Hof Den Haag, 28-02-2018, nr. 200.228.395/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:1494
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
200.228.395/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1494, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑02‑2018; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2164, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
De moeder verzoekt in hoger beroep om een uitgebreidere zorgregeling dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. De gecertificeerde instelling verzoekt in incidenteel appel de zorgregeling juist verder te beperken. Het hof dient hier een beslissing op te nemen. Het beperken van het contact tussen de ouder en de minderjarige vormt een inbreuk op het family life en mag daarom in elk geval niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Het hof acht het in de onderhavige zaak in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat het contact met haar moeder op dit moment wordt teruggebracht tot eenmaal per zes weken begeleid contact. Het hof vernietigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek dat de gecertificeerde instelling in incidenteel appel heeft gedaan toe.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.228.395/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-1863
zaaknummer rechtbank : C/09/539578
beschikking van de meervoudige kamer van 28 februari 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
Jeugdbescherming [locatie] ,
gevestigd te [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Het hof merkt als overige belanghebbende aan:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
Advocaat was: mr. M.B.A. de Bruijn te Zoetermeer, thans: mr. J.M.H. Devis te Zoetermeer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De moeder is op 29 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 15 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft bij brief van 12 december 2017, bij het hof ingekomen op 13 december 2017, laten weten geen bemoeienis met deze zaak te hebben gehad en daarom niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna genoemde minderjarige gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Schmit, die heeft waargenomen voor mr. de Gruijl;
- [naam] en [naam] namens de gecertificeerde instelling.
- de vader, bijgestaan door mr. N. Hagenbeek.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer het volgende staat vast:
- -
tijdens het huwelijk van de vader en de moeder is geboren: [minderjarige] , op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- -
het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden;
- -
de ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit;
- -
[minderjarige] verblijft feitelijk bij haar vader;
- -
de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 7 augustus 2017 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd van 9 augustus 2017 tot 9 augustus 2018. Daarnaast heeft de kinderrechter voor diezelfde duur de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij haar vader;
- -
de advocaat van de moeder heeft de gecertificeerde instelling bij emailbericht van 30 augustus 2017 verzocht een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang tussen [minderjarige] en de moeder op te stellen;
- -
de gecertificeerde instelling heeft hierop op 30 augustus 2017 de moeder geantwoord dat de omgangsregeling hetzelfde zou zijn als voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, namelijk eens per drie weken;
- -
de gecertificeerde instelling heeft op 31 augustus 2017 bij emailbericht de ouders en hun advocaten het rooster met de data voor de begeleide bezoeken gemaild en daarbij gevraagd of de data de ouders uitkomen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van 30 en 31 augustus 2017 vervallen verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vervallen verklaarde aanwijzing geheel in stand blijven.
4.2
De moeder is het niet met deze beslissing van de rechtbank eens.
4.3
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) opnieuw beschikkende een omgangsregeling vast te stellen:
- -
waarbij de moeder elke week, dan wel eens in de twee weken, een heel weekend omgang heeft met [minderjarige] , waarbij een onafhankelijke derde, niet zijnde de vader, [minderjarige] naar haar moeder brengt en haar bij moeder ophaalt; dan wel
- -
waarbij de moeder en [minderjarige] elke week voor de duur van één dagdeel (4 uur) (on)begeleide omgang hebben op het adres van de moeder; dan wel
- -
die het hof in het belang van [minderjarige] acht en die (veel) uitgebreider is dan de huidige omgangsregeling.
Verder verzoekt de moeder te bepalen dat er een zesmaandelijkse evaluatie is om de mogelijkheden van uitbreiding te bespreken.
4.4
De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen. Naar het hof begrijpt, verzoekt de gecertificeerde instelling bij wijze van incidenteel appel een zorgregeling vast te stellen waarbij de moeder en [minderjarige] eenmaal in de zes weken één uur omgang met elkaar hebben.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot het vaststellen van een uitgebreidere omgangsregeling afgewezen en de gevolgen van de vervallen verklaarde schriftelijke aanwijzing geheel in stand gelaten. De stroeve relatie met de gecertificeerde instelling heeft zijn uitwerking op haar contact met [minderjarige] . De moeder vindt verder dat zij wordt geschonden in haar recht op een eerlijk proces. De bij het verweer ingediende producties zijn bijna allemaal gedateerd. Sommige producties zijn zelfs ongedateerd en dus onbruikbaar. Ook is er weer geen CHOP-lijst overgelegd, ondanks het verzoek daartoe van de moeder. Het verzoek van de gecertificeerde instelling om vermindering van de omgangsregeling zou naar de mening van de moeder in het kader van deze procedure moeten worden afgewezen. Het reformatio in peius-beginsel moet, aldus de moeder, in deze procedure onverkort gelden. De moeder geeft verder aan dat zij merkt dat de vader [minderjarige] belast met volwassenzaken, zoals de schoolgang van de minderjarige. De keuze voor een school blijkt al door de vader eenzijdig te zijn gemaakt. De moeder heeft de wens om haar dochter in haar puberteit, een cruciale fase in het leven van [minderjarige] , te begeleiden en te helpen bij het zoeken naar een weg richting volwassenheid. Volgens de moeder hoort hier onbelast contact met haar dochter bij. Zij geeft aan haar best te doen voor [minderjarige] , van haar te houden en voor haar te willen blijven strijden. Tijdens de sporadische omgangsmomenten die zij nu met haar dochter heeft, kan [minderjarige] door de onnatuurlijke en klinische setting vrijwel niet zichzelf zijn. De gecertificeerde instelling heeft een taak om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] te stimuleren. De moeder vindt het daarbij belangrijk dat de omgang rustig kan verlopen zodat [minderjarige] weer vertrouwen krijgt in haar.
5.2
De gecertificeerde instelling geeft ter zitting aan dat [minderjarige] meerdere malen tegen de jeugdbeschermer gezegd heeft dat zij niet meer naar haar moeder wil. Omdat de moeder voorheen een groot gedeelte van de opvoeding op zich heeft genomen, vindt de gecertificeerde instelling dat er contact moet blijven, maar in een lagere frequentie. De gecertificeerde instelling handelt in het belang van [minderjarige] . Als zij daadwerkelijk zo’n last heeft van de omgang met haar moeder, wat ook duidelijk is gebleken uit het contact dat de gecertificeerde instelling met school en Stek Eigenwijs heeft, dan moet de bezoekfrequentie in het belang van de minderjarige naar beneden. Ten aanzien van de CHOP-lijst geeft de gecertificeerde instelling aan dat deze lijst nooit in procedures wordt overgelegd. De lijst is in samenwerking tussen de jeugdbeschermer en de gedragswetenschapper opgesteld en is bedoeld om een professionele inschatting te kunnen maken. De interpretatie luistert zeer nauw. Wanneer de lijst door niet-professional wordt bekeken, zou de lijst verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd.
5.3
De vader geeft ter zitting aan zich bij het verweer van de gecertificeerde instelling aan te sluiten. Hij vindt dat de omgangsregeling niet moet worden uitgebreid, maar juist moet worden teruggeschroefd. Het is verder, aldus de vader, onjuist dat hij eenzijdig heeft besloten over de schoolkeuze. [minderjarige] heeft verschillende open dagen bezocht en naar aanleiding daarvan had zij een voorkeur voor een bepaalde school. Ook haar basisschool adviseerde deze school. Het is een school voor kinderen met een achterstand. Door alle gebeurtenissen heeft [minderjarige] namelijk een achterstand opgelopen.
5.4
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:265f, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de rechter niet alleen een schriftelijke aanwijzing vervallen kan verklaren, maar vervolgens ook zelf een zodanige zorgregeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de schriftelijke aanwijzing inzake de zorgregeling vervallen verklaard. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van die aanwijzing geheel in stand blijven. Het hof leest dit laatste aldus dat de kinderrechter heeft bedoeld om een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen welke inhoudelijk gelijk is aan die van vervallen verklaarde aanwijzing, te weten eenmaal per drie weken onder begeleiding van de gecertificeerde instelling. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaan alle belanghebbenden in deze procedure van eenzelfde lezing uit.
5.5
Het hof overweegt ten aanzien van de zorgregeling tussen [minderjarige] en haar moeder als volgt. De moeder verzoekt in hoger beroep om een uitgebreidere zorgregeling dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. De gecertificeerde instelling verzoekt in incidenteel appel de zorgregeling juist verder te beperken. Het hof dient hier een beslissing op te nemen. Het hof overweegt dat de wet geen antwoord geeft op de vraag hoe ver de beperking van het contact tussen de ouder en de minderjarige kan gaan. Het beperken van dit contact vormt een inbreuk op het family life en mag daarom in elk geval niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Dit belang is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het hof overweegt hierbij dat uit de verslagen van de begeleide contacten tussen [minderjarige] en de moeder blijkt dat deze niet goed verlopen. De moeder houdt onvoldoende rekening met de gevoelens van [minderjarige] door weinig te vragen of te zeggen en op andere momenten te reageren met boosheid en stemverheffing. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [minderjarige] stellig is in haar wens de moeder minder te zien. Zij heeft deze wens ten overstaan van meerdere mensen en ook tijdens het kindgesprek bij het hof geuit. Op basis van de stukken en het verklaarde ter zitting, blijkt dat contact met haar moeder veel indruk maakt op [minderjarige] en door haar als zeer belastend wordt ervaren. Zowel de vader, Stek Eigenwijs, de gecertificeerde instelling en school bevestigen dat het contact tussen [minderjarige] en haar moeder voor veel onrust bij de minderjarige zorgt. Op school merkt de leerkracht dat, wanneer het contact met de moeder dichterbij komt, [minderjarige] afwezig oogt, minder tot leren komt en met haar gedachten ergens anders lijkt. Ondanks de grote sprongen die [minderjarige] op sociaal-emotioneel gebied heeft gemaakt, is de onrust die er door het contact bij de minderjarige wordt veroorzaakt geenszins in haar belang. Het hof acht het, gelet op het voorgaande, in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het contact met haar moeder op dit moment wordt teruggebracht tot eenmaal per zes weken begeleid contact. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek dat de gecertificeerde instelling in incidenteel appel heeft gedaan, zal toewijzen.
5.6
Het verzoek van de moeder te bepalen dat er een zesmaandelijkse evaluatie is om de mogelijkheden van de uitbreiding van de zorgregeling te bespreken is niet op de wet gegrond en wijst het hof daarom af. Het hof geeft de gecertificeerde instelling wel in overweging om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de evaluatiewens van de moeder en de uitbreiding van de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder zoveel mogelijk te stimuleren.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het hoger en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vervallen verklaarde aanwijzing geheel in stand blijven;
stelt een zorgregeling vast waarbij de moeder en [minderjarige] eenmaal per zes weken gedurende één uur begeleid contact met elkaar hebben;
wijst het meer of overig verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius – Van Hees, A. Zonneveld en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en is op 28 februari 2018 uitgesproken in het openbaar, in tegenwoordigheid van de griffier