Rb. Amsterdam, 08-05-2013, nr. 13/737133-13 (tussenuitspraak)
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9849
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
08-05-2013
- Zaaknummer
13/737133-13 (tussenuitspraak)
- LJN
BZ9849
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9849, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 08‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 08‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. De rechtbank ziet gelet op de Europese jurisprudentiële ontwikkelingen aanleiding ambtshalve nader onderzoek in te stellen naar het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Het onderzoek wordt heropend.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737133-13
RK nummer: 13/2028
Datum uitspraak: 8 mei 2013
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 28 januari 2013 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Irak) op [1976],
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Amsterdam.
2. Beraadslaging
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting en tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar aan de eerste eis van artikel 6, vijfde lid, OLW heeft voldaan, maar dat niet is voldaan aan de tweede eis, te weten dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd. Nederland heeft namelijk geen rechtsmacht over het in het EAB bedoelde strafbare feit. Een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW is derhalve niet vereist.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon geheel geworteld is in Nederland. Hij beschikt over een permanente verblijfsvergunning in Nederland. Hij is op de leeftijd van 8 jaar naar Nederland gekomen en verblijft sindsdien hier. Ten aanzien van het rechtsmachtvereiste heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij achteraf gezien liever had gekozen voor de verkorte procedure en zo snel mogelijk naar België wil. De rechtbank overweegt dat dit een gepasseerd station is, nu de opgeëiste persoon uiterlijk op de dag voorafgaande aan zijn verhoor door de rechtbank had kunnen verklaren in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering. Dit heeft de opgeëiste persoon niet gedaan. Vervolgens is het niet aan de opgeëiste persoon om afstand te doen van garanties die voortvloeien uit de Overleveringswet.
Gelet op de jurisprudentiële ontwikkelingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie 5 september 2012, zaak C 42/11 (Lopes Da Silva Jorge)) en op het standpunt van de officier van justitie ziet de rechtbank in onderhavige zaak aanleiding ambtshalve nader onderzoek in te stellen naar het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit (artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)).
Artikel 6, vijfde lid, OLW luidt als volgt:
Het eerste tot en met het vierde lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon zijn van mening dat de opgeëiste persoon voldoet aan het eerste vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW. De opgeëiste persoon is sinds 9 september 1997 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
In het kader van bovengenoemd aangekondigd nader onderzoek dient vastgesteld te worden of een eventuele opgelegde straf of maatregel na overlevering in België tot beëindiging van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon zou leiden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank de officier van justitie op basis van de in het EAB neergelegde verdenking een inschatting van de vermoedelijke strafmaat naar Nederlandse maatstaven te maken en deze inschatting aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna IND) voor te leggen met het verzoek of de IND kan beoordelen of deze strafmaat tot beëindiging van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon zou leiden.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie eveneens in het kader van het nadere onderzoek van de uitvaardigende autoriteiten een garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW te verkrijgen. Deze garantie is immers nodig om overlevering toe te staan, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het rechtsmachtvereiste niet mag worden gehanteerd omdat dit zou leiden tot strijd met het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit.
De rechtbank zal in het kader van het nadere onderzoek het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid stellen om ter terechtzitting (nogmaals) hun standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien uit het nadere onderzoek blijkt dat niet is voldaan aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW de opgeëiste persoon geen aanspraak kan maken op de eventueel verleende garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW.
Gelet op al het bovenstaande dient het onderzoek ter zitting te worden hervat.
De rechtbank zal de stukken in handen stellen van de officier van justitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Heropent het onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd.
Stelt de officier van justitie in de gelegenheid om op basis van de in het EAB neergelegde verdenking een inschatting van de vermoedelijke strafmaat naar Nederlandse maatstaven te maken en deze inschatting aan de IND voor te leggen met het verzoek of de IND kan beoordelen of deze strafmaat tot beëindiging van het verblijfsrecht zou leiden.
Stelt de officier van justitie in de gelegenheid om van de uitvaardigende autoriteiten een garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW te verkrijgen.
Stelt de officier van justitie en de raadsman in de gelegenheid om tijdens een nog nader te bepalen terechtzitting hun standpunten omtrent het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit (artikel 18 VWEU) naar voren te brengen.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2013.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.