NJ 2022/288
Procesrecht. Exhibitievordering in niet-IE-zaak (art. 843a Rv); maatstaf voor aannemen rechtsbetrekking in zin art. 843a Rv bij gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad; stelplicht.
HR 10-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1251, m.nt. H.B. Krans
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10 juli 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/01170
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- Noot
H.B. Krans
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS668644:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1251, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑07‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑02‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑03‑2019
- Wetingang
Art. 843a Rv
Samenvatting
Ook buiten het terrein van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen heeft als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van art. 843a Rv te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.