA hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
TCA heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2019, waar TCA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister betoogt in zijn schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep dat TCA, gelet op haar procesgedrag, misbruik van een bevoegdheid heeft gemaakt. Volgens de minister moet het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De Afdeling zal daarom eerst beoordelen of TCA in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
Heeft TCA misbruik van recht gemaakt?
2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Ingevolge artikel 15 van hetzelfde boek vindt artikel 13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich daarom tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel.
2.1. [persoon] heeft de minister namens TCA verzocht om informatie betreffende een aan haar gerichte beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: de Wahv), oftewel een verkeersboete. TCA heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat dit verzoek een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) is.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid behoeft een verzoeker om informatie geen belang te stellen. Het belang van TCA bij kennisneming van de gevraagde informatie is, zoals ook in het verzoek is gesteld, slechts gelegen in het aanvechten van de verkeersboete en niet in het voor een ieder openbaar worden van de betreffende informatie. Zij kon daartoe op grond van een daarvoor bedoelde wettelijke regeling informatie betreffende de verkeersboete verkrijgen. Immers, tegen een verkeersboete staat administratief beroep bij de officier van justitie open en artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geeft belanghebbenden het recht om in een administratieve beroepsprocedure afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken te verkrijgen. Na administratief beroep zijn beroep bij de kantonrechter en hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden mogelijk. Op grond van artikel 11, vijfde (voorheen: vierde) lid, en artikel 19, vierde lid, van de Wahv kan de beboete persoon in het kader van die procedures afschriften van stukken verkrijgen.
Een verzoek op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of artikel 11, vijfde (voorheen: vierde) lid, of artikel 19, vierde lid, van de Wahv is de aangewezen weg om ten behoeve van het aanvechten van een verkeersboete informatie betreffende de boete te verkrijgen. Aldus kan binnen het kader van een tegen de verkeersboete ingestelde procedure informatie betreffende de boete worden verkregen en hoeft daartoe geen afzonderlijk verzoek op grond van de Wob te worden gedaan. Bovendien staan de noodzaak, volledigheid en tijdigheid van de informatieverstrekking aldus ter beoordeling van de ten aanzien van verkeersboetes bevoegde rechterlijke instanties.
De bevoegdheid ingevolge artikel 3 van de Wob tot het indienen van een verzoek om informatie over stukken die betrekking hebben op een opgelegde verkeersboete is, gelet op het voorgaande, niet bedoeld om binnen het kader van een tegen de boete ingestelde procedure informatie betreffende de boete te verkrijgen. Een dergelijk verzoek strekt niet ter bevordering van een goede en democratische bestuursvoering.
2.2. De Afdeling heeft eerder geoordeeld (zie de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4185) dat misbruik van de Wob wordt gemaakt indien om informatie over een bestuursrechtelijke sanctie wordt verzocht en het doel van het verzoek redelijkerwijs slechts gelegen kan zijn in het aanvechten van de die sanctie. TCA heeft geen omstandigheden aangevoerd die het aanwenden van de Wob desondanks rechtvaardigen.
Gezien het voorgaande, heeft TCA misbruik gemaakt van de bevoegdheid om een Wobverzoek in te dienen. Dit betekent dat zij ook misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen, nu dat rechtsmiddel niet los kan worden gezien van het gebruik van de Wob. Het hoger beroep is dus niet-ontvankelijk. Daaraan doet niet af dat de Afdeling in voormelde uitspraak van 19 november 2014 heeft overwogen dat zwaarwichtige gronden vereist zijn voor het niet-ontvankelijk verklaren van een rechtsmiddel wegens misbruik van een bevoegdheid. In een geval zoals hier aan de orde wordt met niet-ontvankelijkverklaring immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd, aangezien tegen de verkeersboete een procedure openstaat waarin de betrokkene de noodzaak om over bepaalde stukken te beschikken, aan de rechter kan voorleggen.
Slotsom
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
290.