Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG
Artikel 140 Berekening van het instellingsspecifieke contracyclische kapitaalbufferpercentage
Geldend
Geldend vanaf 17-07-2013
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 176 (uitgifte: 27-06-2013, regelingnummer: 2013/36/EU)
- Inwerkingtreding
17-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 176 (uitgifte: 27-06-2013, regelingnummer: 2013/36/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het instellingsspecifieke contracyclische kapitaalbufferpercentage wordt gevormd door het gewogen gemiddelde van de contracyclische bufferpercentages die van toepassing zijn in de rechtsgebieden waar de relevante kredietblootstellingen van de instelling gesitueerd zijn, of die krachtens artikel 139, lid 2 of lid 3, in het kader van dit artikel worden toegepast.
De lidstaten schrijven voor dat de instellingen bij de berekening van het in de eerste alinea bedoelde gewogen gemiddelde, voor elk toepasselijk contracyclisch bufferpercentage hun totale, overeenkomstig deel 3, titels II en IV, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde eigenvermogensvereisten voor kredietrisico in verband met hun desbetreffende kredietblootstellingen op het betrokken grondgebied berekenen, en dit delen door hun totale eigenvermogensvereisten voor kredietrisico in verband met al hun desbetreffende kredietblootstellingen.
2.
Indien een aangewezen autoriteit overeenkomstig artikel 136, lid 4, een contracyclisch bufferpercentage heeft bepaald van meer dan 2,5 % van het in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten, zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende bufferpercentages van toepassing zijn op de relevante kredietblootstellingen die gesitueerd zijn in de lidstaat van die aangewezen autoriteit (‘lidstaat A’), voor de in lid 1 voorgeschreven berekening, waaronder ook, in voorkomend geval, de berekening van het gedeelte van het geconsolideerde kapitaal dat op de betrokken instelling betrekking heeft:
- a)
instellingen waaraan op nationaal niveau vergunning is verleend, passen dit bufferpercentage van meer dan 2,5 % van het totaal van de risicoposten toe;
- b)
instellingen waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, passen een contracyclisch bufferpercentage van 2,5 % van het totaal van de risicoposten toe als de aangewezen autoriteit in de lidstaat waar aan die instellingen vergunning is verleend, niet is ingegaan op de door artikel 137, lid 1, geboden mogelijkheid om het bufferpercentage van meer dan 2,5 % in aanmerking te laten komen;
- c)
instellingen waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, passen het door de aangewezen autoriteit van lidstaat A bepaalde contracyclische bufferpercentage toe als de aangewezen autoriteit in de lidstaat waar aan die instellingen vergunning is verleend, het bufferpercentage overeenkomstig artikel 137 in aanmerking heeft laten komen.
3.
Indien het door de relevante autoriteit van het derde land bepaalde contracyclische bufferpercentage voor het derde land meer bedraagt dan 2,5 % van het in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten, zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende bufferpercentages van toepassing zijn op de relevante, in dat derde land gesitueerde kredietblootstellingen voor de in lid 1 voorgeschreven berekening, waaronder ook, in voorkomend geval, de berekening van het gedeelte van het geconsolideerde kapitaal dat op de betrokken instelling betrekking heeft:
- a)
de instellingen passen een contracyclisch bufferpercentage van 2,5 % van het totaal van de risicoposten toe als de aangewezen autoriteit in de lidstaat waar aan die instellingen vergunning is verleend, niet is ingegaan op de door artikel 137, lid 1, geboden mogelijkheid om het bufferpercentage van meer dan 2,5 % in aanmerking te laten komen;
- b)
de instellingen passen het door de relevante autoriteit van het derde land bepaalde contracyclische bufferpercentage toe als de aangewezen autoriteit in de lidstaat waar aan die instellingen vergunning is verleend, het bufferpercentage overeenkomstig artikel 137 in aanmerking heeft laten komen.
4.
De relevante kredietblootstellingen omvatten alle blootstellingscategorieën, behalve die welke bedoeld worden in artikel 112, punten a) tot en met f), van Verordening (EU) nr. 575/2013, die onderworpen zijn aan:
- a)
de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico krachtens deel 3, titel II, van die verordening;
- b)
indien de blootstelling in de handelsportefeuille is opgenomen, eigenvermogensvereisten voor specifiek risico krachtens deel 3, titel IV, hoofdstuk 2, van die verordening of voor additioneel wanbetalings- en migratierisico krachtens deel 3, titel IV, hoofdstuk 5, van die verordening;
- c)
indien de blootstelling in een securitisatie bestaat, de eigenvermogensvereisten krachtens deel 3, titel II, hoofdstuk 5, van die verordening.
5.
De instellingen bepalen de geografische locatie van een relevante kredietblootstelling overeenkomstig technische reguleringsnormen die overeenkomstig lid 7 worden vastgesteld.
6.
Voor de in lid 1 voorgeschreven berekening:
- a)
is een besluit inzake het contracyclische bufferpercentage voor een lidstaat van toepassing vanaf de datum die vermeld is in de overeenkomstig artikel 136, lid 7, onder e), of artikel 137, lid 2, onder c), gepubliceerde informatie als dat besluit resulteert in een verhoging van het bufferpercentage;
- b)
is, onder voorbehoud van punt c), een besluit inzake het contracyclische bufferpercentage voor een derde land van toepassing 12 maanden na de datum waarop een wijziging van het bufferpercentage is bekendgemaakt door de relevante autoriteit van het derde land, ongeacht of deze autoriteit voorschrijft dat instellingen waarvan de statutaire zetel in dat derde land gelegen is, de wijziging op kortere termijn moeten toepassen, als dat besluit resulteert in een verhoging van het bufferpercentage;
- c)
indien de aangewezen autoriteit van de lidstaat van herkomst van de instelling het contracyclische bufferpercentage voor een derde land bepaalt overeenkomstig artikel 139, lid 2 of lid 3, of dat contracyclische bufferpercentage overeenkomstig artikel 137 in aanmerking laat komen, is dat besluit inzake het bufferpercentage van toepassing vanaf de datum die vermeld is in de overeenkomstig artikel 139, lid 5, onder c), of artikel 137, lid 2, onder c), gepubliceerde informatie, als dat besluit resulteert in een verhoging van het bufferpercentage;
- d)
is een besluit inzake een contracyclisch bufferpercentage onmiddellijk van toepassing als dat besluit resulteert in een verlaging van het bufferpercentage.
Voor de toepassing van punt b) wordt een wijziging van het contracyclische bufferpercentage voor een derde land geacht te zijn gepubliceerd op de datum waarop deze door de relevante autoriteit van het derde land overeenkomstig de toepasselijke nationale voorschriften is gepubliceerd.
7.
De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de methode vast te stellen waarmee de geografische locatie van de in lid 5 bedoelde relevante kredietblootstellingen wordt bepaald.
De EBA dient de ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.