Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/175:175 Algemeen
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/175
175 Algemeen
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS576642:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Centraal in dit proefschrift staat de vraag in hoeverre de omzetting, uitleg en toepassing van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn (‘Hrl’) in Nederland verenigbaar zijn met het EU-recht. Tevens is het doel van het onderzoek om via een analyse van de specifieke Europese en nationale regelingen op het terrein van proceskosten meer inzicht te verkrijgen in het verband tussen proceskostenveroordeling en de toegankelijkheid van de rechter in civiele procedures in het algemeen. Deze inzichten zijn gebruikt om ook de verenigbaarheid van het stelsel van forfaitaire kostenvergoedingen in algemene civiele procedures met het EU-recht te analyseren.
In de eerste plaats is onderzocht welke uitleg ‘Europa’ geeft aan art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn (hoofdstuk 2). Daarna zijn in hoofdstuk 3 de eisen geïdentificeerd die het Handvest en het EVRM stellen aan nationale regelingen die financiële drempels kunnen opwerpen in de toegang tot de rechter. Het geheel aan (minimum)vereisten dat voortvloeit uit de Handhavingsrichtlijn en het primaire EU-recht vormt het normatief beoordelingskader waaraan de Nederlandse omzetting, uitleg en toepassing van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn moeten worden getoetst. Vervolgens is het Nederlands perspectief centraal gesteld in de hoofdstukken 4 t/m 6. In hoofdstuk 4 zijn de kostenregels besproken die voorafgaand aan de implementatie van art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn van toepassing waren op procedures ter handhaving van IE- rechten (en die nog altijd gelden in niet-IE-zaken). Daarbij is met name ingegaan op de grondslag en ratio van de forfaitaire kostenvergoeding. Tevens is de vraag naar de verenigbaarheid van het stelsel met het EU-recht verkend. In hoofdstuk 5 zijn in het eerste deel de vragen behandeld, hoe de implementatie van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn is verlopen en welke keuzes daarbij zijn gemaakt door de Nederlandse wetgever. De belangrijkste knelpunten rond de uitleg en toepassing van art. 1019h Rv in de praktijk zijn vervolgens geïdentificeerd en besproken in het tweede deel van hoofdstuk 5. Daarna is in hoofdstuk 6 specifiek ingegaan op de deelvraag, welke rol de rechter is toebedeeld (of toebedeeld zou moeten worden) bij de uitleg en toepassing van art. 1019h Rv. In de hoofdstukken 7 en 8 is de kostenproblematiek – in zowel IE-zaken als daarbuiten – benaderd vanuit respectievelijk rechtsvergelijkend en rechtseconomisch perspectief.
In dit hoofdstuk wordt de verenigbaarheid van de Nederlandse uitleg en toepassing van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn met EU-recht geanalyseerd in het licht van het normatief beoordelingskader (par. 9.2). Vervolgens zullen aanbevelingen worden gedaan voor een meer conforme en coherente uitleg van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn op zowel Europees als nationaal niveau (par. 9.3). Ten slotte zullen enige aanbevelingen worden gedaan ter bevordering van een meer EU-conforme proceskostenregeling in civiele procedures in het algemeen (par. 9.4).