Rb. Amsterdam, 10-10-2008, nr. AWB 06/5999
ECLI:NL:RBAMS:2008:BG3910
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
10-10-2008
- Zaaknummer
AWB 06/5999
- LJN
BG3910
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BG3910, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 10‑10‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Besluit onzorgvuldig omdat boeterapport niet zo spoedig mogelijk is opgemaakt, processen-verbaal inzake gehoren van de vreemdelingen ontbreken en de vennoten zijn laat gehoord / Geen aanleiding voor toepassing van 82 lid 3 of 4 van de Awb Het boeterapport is niet zo spoedig mogelijk als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de Wav opgemaakt. Verweerder erkent dit. Niet valt in te zien waarom in dit geval, mede gelet op de relatief eenvoudige aard van het feitencomplex, het boeterapport niet eerder dan acht maanden na constatering van het beboetbare feit kon worden opgemaakt. Daarnaast bevinden de processen-verbaal inzake gehoren van de vreemdelingen zich niet in het dossier. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit onzorgvuldig is. In het licht van de strenge eisen die gelden ten aanzien van de bewijsvoering in zaken als de onderhavige en de omstandigheid dat de processen-verbaal een essentieel onderdeel van de bewijsvoering vormen, dienen de gevolgen van het ontbreken hiervan naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder te komen. Verweerders stelling dat eiseres door het ontbreken van deze stukken niet in haar belangen is geschaad, deelt de rechtbank niet. Nu ook vast staat dat de vennoten van eiseres eerst na zes maanden na het beboetbare feit zijn gehoord, waarvoor verweerder evenmin een verklaring heeft gegeven, en in aanmerking nemend de stelling van eiseres zij hierdoor eveneens in haar verweermogelijkheden is benadeeld, komt de rechtbank tot de conclusie dat aan het bestreden besluit zorgvuldigheidsgebreken kleven. Strijd met 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheden als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dan wel 8:72, derde lid, van de Awb, omdat naar haar oordeel eerst verweerder zich nogmaals zal dienen te beraden over de vraag of in dit geval matiging van de boete al dan niet op zijn plaats is. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar in het kader van de vraag of er aanleiding bestaat de boete te matigen slechts overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die hiertoe aanleiding geven. Verweerder kon, gegeven hetgeen was aangedragen in de bezwaarfase maar ook gelet op de zorgvuldigheidsgebreken in deze zaak, naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met deze enkele standaardmatige overweging. Verweerder had zich dienen uit te laten over de vraag of met name de in de zaak opgetreden procedurele gebreken al dan niet aanleiding geven tot matiging van de boete.
Partij(en)
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
reg. nr.: AWB 06/5999 WAV
inzake het geding tussen:
Sarah en Madu B.V., eiseres,
gemachtigde: mr. N. Türkkol, advocaat te Alkmaar
en:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E. van der Kamp, ambtenaar op verweerders Ministerie.
I. PROCESVERLOOP
- 1.
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 32.000,-- wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Hiertegen heeft eiseres op 21 augustus 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
- 2.
De rechtbank heeft op 15 december 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 9 november 2006.
- 3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2008. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
- 4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
- 1.
Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 32.000,-- en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens een controle zijn de vreemdelingen [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4], met respectievelijk de Marokkaanse, Israëlische en Egyptische nationaliteit, werkend aangetroffen, terwijl eiseres voor deze vreemdelingen niet over tewerkstellingsvergunningen (twv) beschikte. Anders dan eiseres stelt, is niet gebleken dat de werkzaamheden voor een leverancier werden verricht in plaats van voor eiseres. De overtredingen van artikel 2 van de Wav zijn verwijtbaar. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven de boete achterwege te laten of te matigen.
- 2.
Eiseres heeft in beroep allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het boeterapport pas acht maanden na constatering van het beboetbare feit is opgesteld, dat de processen-verbaal van gehoor van drie vreemdelingen ontbreken en dat de vennoten eerst zes maanden na constatering van het feit zijn gehoord. Eiseres meent dat zij hierdoor in haar bewijsvoering is geschaad. Voorts heeft eiseres betwist dat de arbeid ten behoeve van haar is verricht. Tot slot heeft eiseres naar voren gebracht dat de boete onevenredig hoog is. Haar financiële positie laat het niet toe dat een boete van deze hoogte wordt betaald.
III. REGELGEVEND KADER
- 1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
- 2.
Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van - voor zover hier van belang - artikel 2 van de Wav.
- 3.
In artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de WAV voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boete normbedragen bestuurlijke boete Wav” (hierna: de tarieflijst). In de tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,--.
- 4.
Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
IV. BEOORDELING VAN HET GESCHIL DOOR DE RECHTBANK
- 1.
In navolging van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de rechtbank van oordeel dat, juist waar het gaat om een punitieve sanctie, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen dienen te worden gesteld.
- 2.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het boeterapport niet zo spoedig mogelijk als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de Wav is opgemaakt. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Niet valt in te zien waarom in dit geval, mede gelet op de relatief eenvoudige aard van het feitencomplex, het boeterapport niet eerder dan acht maanden na constatering van het beboetbare feit kon worden opgemaakt. Verweerder heeft hiervoor geen (afdoende) verklaring gegeven. Onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat verweerder niet conform het bepaalde in artikel 18b, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld.
- 3.
Voorts stelt de rechtbank vast dat in het dossier melding wordt gemaakt van processen-verbaal inzake gehoren van de vreemdelingen [vreemdeling 1], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4], maar dat deze zich niet in het dossier bevinden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit onzorgvuldig is. In het licht van de strenge eisen die gelden ten aanzien van de bewijsvoering in zaken als de onderhavige en de omstandigheid dat de processen-verbaal een essentieel onderdeel van de bewijsvoering vormen, dienen de gevolgen van het ontbreken hiervan naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder te komen. Hierbij is mede van belang de betwisting door eiseres dat genoemde vreemdelingen zijn gehoord en de stelling van de vertegenwoordigers van eiseres dat zij de vreemdelingen niet kennen. Verweerders stelling dat eiseres door het ontbreken van deze stukken niet in haar belangen is geschaad, deelt de rechtbank niet. Daartoe is allereerst van belang dat eiseres bij het direct voorhanden en beschikbaar zijn van genoemde processen-verbaal beter dan zij thans heeft gekund had kunnen nagaan door wie de vreemdelingen naar haar winkel waren gestuurd. Daarnaast is van belang hetgeen zal worden overwogen in rechtsoverweging IV.6 tot en met IV.8.
- 4.
Nu ook vast staat dat de vennoten van eiseres eerst na zes maanden na het beboetbare feit zijn gehoord, waarvoor verweerder evenmin een verklaring heeft gegeven, en in aanmerking nemend de stelling van eiseres zij hierdoor eveneens in haar verweermogelijkheden is benadeeld, komt de rechtbank tot de conclusie dat aan het bestreden besluit zorgvuldigheidsgebreken kleven.
- 5.
Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. Nu het hier gaat om een bestuurlijke boete met een punitief karakter, waarvan de rechtmatigheid door de rechter vol wordt getoetst, dient in beginsel de finale geschilbeslechting als doel van het bestuursprocesrecht in het bijzonder te worden nagestreefd. De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheden als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dan wel 8:72, derde lid, van de Awb, omdat naar haar oordeel eerst verweerder zich nogmaals zal dienen te beraden over de vraag of in dit geval matiging van de boete al dan niet op zijn plaats is.
- 6.
Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de feiten in het boeterapport voldoende zijn om de boete te kunnen dragen. Daaraan doen de geconstateerde procedurele gebreken niet af. Voor matiging van de boete is geen aanleiding, aldus verweerder, omdat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die daarvoor aanleiding geven. Uiteindelijk zal verweerder dus niet tot een ander standpunt komen dan het thans ingenomen standpunt.
- 7.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep, onder verwijzing naar het bezwaar, heeft aangevoerd dat er aanleiding bestaat de boete te matigen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de vreemdelingen ook de leveranciers zouden kunnen zijn geweest, maar dat zij dit onder meer door de in deze zaak opgetreden procedurele gebreken niet meer kan onderzoeken. Daarnaast meent zij dat het met name voor een kleine supermarkt als eiseres in de praktijk onmogelijk is om personeel van alle leveranciers te controleren of zij al dan niet legaal in Nederland verblijven. Ook heeft eiseres naar voren gebracht dat haar financiële positie dusdanig is dat het voor haar bijzonder zwaar zal zijn de boete te dragen.
- 8.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beslissing op bezwaar in het kader van de vraag of er aanleiding bestaat de boete te matigen slechts heeft overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die hiertoe aanleiding geven. Verweerder kon, gegeven hetgeen was aangedragen in de bezwaarfase maar ook gelet op de zorgvuldigheidsgebreken in deze zaak, naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met deze enkele standaardmatige overweging. Verweerder had zich dienen uit te laten over de vraag of met name de in de zaak opgetreden procedurele gebreken al dan niet aanleiding geven tot matiging van de boete.
Verweerder is daarnaast niet gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiseres heeft aangevoerd in bezwaar met betrekking tot haar verzoek om matiging van de boete. In een nieuw te nemen besluit zal verweerder zich hierover nader dienen uit te laten.
- 9.
Op grond van het voorgaande bestaat aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In lijn met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op € 644,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde per punt is € 322,00. Deze kosten dienen te worden vergoed door de Staat der Nederlanden.
- 10.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 141,00.
V. BESLISSING
De rechtbank
- 1.
verklaart het beroep gegrond;
- 2.
vernietigt het bestreden besluit;
- 3.
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- 4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
- 5.
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het griffierecht van € 141,00 (zegge: honderd een en veertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: GP
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage). Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.