In de schriftuur staat 1 februari 2014, bedoeld zal zijn 11 februari 2014.
HR, 07-07-2020, nr. 18/03815
ECLI:NL:HR:2020:1154, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
18/03815
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1154, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:3493, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:668
ECLI:NL:PHR:2020:668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1154
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Als houder van runderen (eigenaar landbouwbedrijf) aan die dieren nodige verzorging onthouden (meermalen gepleegd), art. 37 (oud) Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Bewijsklachten. Is vaststellen van welzijnsaantasting op één bepaald moment voldoende om te komen tot bewezenverklaring dat houder van dieren daaraan nodige verzorging heeft onthouden a.b.i. art. 37 (oud) GWWD? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03815
Datum 7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 augustus 2018, nummer 20-003231-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.J.G.J. Cornelissen, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 104 uren, subsidiair 52 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Als houder van runderen (eigenaar landbouwbedrijf) aan die dieren nodige verzorging onthouden (meermalen gepleegd), art. 37 (oud) Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Bewijsklachten. Is vaststellen van welzijnsaantasting op één bepaald moment voldoende om te komen tot bewezenverklaring dat houder van dieren daaraan nodige verzorging heeft onthouden a.b.i. art. 37 (oud) GWWD? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03815
Zitting 26 mei 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 22 augustus 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens onder 1 en 2 “telkens: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van honderdtien uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
1.2.
Het gaat in deze zaak kort samengevat om het volgende. Verdachte heeft een landbouwbedrijf en houdt in dat verband runderen in stallen. Op 11 februari 2014 vond er een controle namens de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) plaats, waarbij ambtenaren en dierenartsen de stallen van de runderen inspecteerden. De controle wees uit dat de behuizing en inrichting waarin de runderen werden gehouden zodanig was geconstrueerd en in zodanige staat van onderhoud verkeerde dat zich aan de wanden en hokafscheidingen scherpe randen en uitsteeksels bevonden, dat de runderen niet over een schone en droge ligplaats beschikten en dat er één ziek/gewond rund was dat niet was afgezonderd in een passend onderkomen. Hierna hebben meerdere hercontroles plaatsgevonden, waaronder op 3 juni 2014, waarbij wederom werd geconstateerd dat de behuizing niet in orde was en er geen schone en droge ligplaatsen waren. Ook waren zeven zieke/gewonde runderen niet afgezonderd in een passend onderkomen en hadden ongeveer dertig runderen te lange klauwen. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zowel op 11 februari (feit 1) als op 3 juni 2014 (feit 2) als houder van runderen aan die dieren de nodige zorg heeft onthouden als bedoeld in art. 37 (oud) Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD).
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.J.G.J. Cornelissen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 1, het tweede middel tegen (een deel van) de bewezenverklaring van feit 2 en het derde middel bevat een klacht over schending van de redelijke termijn.
1.4.
Voordat ik over ga tot een bespreking van de middelen, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en -overwegingen weer van het hof.
2. Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en -overwegingen
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1.
hij op 11 februari 2014 te [plaats] als houder van runderen, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers
- was de behuizing voor die dieren niet zodanig geconstrueerd en/of verkeerde die behuizing niet in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels waren die de dieren konden verwonden en
- konden runderen niet over een schone en droge ligplaats beschikken en
- was het rund met het werknummer 0147, welk rund ziek of gewond was, niet afgezonderd in een passend onderkomen.
2.
hij op 3 juni 2014 te [plaats], als houder van runderen, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers
- was de behuizing voor die dieren niet zodanig geconstrueerd en/of verkeerde die behuizing niet in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels waren die de dieren konden verwonden en
- konden runderen niet over een schone en droge ligplaats beschikken en
- waren de runderen met het werknummer 0142 en 4956 en 2751 en 9642 en 9664 en 9843 en 9936, welke runderen ziek of gewond waren, niet op passende wijze verzorgd en/of niet afgezonderd in een passend onderkomen en
- hadden ongeveer 30 runderen te lange klauwen.”
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het relaasproces-verbaal van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit d.d. 15, 16 en 22 september 2014 (pg. 1 t/m 36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(blad 1)
Verdachte:
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1957
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Woonadres : [a-straat 1]
Postcode en postadres : [postcode] [plaats]
Gemeente : [plaats]
(blad 2)
Korte omschrijving van het feit: het onthouden van de nodige verzorging aan runderen doordat onder andere:
• De runderen niet over een droge ligplaats konden beschikken. Dit betrof in ieder geval 11-02-2014, 12-03-2014, 30-04-2014 en 03-06-2014.
(blad 3)
Korte omschrijving van het feit: Zieke of gewonde dieren werden niet afgezonderd in een passend onderkomen gehuisvest. Dit betrof 11-02-2014, 12-03-2014, 30-04-2014 en 03-06-2014.
Korte omschrijving van het feit: De behuizing en inrichting waarin de runderen werden gehouden was zodanig geconstrueerd en verkeerde in zodanige staat van onderhoud dat zich aan de wanden en hokafscheidingen scherpe randen en uitsteeksels bevonden. Dit betrof 11-02-2014, 12-03-2014, 30-04-2014 en 03-06-2014.
(blad 8)
Omschrijving bedrijf
Het landbouwbedrijf ‘[A]’ is gevestigd aan de [a-straat 1] te [postcode] [plaats]. ‘[A]’ is een landbouwbedrijf met als bedrijfstakken veeteelt en akkerbouw. Het landbouwbedrijf ‘[A]’ is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geregistreerd voor het houden van runderen. Het landbouwbedrijf ‘[A]’ is als eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag bij raadpleging van het I&R systeem dat er op 11 februari 2014 258 runderen waren geregistreerd.
(blad 10)
Bevindingen 10 en 11 februari 2014
Op 10 februari 2014 bevonden wij ons op het erf van het landbouwbedrijf.
Wij troffen voor zijn woning [verdachte] aan. Hij begon direct tegen ons uit te varen en gaf aan dat wij niet welkom waren op zijn bedrijf en niet werden toegelaten, (blad 11)
Op 11 februari 2014, omstreeks 13.15 uur, bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en toezichthoudend dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ons op het erf van landbouwbedrijf. Wij werden vergezeld door een drietal politieagenten van de regiopolitie Zeeland en door leden van het ROG (Regionale Ondersteuningsgroep van het politiekorps West Brabant en Zeeland).
Op 11 februari 2014, omstreeks 13.20 uur, spraken wij, verbalisanten, voor zijn woning met [verdachte]. Nadat wij, verbalisanten, ons mondeling en middels het tonen van onze legitimatiebewijzen kenbaar hadden gemaakt als toezichthouder en buitengewoon opsporingsambtenaar, heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] aangesproken en medegedeeld dat wij kwamen voor een controle op het welzijn en de I&R van zijn runderen. Nadat [verdachte] ons in diverse bewoordingen had aangegeven dat hij ons niet wilde toelaten heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] medegedeeld dat wij onze controle aan zouden vangen en daartoe het bedrijf zouden betreden.
Hierna heb ik, verbalisant [verbalisant 1], op 11 februari 2014, omstreeks 13.25 uur, als toezichthouder, van [verdachte] zijn medewerking gevorderd. [verdachte] gaf aan hier niet aan te zullen voldoen en ons geen toegang te verlenen. Hij sommeerde ons onmiddellijk zijn erf te verlaten. Hierop is [verdachte], omstreeks 13.25 uur, aangehouden door leden van het ROG en ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie overgebracht naar de Penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg. Hierna wordt [verdachte] in dit proces-verbaal verdachte genoemd.
(blad 12)
Op 11 februari 2014 tussen 13.30 uur en 16.30 uur hebben wij de controle uitgevoerd.
2. Het toezichtrapport GWWD van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit d.d. 19 februari 2014 (bijlage 14 bij het in de aanhef en onder 1 genoemde relaasproces-verbaal, pg. 75 t/m 83), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(Pg. 75)
Op dinsdag 11 februari 2014, omstreeks 13.30 uur, stelden wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, werkzaam binnen de afdeling Toezichtuitvoering Landbouw, een onderzoek in op bovengenoemd bedrijf.
(pg. 77)
Stal 1
Wij zagen dat de betonnen vloer van hok 1a gedeeltelijk was ingestrooid. Wij zagen dat dit gedeelte was bedekt met een dikke laag natte mest met weinig stro en hooi. Wij zagen dat de runderen met hun hoeven in deze laag wegzakten bij het staan en lopen. Ook zagen wij dat de betonnen vloer in het niet ingestrooide gedeelte was bedekt met een laag mest en urine. De runderen in dit hok konden niet over een droge ligplaats beschikken.
Wij zagen dat vooral de poten, buikzijde en de flanken van een heel aantal van deze runderen was aangekoekt met mest. Wij zagen dat een heel aantal van deze runderen grotere of kleinere kale plekken had waar deze mestkoek met haar en al van het rund was afgebroken.
Wij zagen in het ingestrooide gedeelte van dit hok een scherp stuk ijzerdraad en enkele scherpe stukken afgebroken hout liggen. Langs de wand in dit hok zaten 2 afgebroken delen van waterbakken met scherpe randen. De runderen in dit hok 1a konden zich aan deze scherpe en losse delen verwonden.
Wij zagen dat in hok 1b runderen waren gehuisvest. Wij zagen dat ook van dit hok een gedeelte van de betonnen vloer was ingestrooid. Ook deze runderen konden niet over een droge ligplaats beschikken.
Wij zagen dat in de smallere hokken aan de andere kant van de voergang, 1d, 1e en 1f, jongvee was gehuisvest. In hok 1d 30, in hok 1e 9 en in hok 1f 15.
(pg. 78)
Wij zagen dat de bodem van deze drie hokken was bedekt met een laag natte mest met weinig strooisel. Wij zagen dat de runderen met hun hoeven in deze laag wegzakten bij het lopen. Deze runderen konden niet over een droge ligplaats beschikken.
Wij zagen ook dat het magere rund met werknummer 0147 kreupel was aan zijn linkerachterpoot. Ook zagen wij pus komen uit de hoornaanzet bij dit rund. Dit zichtbaar zieke en/of gewonde rund had passend gehuisvest en verzorgd moeten worden.
Wij zagen dat aan de hekken die dienden als afscheiding in deze hokken diverse verbogen en losse en scherpe delen zaten waaraan de runderen in deze hokken zich konden verwonden.
Wij zagen dat de betonnen vloer van hok 1g gedeeltelijk was ingestrooid. Wij zagen dat dit gedeelte was bedekt met een laag natte mest met weinig stro en hooi. Wij zagen dat de runderen met hun hoeven wegzakten bij het lopen. Ook zagen wij dat de betonnen vloer in het niet ingestrooide gedeelte was bevuild met mes en urine. De runderen in dit hok konden niet over een droge ligplaats beschikken.
Stal 2
(pg. 79)
Wij zagen dat de betonnen vloer van hok 2A gedeeltelijk was ingestrooid.
Wij zagen dat dit gedeelte was bedekt met een laag natte mest met weinig stro en hooi. Wij zagen dat de runderen met hun hoeven in deze laag wegzakten bij het lopen. Ook zagen wij dat de betonnen vloer in het niet ingestrooide gedeelte en in de omschreven uitloop was bevuild met mest en urine. De runderen in dit hok konden niet over een droge ligplaats beschikken.
Wij zagen dat in hok 2A en hok 2B in het ingestrooide gedeelte afgebroken stukken hout en in hok 2B ook een stuk ijzerdraad lag. In hok 2A zagen wij dat aan een zijde dit hok werd afgezet door een van vangrails gemaakt hek. Doordat dit hek schuin hing stak een metalen steunvoet van dit hek schuin omhoog in de huisvesting van deze runderen. De runderen in deze hokken konden zich aan losse en scherpe delen verwonden.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 339 lid 1 onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten de veterinaire verklaring d.d. 13 februari 2014 met bijlagen, (bijlage 16 bij het in de aanhef en onder 1 genoemde relaasproces-verbaal, pg. 96 t/m 104), opgesteld door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], toezichthoudend dierenartsen, voor zover inhoudende:
(pg. 96)
Datum: 11 februari 2014 omstreeks 13.30 uur
Wij zagen en voelden dat er in enkele verblijven scherpe en/of losse delen aanwezig waren waar de runderen zich aan konden verwonden, zoals bijvoorbeeld een stuk los ijzerdraad, scherpe randen van restanten van drinkbakken, een los en verbogen stuk hekwerk en omgebogen scherpe punten (Pg. 97) van plaatwerk aan de muur.
Wij zagen dat er kreupele runderen verbleven in de groep (niet afgezonderd in bijvoorbeeld een ziekenboeg).
Wij zagen kreupele runderen, zoals nr. 0147. Dit rund heeft ook pus aan/bij de linker hoorn.
(Pg. 98)
Het grootste deel van de dieren kon niet beschikken over een droge en schone ligplaats. In enkele verblijven waren scherpe en losse delen aanwezig waar de dieren een reëel risico liepen zich te verwonden.
(pg. 99)
De dieren kregen niet de zorg die zij redelijkerwijs behoeven. Deze zorg moet van een dierhouder in alle redelijkheid wel verwacht worden.
4. Het toezichtrapport hercontrole GWWD d.d. 13 juni 2014 (bijlage 41 bij het in de aanhef en onder 1 genoemde relaasproces-verbaal, pg. 201 t/m 213), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(pg. 201)
Overtreder 1
Naam : Landbouwbedrijf ‘[A]’
Vestigingsadres : [a-straat 1]
Postcode en vestigingsplaats : [postcode] [plaats]
Gemeente van vestiging : [plaats]
Overtreder 2
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1957
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
(pg. 203)
Op dinsdag 3 juni 2014, omstreeks 09.25 uur, stelden wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, werkzaam binnen de afdeling Toezichtuitvoering Landbouw, een onderzoek in op bovenstaand bedrijf.
Wij werden vergezeld door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], toezichthoudend dierenartsen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische zaken.
(pg. 205)
Controle 03-06-2014
Dinsdag 03-06-2014 zagen wij bij het bedrijf dat overtreder (het hof begrijpt: verdachte) ons zag en hierop naar binnen in de woning ging.
Hierop zijn wij onze controle om 10.10 uur aangevangen en hebben wij de stallen betreden. Overtreder liet via zijn advocaat weten de controle niet te zullen beletten, maar zijn eigen werkzaamheden hiervoor niet te zullen onderbreken. Hiermee verleent overtreder dus niet de nodige medewerking om de controle op het welzijn van zijn runderen volledig uit te voeren.
Wij zagen op het erf van dit bedrijf twee grote stallen/loodsen staan.
(pg. 206)
Wij zagen dat op de plaats van de hokken 1c, d, e en f nu 3 hokken waren. In één hok was matig stro ingestrooid maar door de natte onderlaag van mest en urine trok hierdoor het vocht omhoog en konden de runderen niet over een droge ligplaats beschikken.
Wij zagen in het derde hok dat het rund met werknummer 0142 erg kreupel was aan zijn rechterachterpoot. Het rund stond met deze poot opgetrokken en wilde of kon deze poot bij het lopen niet belasten. Dit rund had zichtbaar pijn en kon zich in de groep runderen van 14 runderen niet goed handhaven. Dit gewonde en/of zieke rund had passend verzorgd en gehuisvest moeten worden.
In hok 1g werden 28 runderen gehouden, in hok 2b 28 runderen waarvan een met een klein kalf en in hok 2a 28 runderen met bijbehorende kalveren.
Wij zagen dat de betonnen vloer van de 3 hokken (1g, 2b en 2a) gedeeltelijk met stro was ingestrooid. Wij zagen en voelden dat tegen de achterwanden van deze ingestrooide gedeelten een beperkt aantal droge ligplaatsen waren. Ook zagen en voelden wij dat in het overige ingestrooide gedeelte de hoeveelheid stro onvoldoende was om de natte laag met mest en urine af te dekken. Wij zagen dat hierdoor het overgrote gedeelte van de runderen in deze 3 hokken niet over een droge ligplaats kon beschikken.
Wij zagen dat in ieder geval de runderen met werknummer 4956, 2751, 9642, 9664, 9843 en 9936 zo ernstig kreupel waren dat ze apart, passend, gehuisvest en verzorgd hadden moeten worden. Wij zagen dat een groot aantal runderen, wij telden er zeker 30, in deze hokken lang doorgegroeide klauwen hadden.
De runderen met lange tenen en de kreupele runderen krijgen kennelijk niet de nodige verzorging door een dierenarts of kundige klauwbekapper.
(pg. 207)
Wij zagen dat in meerdere hokken losse en scherpe delen aanwezig waren waar de runderen in deze hokken zich aan kunnen verwonden. In hok 1a zagen wij 2 afgebroken drinkbakken met scherpe randen. In de uitloop behorende bij hok 2a zagen wij 4 beschadigde en/of afgebroken drinkbakken met scherpe randen. Meerdere hekken die dienen als afscheiding van de hokken hebben losse en scherpe delen, vooral de hekken in de huisvesting van het jongvee, hok 1 c, d, e en f.
Wij zagen dat de wanden van het hok 2a en de daarbij behorende uitloop onder het aangrenzende afdak op meerdere plaatsen beschadigd zijn. Op meerdere plaatsen zijn er hierdoor scherpe randen.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 339 lid 1 onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten de veterinaire verklaring d.d. 11 juni 2014 met bijlagen, (bijlage 44 bij het in de aanhef en onder 1 genoemde relaasproces-verbaal, pg. 222 t/m 232), opgesteld door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], toezichthoudend dierenartsen, voor zover inhoudende:
(pg. 222)
Op 28 mei 2014 waren wij voornemens een controle uit te voeren. De dierhouder wilde echter niet meewerken.
Op 3 juni 2014 hebben wij de controle hervat. De dierhouder is snel het huis binnen gegaan.
Vraag 1: Beschrijf de omstandigheden waarin de dieren zich bevonden (3 juni 2014)
Antwoord: Wij zagen dat er runderen, over twee grote stallen/gebouwen verdeeld verbleven in groepsruimten van verschillend formaat.
(pg. 223)
Wij zagen dat een groot aantal runderen te lange klauwen had.
De knieën en onderbuik van veel runderen waren besmeurd met mest. Hoewel er relatief meer was ingestrooid dan bij de vorige controles (er waren nu minder dieren aanwezig) en er nu wel was ingestrooid bij het jongvee was dit onvoldoende om een droge en schone ligplaats te bieden aan de runderen doordat de strooisel laag (te) dun was en de onderliggende laag nat en vuil was. Wij hoorden soppende geluiden bij het lopen van de runderen. Wij zagen en voelden dat er in enkele verblijven scherpe en/of losse delen aanwezig waren waar de runderen zich aan konden verwonden, zoals ten minste drie afgebroken drinkbakken en beschadigde wanden/golfplaten.
Wij zagen dat er magere en kreupele runderen verbleven in de groep (niet afgezonderd in bijvoorbeeld een ziekenboeg met water en voer in de nabijheid van deze dieren en op een schone, ruim ingestrooide bodembedekking).
Wij zagen:
(pg. 224)
Tenminste 30 runderen met te lange klauwen.
(pg. 225)
Vraag 5: Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Het grootste deel van de dieren kon niet beschikken over een droge en schone ligplaats. In enkele verblijven waren scherpe en losse delen aanwezig waar de dieren een reëel risico liepen zich te verwonden.
(pg. 226)
De slechte huisvesting en het afwezig/niet controleerbaar zijn van een goed management ten aanzien van voeding, hygiëne, afkalven, klauwen en medische gebreken worden de dieren op dit bedrijf in hun normaal gedrag beperkt.
Conclusie: De dieren kregen niet de zorg die zij redelijkerwijs behoeven. Deze zorg moet van een dierhouder in alle redelijkheid verwacht worden.
(pg. 227)
Er moet met spoed actie worden ondernomen om de klauwinfecties aan te pakken (onder andere deskundig bekappen ten aanzien van de klauwproblemen).
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 14 april 2015, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige [betrokkene 2], dierenarts van beroep:
(Pg. 7)
Ik ben dierenarts en heb als specialisatie herkauwers gedaan. Daarin komt ook het ras Blonde d’Aquitaine aan bod. Het is een vleesras. Het is verder een rund zoals ieder ander rund. De fysiologie is hetzelfde. De raskenmerken hebben (Pg. 8) meer met de vleeskenmerken en de genetica te maken. Bekapping is aan de orde als de klauwen te lang worden. Het ras dat verdachte heeft wordt in het algemeen minder vaak bekapt. Als het ras buiten gehouden wordt, is er meer slijtage en zijn te lange klauwen minder een probleem. Als het dier hinder heeft als het bijvoorbeeld te lange tenen heeft moet het wel bekapt worden.
Het instrooien moet zodanig gebeuren dat alle dieren een schone en droge ligplaats hebben. Daarvoor hoeft niet per se de hele stal te worden ingestrooid. Dat sprake is van een strooiselstal is niet in tegenspraak met hetgeen ik net heb gezegd. Er waren namelijk niet voldoende goede schone en droge ligplekken voor alle dieren op het bedrijf van verdachte. Ik ben er op verschillende tijdstippen geweest en heb dat meerdere malen geconstateerd. Je kijkt hoe de dieren er uit zien. Ze waren besmeurd met mest.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 3 oktober 2016, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige [betrokkene 1], dierenarts/jurist van beroep:
(Pg. 3)
Tijdens beide controles heb ik waargenomen dat de dieren niet over voldoende droge en schone ligplaatsen beschikten. Ook waren er scherpe delen in de stallen, waar de dieren zich aan konden verwonden. Een dier moet droog en comfortabel kunnen liggen. U vraagt mij waaraan ik kon zien dat niet voldoende was ingestrooid. Ik kon het zien omdat ik zelf door de stallen ben gelopen. Je kon het soppen horen. Ik heb naar de dieren gekeken en heb gezien dat zij bevuild waren met aangekoekte mest. U houdt mij voor dat verdachte heeft verklaard dat de scherpe randen aan de stallen nodig zijn zodat de dieren er tegenaan kunnen (Pg. 4) schuren. Hierop antwoord ik dat er specifieke middelen te verkrijgen zijn die dit doel kunnen dienen, zoals borstels. Scherpe delen horen niet in de huisvesting van dieren.
U houdt mij tevens voor dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat het ras Blonde d’Aquitaine een apart ras is, dat het een kuddedier is dat rotsachtige bodem gewend is en bij afzondering stress ervaart, waardoor het dieren kan komen te overlijden. Hierop antwoord ik dat ook andere runderrassen kuddedieren zijn. Ook voor andere rassen geldt dat ze afgezonderd moeten worden bij ziekte. Overigens hoeft het dier ook niet helemaal alleen te zijn. Je kunt er best een ander rund bij zetten, zoals een ander ziek dier. Het is goed dat ze contact hebben met andere dieren. Als je het dier gezelschap geeft, kan het afzonderen op een verantwoorde manier gebeuren.
Er was sprake van hele smerige huisvesting. U houdt mij voor dat tijdens de controle op 3 juni 2014 ook geconstateerd is dat de runderen te lange klauwen hadden en zegt mij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat het ras Blonde d’Aquitaine niet bekapt mag worden gelet op het zeer fijne en harde beenwerk van (Pg. 5) deze dieren. In dat opzicht zou het ras Blonde d’Aquitaine verschillen van een melkkoe. U zegt mij dat verdachte heeft verklaard dat hij een rotsachtige bodem wilde nabootsten door de stal niet of minder in te strooien. Hierop antwoord ik dat het niet mogen bekappen mij niet bekend is bij dit ras. Bovendien was de bodem van de stallen niet rotsachtig. De runderen hadden gewoon veel te lange klauwen die niet afgesleten konden worden. De dieren liepen kreupel, dan moet je ze bekappen. Daarin verschilt het ras Blonde d’Aquitaine niet van een ander ras.
Wij toetsen aan minimale eisen, die zijn voor alle runderen gelijk.
(Pg. 6)
Elk dier moet de mogelijkheid hebben om schoon en droog te kunnen liggen. Ook als niet alle dieren liggen kunnen wij een goede inschatting maken of de dieren genoeg ruimte hebben. Wij hebben niet alleen gezien dat er onvoldoende was ingestrooid, we hebben dit ook gevoeld.
(Pg. 7)
Ik heb gezien dat meerdere dieren kreupel liepen. Kreupelheid is zeer goed waarneembaar, net zoals te lange klauwen. Hierop is geen actie ondernomen door de dierhouder. Het ging om een groot aantal dieren dat kreupel liep. De dierhouder gaf geen verklaring.
(Pg. 8)
Bij ziekte dienen runderen afgezonderd te worden. Zodoende zijn de dieren vrij van concurrentie van de gezonde dieren.
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 339 lid 1 onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Uittreksel handelsregister Kamer van Koophandel d.d. 12 februari 2014 (bijlage 2 bij het in de aanhef en onder 1 genoemde relaasproces-verbaal, pg. 51), voor zover inhoudende:
Onderneming: Landbouwbedrijf ‘[A]’
Rechtsvorm: eenmanszaak
Startdatum onderneming: 1 mei 1997
Activiteiten: Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren
Bezoekadres: [a-straat 1], [plaats]
De huidige eigenaar drijft de vestiging sinds 22 december 2011
Eigenaar: [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedatum] 1957, [geboorteplaats]
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 14 april 2015, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(Pg. 3)
Er waren drinkbakjes afgebroken.”
2.3.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Bewijsoverwegingen
(…)
Het oordeel van het hof
Het hof stelt, voor zover door de verdediging bij meerdere onderdelen van de tenlastelegging is gesteld dat van overtreding van de GWWD geen sprake is omdat het specifieke ras runderen dat verdachte houdt, Blonde d'Aquitaine, een ander soort verzorging vraagt, voorop dat voor de juistheid van die stelling geen begin van een aanwijzing te vinden is in het dossier. In de wetgeving is geen uitzondering gemaakt voor Blonde d’Aquitaine runderen voor zover het de verzorging betreft terwijl uit de verklaringen die de toezichthoudende dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben afgelegd evenmin blijkt dat dit specifieke ras een andere verzorging behoeft dan andere runderen. Integendeel, dierenarts [betrokkene 2] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 14 april 2015 in dit verband verklaard: "Ik ben dierenarts en heb als specialisatie herkauwers gedaan. Daarin komt ook het ras Blonde d'Aquitaine aan bod. Het is een vleesras. Het is verder een rund zoals ieder ander rund. De fysiologie is hetzelfde. De raskenmerken hebben meer met de vleeskenmerken en de genetica te maken. Bekapping is aan de orde als de klauwen te lang worden. Het ras dat verdachte heeft wordt in het algemeen minder vaak bekapt. Als het ras buiten gehouden wordt, is er meer slijtage en zijn te lange klauwen minder een probleem. Als het dier hinder heeft als het bijvoorbeeld te lange tenen heeft moet het wel bekapt worden.”
Uit de verklaring van dierenarts [betrokkene 1] ter terechtzitting van de rechtbank van 3 oktober 2016 blijkt voorts dat scherpe delen niet in de huisvesting van dieren horen, ook niet bij het ras Blonde d’Aquitaine en dat ook andere runderrassen dan de Blonde d’Aquitaine kuddedieren zijn en dat zij ook afgezonderd moeten worden bij ziekte. Daarbij kan een rund ook samen met een ander ziek rund geplaatst worden zodat er toch contact is met andere dieren.
Het hof is dan ook van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het ras van de door de verdachte gehouden runderen zodanig bijzondere, specifieke kenmerken bezit dat daardoor moet worden afgeweken van de algemene normen die gelden voor een goede verzorging van dieren. Zo behoren ook runderen van het ras Blonde d’Aquitaine te worden afgezonderd indien zij ziek dan wel gewond zijn. Ook voor deze runderen geldt dat indien de klauwen niet op natuurlijke wijze kunnen afslijten, deze tijdig bekapt dienen te worden en dat ook deze runderen niet behoren te worden blootgesteld aan het gevaar van verwondingen door de aanwezigheid van scherpe randen of uitsteeksels. Ook dienen de runderen over een schone en droge ligplaats te kunnen beschikken. Het hof is dan ook van oordeel dat de in dit verband gevoerde verweren niet kunnen slagen.
Voorts geldt dat het hof bij de beoordeling van het ten laste gelegde geloof hecht aan de bevindingen die de ambtenaren van de NVWA en de toezichthoudende dierenartsen hebben gedaan op het bedrijf van de verdachte en de verklaringen die deze dierenartsen daarover in eerste aanleg tegenover de rechtbank hebben afgelegd. Het hof heeft geen reden om aan die bevindingen te twijfelen en heeft deze dan ook als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het ten laste gelegde. De enkele stelling van de verdachte dat het ras runderen dat hij houdt op bovengenoemde punten gebaat is bij een andere verzorging is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen in dit verband, nu niet is gebleken dat die stelling van de verdachte op juistheid berust.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje is het hof van oordeel dat uit de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA genoegzaam volgt dat de runderen in stal 1 in hok 1A zich aan het in het hok aanwezige scherpe stuk ijzerdraad, de scherpe stukken afgebroken hout en de afgebroken delen van waterbakken met scherpe randen konden verwonden (pg. 77). Aan de hekken zaten diverse verbogen en losse en scherpe delen waaraan de dieren zich eveneens konden verwonden (pg. 78). In stal 2 lagen in hok 2A en 2B afgebroken stukken hout en een stuk ijzerdraad. In hok 2A stak een metalen steunvoet van het hek schuin omhoog in de huisvesting van de runderen. De dieren konden zich aan deze losse en scherpe delen verwonden.
Voorts volgt uit de veterinaire verklaring van dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat in enkele verblijven scherpe randen van restanten van drinkbakken, een los en verbogen stuk hekwerk en omgebogen scherpe punten van plaatwerk aan een muur aanwezig waren (pg. 96 en 97). Geconstateerd is tevens dat de runderen zich aan de behuizing konden verwonden.
Het hof verwerpt de stelling van de raadsman dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat in de hokken 'scherpe delen’ aanwezig waren zodat de constatering dat bijvoorbeeld ijzerdraad en stukken afgebroken hout aanwezig waren niet kan meewegen voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. In de tenlastelegging is niet alleen opgenomen dat de behuizing niet zodanig was geconstrueerd dat er geen scherpe randen of uitsteeksels waren die de dieren konden verwonden, maar ook dat de behuizing niet in een zodanige staat van onderhoud verkeerde dat dat er geen scherpe randen of uitsteeksels waren die de dieren konden verwonden. Het niet in de juiste staat van onderhoud verkeren van de behuizing omvat tevens het niet verwijderen van losse, scherpe voorwerpen, zoals bijvoorbeeld ijzerdraad of scherpe stukken hout waaraan de dieren zich kunnen verwonden.
Anders dan de raadsman heeft gesteld staat de omstandigheid dat geen foto's aanwezig zijn van de alle geconstateerde gebreken niet aan een bewezenverklaring in de weg. Uit de bevindingen van de ambtenaren en van de dierenartsen volgt immers het bewijs van het ten laste gelegde. Eveneens anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat in de veterinaire verklaring geen sprake is van een gebrekkige verslaglegging, omdat daarin niet de steunvoet wordt genoemd en daaruit niet volgt waar de drinkbakken zich exact bevonden. Uit de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA volgt immers dat werd gezien dat de gebrekkige steunvoet aanwezig was, terwijl niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging wordt belegd door twee bewijsmiddelen. Voorts geldt dat zowel de ambtenaren van de NVWA als de dierenartsen de afgebroken drinkbakken hebben gezien en dit hebben gerelateerd. Het hof heeft geen reden om aan die waarnemingen en bevindingen te twijfelen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de raadsman geldt dat, om tot een bewezenverklaring te komen, niet is vereist dat uit het dossier volgt hoe lang de drinkbakken al kapot waren. Daarvoor is voldoende dat dit het geval was ten tijde van de controle. Anders dan is gesteld door de raadsman kan het niet anders dan dat verdachte van de kapotte drinkbakken op de hoogte was, nu uit het onderzoek volgt dat verdachte dagelijks de stallen bezocht en op de hoogte moet zijn geweest van de staat van onderhoud van de behuizing van de runderen.
Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van de raadsman verwijst het hof naar hetgeen hiervóór is overwogen met betrekking tot de niet van andere runderen afwijkende, verzorgingsvereisten die kunnen worden gesteld voor houders van het ras Blonde d’Aquitaine. Voorts is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de runderen zich ook daadwerkelijk aan die behuizing hebben verwond zoals de raadsman lijkt te veronderstellen; voldoende is dat de runderen zich daaraan kunnen verwonden. Dat dit het geval was volgt in het bijzonder uit de veterinaire verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waarin is opgenomen dat de aanwezige dieren een reëel risico liepen zich te verwonden (pg. 98). Niet relevant in dat verband is dat de verwondingen van runderen eventueel ook door andere oorzaken zouden kunnen ontstaan. Het verweer faalt.
Voor wat betreft het tweede gedachtestreepje overweegt het hof dat bewezen is verklaard dat 'runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats', nu het hof, met de raadsman, van oordeel is dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt om een exact aantal runderen te noemen.
Ten aanzien van de primaire stelling van de raadsman verwijst het hof hetgeen hiervóór is overwogen met betrekking tot de, niet van andere runderen afwijkende, verzorgingsvereisten die kunnen worden gesteld voor houders van het ras Blonde d’Aquitaine. Het hof is voorts van oordeel dat uit de waarnemingen van de ambtenaren van de NVWA, de bevindingen van dierartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en hun verklaringen ter zitting van de rechtbank op 14 april 2015 ([betrokkene 2]) en 3 oktober 2016 ([betrokkene 1]) genoegzaam volgt dat onvoldoende was ingestrooid. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre weerlegd door die bewijsmiddelen. Dat volgens de raadsman op de foto’s niet is te zien dat volstrekt te weinig is ingestrooid doet daaraan niet af, gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen.
Voor zover de raadsman subsidiair heeft willen stellen dat niet kan worden bewezen verklaard dat te weinig is ingestrooid indien dat enkel op één dag is geconstateerd, faalt dat verweer. Ook wanneer slechts op één moment is geconstateerd dat te weinig is ingestrooid, kan immers tot een bewezenverklaring worden gekomen. Dat dierenarts Verboom op een ander moment heeft geconstateerd dat wel voldoende was ingestrooid doet niet af aan de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen. Daar komt bij dat deze subsidiaire stelling van de raadsman wordt weerlegd door de verklaring die dierenarts [betrokkene 2] ter zitting van de rechtbank van 14 april 2015 heeft afgelegd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat ook een strooiselstal voldoende ingestrooid kan zijn zodat alle dieren een schone en droge ligplaats kunnen hebben. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij op verschillende tijdstippen aanwezig is geweest op het bedrijf van de verdachte en dat zij meermalen constateerde dat onvoldoende was ingestrooid. Dat hiervan sprake was wordt bovendien bevestigd door de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in onderhavige zaak, waarbij feit 1 plaatsvond op 11 februari 2014 en het andere feit op 3 juni 2014 is geconstateerd.
Voor wat betreft het vierde gedachtestreepje overweegt het hof als volgt. Uit de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA volgt dat het magere rund met werknummer 0147 kreupel was aan zijn linker achterpoot en dat uit een hoornaanzet pus kwam (pg. 78).
Ook uit de veterinaire verklaringen van dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] blijkt dit (pg. 97). Dierenarts [betrokkene 1] heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 3 oktober 2016 verklaard dat, hoewel runderrassen kuddedieren zijn, zij in geval van ziekte of verwondingen toch afgezonderd dienen te worden. Voor runderen van het ras Blonde d'Aquitaine is dit niet anders. Het ten laste gelegde kan gelet op voornoemde bewijsmiddelen worden bewezen. Anders dan de raadsman heeft gesteld is het niet aan de NVWA om vast te stellen wat de oorzaak en duur is van de kreupelheid van een bepaald rund en van welk gebrek in de verzorging sprake is. De enkele vaststelling dat een bepaald rund kreupel is en niet op passende wijze wordt verzorgd en/of niet is afgezonderd in een passend onderkomen, terwijl is gesteld noch gebleken dat voor dat rund diergeneeskundige bijstand is of zal worden verleend, is voldoende voor de bewezenverklaring dat aan dat dier de nodige verzorging is onthouden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje geldt dat de ambtenaren van de NVWA op 3 juni 2014 hebben geconstateerd dat in meerdere hokken losse en scherpe delen aanwezig waren waar de runderen in deze hokken zich aan kunnen verwonden. In hok 1A zagen de ambtenaren twee afgebroken drinkbakken met scherpe randen en in de uitloop behorende bij hok 2A zagen zij 4 beschadigde en/of afgebroken drinkbakken met scherpe randen.
Meerdere hekken die dienden als afscheiding van de hokken, te weten in hok 1C, D, E, en F hadden losse en scherpe delen. Verder waren de wanden van hok 2A en de daarbij behorende uitloop onder het aangrenzende afdak op meerdere plaatsen beschadigd. Op meerdere plaatsen waren er daardoor scherpe randen (pg. 207).
Uit de veterinaire verklaring van dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] volgt eveneens dat zij op 3 juni 2014 zagen en voelden dat in enkele verblijven scherpe en/of losse delen aanwezig waren waar de runderen zich aan konden verwonden. Dat betrof drie afgebroken drinkbakken en beschadigde wanden/golfplaten (pg. 223). De dieren liepen een reëel risico zich aan de scherpe en losse delen in de verblijven te verwonden (pg. 225).
Anders dan de raadsman heeft gesteld staat de omstandigheid dat geen foto’s aanwezig zijn van hekken niet aan een bewezenverklaring in de weg. Uit de bevindingen van de ambtenaren en van de dierenartsen volgt immers het bewijs van het ten laste gelegde, terwijl niet is vereist dat daaruit blijkt hoe lang de beschadigingen al bestonden. Het hof heeft geen reden aan de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA en de dierenartsen te twijfelen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de raadsman geldt dat het niet anders kan dan dat verdachte van de geconstateerde scherpe delen en gebreken op de hoogte was, nu uit het dossier volgt dat verdachte daarop tijdens een eerdere controles ook is gewezen en verdachte dagelijks de stallen bezocht en op de hoogte moet zijn geweest van de staat van onderhoud van de behuizing van de runderen.
Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van de raadsman verwijst het hof naar hetgeen hiervóór is overwogen met betrekking tot de, niet van andere runderen afwijkende, verzorgingsvereisten die kunnen worden gesteld voor houders van het ras Blonde d'Aquitaine. Voorts is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de runderen zich ook daadwerkelijk aan die behuizing hebben verwond zoals de raadsman lijkt te veronderstellen; voldoende is dat de runderen zich daaraan kunnen verwonden. Dat dit het geval was volgt uit de door de aanwezige bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de veterinaire verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waarin is opgenomen dat de aanwezige dieren een reëel risico liepen zich te verwonden (pg. 225). Niet relevant in dat verband is dat de verwondingen van runderen eventueel ook door andere oorzaken zouden kunnen ontstaan. Het verweer faalt.
Voor wat betreft het tweede gedachtestreepje overweegt het hof dat bewezen is verklaard dat 'runderen niet konden beschikken over een droge en schone ligplaats’, nu het hof, met de raadsman, van oordeel is dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt om een exacte aantal runderen te noemen.
Uit de waarnemingen van de ambtenaren van de NVWA, de bevindingen van dierartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zoals weergegeven in de veterinaire verklaring en hun verklaringen ter zitting van de rechtbank op 14 april 2015 ([betrokkene 2]) en 3 oktober 2016 ([betrokkene 1]) genoegzaam volgt dat onvoldoende was ingestrooid in de stallen van de verdachte. Uit de veterinaire verklaring volgt weliswaar dat in de stallen relatief (er waren minder dieren aanwezig) meer was ingestrooid dan tijdens eerdere controles het geval was, maar dat het desondanks onvoldoende was (pg. 223). De primaire stelling van de raadsman, inhoudende dat niet blijkt dat onvoldoende was ingestrooid, wordt door voornoemde bewijsmiddelen weerlegd. Ten aanzien van de stelling dat juist het ras runderen dat de verdachte houdt, Blonde d’Aquitaine, een minder ingestrooide stal behoeft verwijst het hof hetgeen hiervóór is overwogen met betrekking tot de, niet van andere runderen afwijkende, verzorgingsvereisten. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre weerlegd door die bewijsmiddelen. Dat volgens de raadsman op de foto’s niet is te zien dat volstrekt te weinig is ingestrooid doet daaraan niet af, gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. Voor zover de raadsman subsidiair heeft willen stellen dat niet kan worden bewezen verklaard dat te weinig is ingestrooid indien dat enkel op één dag is geconstateerd, faalt dat verweer. Ook wanneer slechts op één moment is geconstateerd dat te weinig is ingestrooid, kan immers tot een bewezenverklaring worden gekomen.
Daar komt bij dat deze subsidiaire stelling van de raadsman wordt weerlegd door de verklaring van die dierenarts [betrokkene 2] ter zitting van de rechtbank van 14 april 2015 heeft afgelegd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij op verschillende tijdstippen aanwezig is geweest op het bedrijf van de verdachte en dat zij meermalen heeft geconstateerd dat de stallen onvoldoende waren ingestrooid. Dat geen sprake was van een momentopname wordt bovendien bevestigd door de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in onderhavige zaak, waarbij feit 1 plaatsvond op 11 februari 2014 en het andere feit op 3 juni 2014 is geconstateerd.
De stelling van de verdediging dat verdachte een strooiselstal heeft waarbij sprake is van natte en droge delen doet aan het voorgaande niet af. [betrokkene 2] heeft daarover ter zitting van de rechtbank van 14 april 2015 verklaard dat ook een strooiselstal voldoende ingestrooid kan zijn zodat alle dieren een schone en droge ligplaats kunnen hebben. Dit was bij verdachte echter niet het geval. Het hof gaat daarom aan deze stellingen van de verdachte voorbij.
De raadsman heeft over dit onderdeel ten slotte gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk aan de runderen de nodige verzorging heeft onthouden door onvoldoende in te strooien. Het hof stelt echter vast dat de dierenartsen in hun veterinaire verklaring onder meer hebben opgenomen dat door de slechte huisvesting en het afwezig/niet controleerbaar zijn van een goed management ten aanzien van onder meer hygiëne de dieren op dit bedrijf in hun normaal gedrag worden beperkt. De conclusie van de dierenartsen in dit verband luidt dat de dieren niet de zorg kregen die zij redelijkerwijs behoeven en dat die zorg van een dierhouder in alle redelijkheid wel verwacht mag worden (pg. 226). Uit die vaststelling, bezien in het licht van de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA en van de dierenartsen, volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte opzettelijk de nodige verzorging heeft onthouden aan de runderen door zijn (inrichting van de) huisvesting niet op orde te hebben. Uit het dossier volgt dat verdachte eerder is gewezen op de geconstateerde omissies, zodat het niet anders kan dan dat hij daarvan weet moet hebben gehad.
Voor wat betreft het derde gedachtestreepje volgt uit de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA dat het rund met werknummer 0142 erg kreupel was aan zijn rechter achterpoot. Het rund stond met die poot opgetrokken en kon of wilde die poot niet belasten. Het rund had zichtbaar pijn en kon zich niet goed handhaven in de groep. Het gewonde en/of ziek rund had passend verzorgd en gehuisvest moeten worden. De runderen met de werknummers 4956, 2751, 9642, 9664, 9843 en 9936 waren zo ernstig kreupel dat ze apart, passend gehuisvest en verzorgd hadden moeten worden (pg. 206).
Ook uit de veterinaire verklaring van dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] blijkt dat meerdere kreupele runderen verbleven in de groep en dat zij niet afgezonderd waren in bijvoorbeeld een ziekenboeg (pg. 223). Door de slechte huisvestging en het afwezig/niet controleerbaar zijn van een goed management ten aanzien van onder meer medische gebreken worden de dieren op dit bedrijf in hun normaal gedrag beperkt. De conclusie van de dierenartsen in dit verband luidt dat de dieren niet de zorg kregen die zij redelijkerwijs behoeven en dat die zorg van een dierhouder in alle redelijkheid wel verwacht mag worden (pg. 226).
Anders dan de raadsman heeft gesteld is het niet aan de NVWA om vast te stellen wat de oorzaak en duur is van de kreupelheid van een bepaald rund en door welk gebrek aan de verzorging de kreupelheid veroorzaakt is. De vaststelling dat een bepaald rund kreupel is en niet op passende wijze wordt verzorgd en/of niet is afgezonderd in een passend onderkomen, terwijl is gesteld noch gebleken dat voor dat rund diergeneeskundige bijstand is of zal worden verleend, is voldoende voor de bewezenverklaring dat aan dat dier de nodige verzorging is onthouden. Het hof wijst op de hiervoor aangehaalde conclusie die de dierenartsen hebben getrokken naar aanleiding van hun bevindingen op het bedrijf van de verdachte en die is opgenomen op pg. 226 van het dossier.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat hij niet inziet dat een dier bij kreupelheid afgezonderd moet worden wijst het hof, behalve op voornoemde bewijsmiddelen, nog op de verklaring die dierenarts [betrokkene 1] ter terechtzitting van de rechtbank van 3 oktober 2016 heeft afgelegd en die inhoudt runderen kuddedieren zijn, maar in geval van ziekte of verwondingen toch afgezonderd dienen te worden. Voor runderen van het ras Blonde d'Aquitaine is dit niet anders. Daarnaast verwijst het hof in dit verband naar hetgeen hiervóór is vooropgesteld over de verzorging van dit specifieke ras runderen.
Voor wat betreft het vierde gedachtestreepje volgt uit de bevindingen van de ambtenaren van de NVWA dat zij zagen dat een groot aantal runderen, waarvan zij er 30 hebben geteld, in de hokken lang doorgegroeide klauwen had (pg. 206).
Uit de veterinaire verklaring van dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] volgt eveneens dat er 30 runderen waren met te lange klauwen (pg. 224). Door de slechte huisvesting en het afwezig/niet controleerbaar zijn van een goed management ten aanzien van onder meer klauwen worden de dieren op dit bedrijf in hun normaal gedrag beperkt. De conclusie van de dierenartsen in dit verband luidt dat de dieren niet de zorg kregen die zij redelijkerwijs behoeven en dat die zorg van een dierhouder in alle redelijkheid wel verwacht mag worden (pg. 226). In die verklaring is op pg. 227 bovendien opgenomen dat bij klauwproblemen deskundig bekapt moeten worden.
Voorts heeft dierenarts [betrokkene 2] ter zitting van de rechtbank op 14 april 2015 in dit verband verklaard dat bekapping van het ras runderen dat verdachte houdt aan de orde is als de klauwen te lang worden. Het ras dat verdachte heeft wordt in het algemeen minder vaak bekapt. Als het ras buiten gehouden wordt, is er meer slijtage en zijn te lange klauwen minder een probleem. Als het dier hinder heeft als het bijvoorbeeld te lange tenen heeft moet het wel bekapt worden.
Dierenarts [betrokkene 1] heeft ter zitting van de rechtbank van 3 oktober 2016 bovendien verklaard dat de dieren kreupel liepen en dat ook runderen van het ras Blonde d’Aquitaine in dat geval bekapt dienen te worden.
Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde op grond van deze bewijsmiddelen bewezen kan worden. Dat ondersteunend fotomateriaal ontbreekt doet daaraan niet af.
De subsidiaire stelling van de raadsman dat het enkel hebben van te lange klauwen niet zonder meer leidt tot de conclusie dat de nodige verzorging aan een dier is onthouden, wordt weerlegd door voornoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder door de hiervoor aangehaalde conclusie die de dierenartsen hebben getrokken naar aanleiding van hun bevindingen op het bedrijf van de verdachte en die is opgenomen op pg. 226 van het dossier.
Daar komt bij dat is gesteld noch gebleken dat de runderen voortdurend of tijdens de controle op 3 juni 2014 buiten liepen zodat te lange klauwen minder een probleem zouden zijn. Geconstateerd is dat 30 dieren te lange klauwen hadden; anders dan de raadsman heeft gesteld is niet vereist dat per dier wordt vastgesteld of een dier daardoor moeilijk liep. De constatering dat de klauwen te lang zijn, dat tijdig bekapt had moeten worden en dat de nodige verzorging aan de dieren is onthouden door dit niet te doen is voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Dat kreupelheid ook een andere oorzaak kan hebben dan enkel te lange tenen doet daaraan niet af. Het verweer van de raadsman stuit daar op af.
Ten aanzien van de ingenomen uiterst subsidiaire stelling dat niet blijkt op welk gebrek in de verzorging het hebben van te lange klauwen zou duiden en niet blijkt welk handelen is nagelaten geldt dat uit het dossier genoegzaam naar voren komt (bijvoorbeeld in de hiervóór aangehaalde conclusie van de dierenartsen in de veterinaire verklaring op pg. 226 alsook op pg. 227 waar is opgenomen dat klauwproblemen deskundig bekapt moeten worden) dat verdachte de desbetreffende dieren tijdig had moeten bekappen en dat het nalaten daarvan een gebrek in de verzorging oplevert.”
2.4.
De aanvulling op het verkort arrest bevat de volgende nadere bewijsoverwegingen:
“Dat uit het onderzoek volgt dat de verdachte dagelijks de stallen bezocht leidt het hof onder meer af uit het navolgende:
- de omstandigheid dat het landbouwbedrijf het bedrijf van de verdachte is en de verklaring van verdachte dat hij met zijn zoon op het bedrijf werkt (proces-verbaal van terechtzitting van de rechtbank van 14 april 2015);
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende: ‘We maken dagelijks de stallen schoon’.
Dat de verdachte eerder is gewezen op de geconstateerde omissies leidt het hof onder meer af uit het navolgende:
Uit het onderzoek volgt dat op 12 februari 2014 aan de verdachte een last onder bestuursdwang is opgelegd waarin aan de verdachte is kenbaar gemaakt dat op 11 februari 2014 overtredingen van de GWWD zijn vastgesteld, dat bij de controle is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de runderen van verdachte is aangetast, dat de last van toepassing is op de runderen van verdachte en dat de verdachte maatregelen dient te nemen, te weten onder meer: dat hij ervoor moet zorgen dat de runderen altijd over een schone en droge ligplaats kunnen beschikken, dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op een passende wijze wordt verzorgd en zo nodig wordt afgezonderd, dat scherpe en uitstekende delen worden gerepareerd of verwijderd zodat deze geen verwondingen of beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken (blad 14; bijlage 21, pg. 115 e.v.).”
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte onder feit 1 heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 11 februari 20141.zijn dieren de nodige verzorging heeft onthouden, doch in ieder geval dat dit oordeel onbegrijpelijk is gemotiveerd, meer in het bijzonder omdat uit de bewijsvoering niet kan blijken dat sprake is van meer dan één momentopname.
3.2.
Art. 37 GWWD luidde ten tijde van het ten laste gelegde feit2.:
“Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.”
3.3.
De klacht richt zich tegen de samenhangende oordelen van het hof (i) dat voor de situatie van 11 februari 2014 niet is vereist vast te stellen hoe lang de drinkbakken al kapot waren omdat voldoende is dat dit ten tijde van de controle het geval was, (ii) dat ook wanneer slechts op één moment is geconstateerd dat te weinig is ingestrooid, tot een bewezenverklaring van het onthouden van de nodige verzorging aan een dier kan worden gekomen en (iii) dat de enkele vaststelling dat een rund kreupel is en niet op passende wijze wordt verzorgd en/of niet is afgezonderd, terwijl gesteld noch is gebleken dat voor dat rund diergeneeskundige bijstand is ingeschakeld, voldoende is voor deze bewezenverklaring.
3.4.
De kern van de klacht is in wezen gelijk aan hetgeen de verdediging in feitelijke aanleg bij het hof naar voren heeft gebracht3., te weten dat het onthouden van de nodige verzorging meer behelst dan alleen een beschrijving van de situatie waarin dieren op één bepaald moment zijn aangetroffen: “het enkel vaststellen van een welzijnsaantasting is onvoldoende om in het verlengde daarvan te stellen dat de houder zonder meer de nodige zorg heeft onthouden”.4.Aangevoerd wordt dat het hof dit uitgangspunt heeft miskend en dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat reeds vóór 11 februari 2014 sprake is geweest van een welzijnsaantasting of dat sprake was van een voortdurende onthouding van de zorg. Ook ten aanzien van het kreupele rund is volgens de steller van het middel van belang te weten wat de oorzaak daarvan was en hoe lang het rund al kreupel was. Indien die kreupelheid kort voor de controle was ontstaan, zou het volgens hem onjuist zijn om de houder het verwijt te maken dat hij de nodige zorg heeft onthouden. Datzelfde geldt volgens hem ‘ook voor de behuizing én de mate van schoonheid van de ligplaats.
3.5.
Daarmee werpt het middel werpt de vraag op of het vaststellen van een welzijnsaantasting op één bepaald moment voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring dat een houder van een dier daaraan de nodige verzorging als bedoeld in art. 37 (oud) GWWD heeft onthouden. Het antwoord op deze vraag zal telkens afhankelijk zijn van de aard en ernst van de welzijnsaantasting en wat daaruit reeds kan worden afgeleid. Van sommige geconstateerde tekortkomingen kan immers worden vastgesteld dat deze niet in één dag zijn ontstaan en dus moeten zijn veroorzaakt door een langere periode van het onthouden van de nodige verzorging. Bovendien is van belang of de houder van een dier op de hoogte was van de welzijnsaantasting, maar (kennelijk) desondanks niet de zorg heeft betracht die nodig was.
3.6.
Het is op zichzelf juist dat een momentopname niet altijd de conclusie kan rechtvaardigen dat er sprake is van het onthouden van de nodige verzorging. Dat er op een moment van de dag onvoldoende drinkwater in een stal aanwezig is, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de nodige verzorging is onthouden.5.Maar er kunnen ook welzijnsaantastingen worden vastgesteld waaruit wél kan worden afgeleid dat de houder de nodige zorg heeft onthouden, zoals bijvoorbeeld een monsterneming in combinatie met een te hoge ammoniakconcentratie in de lucht op grond waarvan kan worden vastgesteld dat een aangetroffen vervuiling in hokken en in het drinkwater al langere tijd moet hebben bestaan.6.Tot slot kan bij de beoordeling of sprake is van het onthouden van de nodige zorg worden betrokken wat door of namens de houder van het dier wordt gesteld in het kader van de vermoede tekortkoming in de verzorging.
3.7.
Terug naar de onderhavige zaak. Uit het als bewijsmiddel 2 gebezigde toezichtrapport GWWD van de NVWA volgt onder meer dat op 11 februari 2014 ambtenaren van de NVWA zagen dat de vloeren van meerdere hokken gedeeltelijk waren ingestrooid en waren bedekt met dikke lagen natte mest met weinig stro en hooi, dat de runderen met hun hoeven in deze lagen wegzakten bij het staan en lopen, dat de vloeren in de niet ingestrooide gedeelten waren bedekt met een laag mest en urine, dat de runderen in dit hok niet over een droge ligplaats konden beschikken en dat een aantal runderen was aangekoekt met mest7., dat in verschillende hokken scherpe stukken ijzerdraad en enkele scherpe stukken afgebroken hout lagen en dat in één hok langs de wand afgebroken delen van waterbakken met scherpe randen zaten, waaraan de runderen zich konden verwonden. Ook zagen zij dat een rund kreupel was aan zijn achterpoot en dat er pus uit zijn hoornaanzet kwam, waarbij zij vaststelden dat dit zichtbaar zieke en/of gewonde rund passend gehuisvest en verzorgd had moeten worden. Daarnaast volgt uit de als bewijsmiddel 3 opgenomen veterinaire verklaring van twee dierenartsen dat zij op 11 februari 2014 zagen en voelden dat er in enkele verblijven scherpe en/of losse delen aanwezig waren waaraan de runderen zich konden verwonden, dat er meerdere kreupele runderen verbleven in de groep die niet waren afgezonderd en dat het grootste deel van de dieren niet kon beschikken over een droge en schone ligplaats. De conclusie van de dierenartsen is dat de dieren niet de zorg kregen die zij redelijkerwijs behoefden en dat deze zorg van een dierhouder wel in alle redelijkheid moet worden verwacht. Ook hebben de dierenartsen verklaard dat de dieren waren besmeurd met mest (dierenarts [betrokkene 2], bewijsmiddel 6), dat je het kon horen soppen in de stallen en dat sprake was van hele smerige huisvesting (dierenarts [betrokkene 1], bewijsmiddel 7). Uit de als bewijsmiddel 9 gebezigde verklaring van de verdachte dat er drinkbakjes waren afgebroken, volgt dat hij op de hoogte was deze situatie en onder meer uit zijn verklaring ‘We maken dagelijks de stallen schoon’ heeft het hof afgeleid dat verdachte dagelijks de stallen bezocht.
3.8.
Het is tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden dat het hof heeft overwogen dat om tot een bewezenverklaring van het onthouden van de nodige verzorging als bedoeld in art. 37 (oud) GWWD te komen, niet is vereist dat uit het dossier volgt hoe lang de drinkbakken al kapot waren en dat daarvoor voldoende is dat dit het geval was ten tijde van de controle. Daarbij heeft het hof betrokken dat de verdachte van de kapotte drinkbakken en de staat van de behuizing op de hoogte was. Dat oordeel getuigt, gelet op de reële mogelijkheid dat de runderen zich aan die drinkbakken konden verwonden, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Datzelfde heeft te gelden voor het oordeel van het hof dat ook wanneer slechts op één moment is geconstateerd dat te weinig is ingestrooid, tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Deze overweging van het hof dient niet geïsoleerd van de overige bewijsvoering te worden gelezen, maar worden geplaatst in het licht van de hiervoor weergegeven omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat geen sprake was van een eenmalige, voor het eerst op het moment van de controle van 11 februari 2014, bestaande toestand van de hokken. Ook de overweging van het hof, dat de enkele vaststelling dat een bepaald rund kreupel is en niet op passende wijze wordt verzorgd en/of niet is afgezonderd in een passend onderkomen, terwijl is gesteld noch gebleken dat voor dat rund diergeneeskundige bijstand is of zal worden verleend, op zichzelf al voldoende is voor de bewezenverklaring dat aan dat dier de nodige verzorging is onthouden, is onjuist noch onbegrijpelijk. Door de verdediging is niet aangevoerd dat deze kreupelheid kort voor de controle was ontstaan. Daarbij wijs ik erop dat de verdachte dagelijks de stallen bezocht en dus de verantwoordelijkheid had de kreupele runderen af te zonderen, hetgeen volgens de dierenartsen van een dierhouder ook moet worden verwacht.
3.9.
De bewezenverklaring van feit 1 getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
3.10.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte onder feit 2 vier gedragingen als het onthouden van de nodige verzorging heeft bewezen verklaard en dat dit oordeel in ieder geval onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4.2.
Aan dit middel wordt in feite hetzelfde ten grondslag gelegd als aan het eerste middel, te weten dat het hof een onjuiste invulling heeft gegeven aan het bestanddeel ‘onthouden van de nodige zorg’ door te miskennen dat de enkel geconstateerde welzijnsaantasting op één moment onvoldoende is voor een bewezenverklaring van het onthouden van de nodige zorg. Voor de algemene bespreking van deze opvatting, verwijs ik dan ook naar de bespreking van het eerste middel. De klacht in dit middel wordt toegespitst op het bewezen verklaarde feit 2, dat ziet op de situatie van 3 juni 2014. Kort gezegd heeft het hof ten aanzien van feit 2 bewezen verklaard dat de verdachte de nodige verzorging heeft onthouden aan zijn runderen doordat (i) de behuizing niet zodanig op orde was dat er geen scherpe randen of uitsteeksels waren die de dieren konden verwonden, (ii) de runderen niet over een schone en droge ligplaats konden beschikken, (iii) een zevental zieke en/of gewonde runderen niet op passende wijze verzorgd en/of niet afgezonderd waren in een passend onderkomen en (iv) ongeveer dertig runderen te lange klauwen hadden.
4.3.
Opgekomen wordt tegen het derde en vierde gedachtestreepje van de bewezenverklaring. Ten aanzien van de klacht die ziet op het derde gedachtestreepje en die wordt aangevoerd tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich van de nodige verzorging heeft onthouden door de runderen niet af te zonderen in een passend onderkomen, volsta ik met een verwijzing naar de bespreking van het eerste middel. Daarbij wijs ik bovendien op de overwegingen van het hof dat de runderen zo ernstig kreupel waren dat ze apart, passend gehuisvest en verzorgd hadden moeten worden berust op de conclusie van de dierenartsen in dit verband en dat door de NVWA ambtenaren op 11 februari, 12 maart, 30 april en 3 juni 2014 is geconstateerd dat zieke of gewonde dieren niet worden afgezonderd in een passend onderkomen. Met name kan gewezen worden de als bewijsmiddel 7 gebezigde verklaring van de dierenarts:
“Ik heb gezien dat meerdere dieren kreupel liepen. Kreupelheid is zeer goed waarneembaar, net zoals te lange klauwen. Hierop is geen actie ondernomen door de dierhouder. Het ging om een groot aantal dieren dat kreupel liep. De dierhouder gaf geen verklaring.”
4.4.
Volgens de klacht die is gericht tegen het onder het vierde gedachtestreepje bewezen verklaarde heeft het hof ten onrechte overwogen dat de enkele constatering dat er runderen zijn met te lange klauwen voldoende is voor een bewezenverklaring van het onthouden van de nodige verzorging en is dit oordeel in ieder geval onbegrijpelijk. Bovendien wordt aangevoerd dat de bewijsvoering op dit punt innerlijke tegenstrijdig is, aangezien als bewijsmiddel 7 de verklaring is gebezigd van dierenarts [betrokkene 1] dat ‘pas wanneer runderen kreupel lopen, je ze moet bekappen’ en in de als bewijsmiddel 6 gebezigde verklaring van dierenarts [betrokkene 2] bekapping van klauwen wordt gekoppeld aan hinder. Het hebben van lange klauwen op zich, is dus volgens de steller van het middel onvoldoende om te stellen dat de nodige verzorging is onthouden.
4.5.
Uit de bewijsvoering van het hof blijkt ten aanzien van de te lange klauwen van ongeveer dertig runderen kort gezegd het volgende. Ambtenaren van de NVWA zagen op 3 juni 2014 zeker dertig runderen met lang doorgegroeide klauwen/lange tenen (bewijsmiddel 4). De toezichthoudende dierenartsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zagen eveneens tenminste dertig runderen met te lange klauwen. Door de slechte huisvesting en de afwezigheid van een controleerbaar goed management ten aanzien van onder meer de klauwen, werden de dieren volgens hen in hun normaal gedrag beperkt. Hun conclusie was dan ook dat de dieren niet de zorg kregen die zij redelijkerwijs behoefden en die van de houder mocht worden verwacht (bewijsmiddel 5). De verklaring van dierenarts [betrokkene 2] (bewijsmiddel 6) houdt in dat bekapping aan de orde is als de klauwen te lang worden en als het dier hinder als gevolg van te lange tenen heeft. Tot slot houdt de verklaring van dierenarts [betrokkene 1] (bewijsmiddel 7) in dat de runderen gewoon veel te lange klauwen hadden die niet afgesleten konden worden, dat de dieren kreupel liepen en ze dus hadden moeten worden bekapt. Anders dan de steller van het middel betoogt, houdt deze laatste verklaring niet in dat runderen pas dan moet worden bekapt wanneer ze kreupel lopen. De constatering van het hof dat de klauwen te lang waren, zij tijdig bekapt hadden moeten worden en dat de nodige verzorging aan de dieren is onthouden door dit niet te doen, is voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Dat oordeel getuigt, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.6.
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel bevat de klacht dat sprake is van overschrijding van de inzendtermijn in cassatie.
5.2.
Namens de verdachte is op 29 augustus 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 26 september 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn als gewaarborgd in art. 6 EVRM is geschonden. De inzendtermijn is met afgerond vijf maanden overschreden. Daarbij merk ik op dat ook de termijn van zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad.8.Dit betekent dat de schending dient te leiden tot een vermindering van de straf die de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
5.3.
Het middel slaagt.
6. Conclusie
6.1.
Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering.
6.2.
Het derde middel is terecht voorgesteld.
6.3.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2020
Op 1 juli 2014 is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vervallen. Het voorheen in art. 37 GWWD voorziene verbod is nu opgenomen in art. 2.2 lid 8 Wet dieren. Op deze wet is ook het op 1 juli 2014 in werking getreden Besluit houders van dieren, Stb. 2014, 211, gebaseerd.
Zie de zich bij de stukken van het geding bevindende pleitnota aan de hand waarvan de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd, vanaf p. 12.
Waarbij wordt verwezen naar het artikel J.L. Baar, ‘Geiten in de regen en ander dierenleed’, TBS&H april 2016, nr. 1, p. 19-27.
Zie in dat verband ook J.L. Baar, ‘Geiten in de regen en ander dierenleed’, TBS&H april 2016, nr. 1, p. 27.
J.L. Baar, ‘Geiten in de regen en ander dierenleed’, TBS&H april 2016, nr. 1, p. 27, onder verwijzing naar Hof ’s-Hertogenbosch 13 september 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4168.
Anders dan de steller van het middel betoogt, kan deze omstandigheid – ondanks de vrijspraak van de ten laste gelegde onderdelen ‘en/of waren de klauwen en/of poten en/of onderbuik van deze runderen met aangekoekte mest besmet’ – wel degelijk worden betrokken bij de vaststelling dat er geen droge en schone ligplaatsen waren op 11 februari 2014.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m. nt. Mevis.