Rb. Arnhem, 02-03-2005, nr. 110701
ECLI:NL:RBARN:2005:AT2938
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
02-03-2005
- Zaaknummer
110701
- LJN
AT2938
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2005:AT2938, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 02‑03‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2005/52
Uitspraak 02‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht Opzetclausule Artikel 283 WvK Artikel 3:40 BW
Partij(en)
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110701 / HA ZA 04-428
Datum vonnis: 2 maart 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser in vrijwaring],
wonende te Kerkdriel,
eiser in vrijwaring,
procureur en advocaat mr. P.A.W. Eskens te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in vrijwaring,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna verder worden aangeduid met ‘[eiser in vrijwaring]’ en Allianz’.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 19 mei 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. De rechtbank heeft daarna nog geconstateerd dat [eiser in vrijwaring] niet de door hem toegezegde stukken in de procedure heeft gebracht. Aangezien een deel van die stukken door Allianz zijn overgelegd en [eiser in vrijwaring] niet benadeeld wordt door het ontbreken van de overige stukken, bestaat er in dit stadium van de procedure geen aanleiding meer alsnog overlegging bij akte te verzoeken.
Ter uitvoering van het tussenvonnis van 19 mei 2004 is een comparitie van partijen gehouden gelijktijdig met de comparitie van partijen in de hoofdzaak tussen [betrokkene] en [eiser in vrijwaring] (bekend onder rolnummer 03-1886). Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- *
een conclusie van repliek;
- *
een conclusie van dupliek met producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
- 1.1.
Allianz is de rechtsopvolgster van N.V. Verzekering Maatschappij Schiedam van 1816, hierna te noemen ‘Schiedam Verzekeringen’. [eiser in vrijwaring] had ten tijde van de gedragingen waar het in de hoofd- en in deze vrijwaringszaak om gaat een aansprakelijkheidsverzekering particulieren bij Schiedam Verzekeringen gesloten onder polisnummer 501/3311501 met een -tussentijds verhoogde- verzekerde som van ƒ1.000.000,- per gebeurtenis.
- 1.2.
Van deze door [eiser in vrijwaring] afgesloten verzekering maken deel uit de ‘voorwaarden van aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren AVP 83’, hierna te noemen ‘de AVP 83’. De voor deze procedure relevante bepalingen luiden als volgt:
“ (...)
- 3.
OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING.
- 3.1.
Aansprakelijkheid/schade.
Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerden in hun bovengenoemde hoedanigheid voor schade veroorzaakt of ontstaan tijdens de verzekeringsduur, en wel voor alle verzekerden tezamen tot ten hoogste het in het polisblad genoemde bedrag per gebeurtenis.
Overal waar in deze voorwaarden wordt gesproken over schade wordt hieronder verstaan: schade aan personen en schade aan goederen:
- -
Onder schade aan personen wordt verstaan: schade door letsel of aantasting van de gezondheid van personen, al dan niet de dood tengevolge hebbend, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade.
- -
(...)
- 4.
UITSLUITINGEN.
- 4.1.
Opzet
Uitgesloten is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten. (...)
- 5.
MELDING EN REGELING VAN SCHADE.
- 5.1.
Verplichtingen van verzekerde ingeval van schade.
Verzekerde is verplicht:
- -
de maatschappij onverwijld kennis te geven van iedere gebeurtenis waaruit voor de maatschappij een verplichting tot schadevergoeding zou kunnen ontstaan;
- -
(...)
- -
zich te onthouden van alles wat de belangen van de maatschappij zou kunnen benadelen en met name zich te onthouden van iedere erkenning van aansprakelijkheid.
Indien verzekerde een verplichting niet nakomt verliest hij zijn rechten uit deze verzekering, tenzij hij bewijst hiermede de belangen van de maatschappij niet te hebben geschaad.
(...)”
- 1.3.
[betrokkene], geboren op 1 september 1973, heeft op 13 maart 2002 aangifte gedaan van ontucht door [eiser in vrijwaring], een kennis van haar ouders, gepleegd in de jaren 1985-1990.
- 1.4.
In verband met de aangifte van [betrokkene] is [eiser in vrijwaring] op 9 en 10 juli 2002 diverse keren door de politie gehoord. De processen-verbaal van verhoor bevinden zich bij de stukken. [eiser in vrijwaring] heeft de ontucht bekend.
- 1.5.
[eiser in vrijwaring] is bij vonnis van deze rechtbank van 13 december 2002 veroordeeld. Door de rechtbank is bewezen verklaard dat [eiser in vrijwaring] op tijdstippen in de periode van 1985-1990 te Kerkdriel ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [betrokkene] door de in het strafvonnis nader omschreven ontuchtige handelingen. Dit vonnis heeft kracht van gewijsde gekregen.
- 1.6.
Bij brief van 14 februari 2003 heeft [betrokkene] [eiser in vrijwaring] aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade als gevolg van de ontucht.
- 1.7.
Op 17 februari 2003 heeft [eiser in vrijwaring] voor het eerst bij Allianz melding gemaakt van de aansprakelijkheidsstelling door [betrokkene] en heeft hij Allianz verzocht een standpunt te bepalen omtrent de dekking onder zijn aansprakelijkheidsverzekering. Aanvankelijk heeft Allianz zich op het standpunt gesteld dat [eiser in vrijwaring] niet een dergelijke verzekering heeft gesloten bij haar voorganger Schiedam Verzekeringen. Bij brief van 10 september 2003 heeft Allianz dit standpunt herzien. Ondanks verzoeken daartoe van [eiser in vrijwaring] heeft Allianz tot aan de datum van dagvaarding geen standpunt ingenomen terzake van de dekking onder de verzekering.
- 1.8.
Bij dagvaarding van 23 oktober 2003 heeft [betrokkene] [eiser in vrijwaring] in de hoofdzaak gedagvaard ter zake van vergoeding van schade. [eiser in vrijwaring] heeft hiertegen verweer gevoerd. In de hoofdzaak is nog geen eindvonnis gewezen.
Het geschil
- 2.
[eiser in vrijwaring] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Allianz zal veroordelen om [eiser in vrijwaring] te vrijwaren en Allianz zal veroordelen om aan [betrokkene] te betalen al hetgeen waartoe [eiser in vrijwaring] bij onherroepelijke uitspraak in de procedure met rolnummer 03-1886 zal worden veroordeeld. [eiser in vrijwaring] legt aan zijn vordering ten grondslag dat indien hij schadeplichtig wordt gehouden in de hoofdzaak, deze schade valt onder de dekking van de met Schiedam Verzekeringen gesloten aansprakelijkheidsverzekering en daarom gedragen dient te worden door Allianz, als rechtsopvolgster van Schiedam Verzekeringen.
- 3.
Allianz voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling van dit geschil
- 4.
Het meest verstrekkende verweer van Allianz is dat de vordering tot nakoming van [eiser in vrijwaring] op grond van art. 3:307 lid 1 BW is verjaard. In dit artikel is bepaald dat de rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. In het algemeen geldt dat de vordering van de verzekerde jegens zijn aansprakelijkheids-verzekeraar eerst opeisbaar wordt wanneer de gelaedeerde de verzekerde aanspreekt. Dat [eiser in vrijwaring] geacht moet worden eerder te hebben geweten dat zijn handelen tot een schadeclaim van [betrokkene] zou kunnen leiden, zoals Allianz stelt, doet dan (wat daarvan overigens ook zij) niet ter zake. [betrokkene] heeft op 14 februari 2003 [eiser in vrijwaring] aansprakelijk gesteld. [eiser in vrijwaring] heeft dat bij brief van 17 februari 2003 bij Alllianz gemeld. Voorzover niet reeds met die brief de lopende verjaringstermijn op de in art. 3:317 BW bedoelde wijze is gestuit, heeft stuiting in ieder geval plaats gevonden op grond van art. 3:316 BW, door het uitbrengen van de dagvaarding op 2 maart 2004. Op dit moment is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren gaan lopen. Het verweer faalt dus.
- 5.
Allianz heeft zich in de tweede plaats op het standpunt gesteld dat de opzetclausule van toepassing is (bepaling 4.1 van de APV83) zodat zij op die grond niet gehouden is [eiser in vrijwaring] verzekeringsdekking te verlenen. Volgens vaste rechtspraak heeft deze opzetclausule
- -
uitgesloten is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten - in een geval waarin een verzekerde letsel heeft toegebracht, geen verdere strekking dan van de dekking uit te sluiten de aansprakelijkheid van een verzekerde die het in feite toegebrachte letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. De rechter kan onder omstandigheden uit de gedragingen van de verzekerde afleiden dat deze het letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn (HR 6 november 1998, NJ 1999, 220 en herhaald in HR 27 juni 2003, LJN AF7425). Die overweging is gegeven in een geval waarin lichamelijk letsel was toegebracht. Er is echter geen grond voor een ander oordeel in een geval als het onderhavige waarin het niet zozeer gaat om lichamelijk letsel maar om psychisch letsel als gevolg van seksueel misbruik. Uitgangspunt voor de beoordeling is dan ook dat voorwaardelijk opzet in de zin van opzet als waarschijnlijkheids-bewustzijn of mogelijkheidsbewustzijn niet onder de opzetclausule valt, maar slechts opzet als zekerheidsbewustzijn. Schade toegebracht met niet meer dan voorwaardelijk opzet is dus verzekerbaar.
- 6.
Allianz heeft zich erop beroepen dat het zekerheidsbewustzijn bij [eiser in vrijwaring] aanwezig moet zijn geweest. Zij heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat een feit van algemene bekendheid is dat misbruik vrijwel zeker tot (psychische) klachten leidt en dat reeds om die reden [eiser in vrijwaring] zich destijds van de schadelijkheid van zijn gedragingen bewust moet zijn geweest. Daarnaast is uit door Allianz geciteerde verklaringen van [eiser in vrijwaring], die zijn opgenomen in de processen-verbaal van verhoor door de politie, af te leiden dat hij zich er terdege van bewust was dat het bij [betrokkene] toegebrachte letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dit geldt temeer nu [eiser in vrijwaring] in de strafprocedure niet als ontoerekeningsvatbaar is aangemerkt en derhalve als een normaal begaafd persoon moet worden beschouwd.
- 7.
Niet in geschil is dat [eiser in vrijwaring] de bij [betrokkene] toegebrachte psychische schade niet heeft beoogd. Nog daargelaten of in de periode van 1985-1990 een feit van algemene bekendheid was dat seksueel misbruik per definitie tot psychische schade kan leiden, is beslissend of de dader, [eiser in vrijwaring], zich ervan bewust was dat het in feite bij [betrokkene] toegebrachte psychische letsel het gevolg zou zijn van zijn gedragingen. Uit de in dat verband door Allianz genoemde verklaringen van [eiser in vrijwaring] tegenover de politie blijkt dat [eiser in vrijwaring] zich destijds realiseerde dat zijn gedrag fout was en dat hij (achteraf) inziet dat dit gezien de verhouding, tussen hem als volwassene en [betrokkene] als ‘jong’ en minderjarig meisje, nooit had mogen gebeuren. Uit enkel die verklaringen kan echter niet worden afgeleid dat hij zich ervan bewust is geweest dat [betrokkene] daardoor psychische schade kon leiden. Dat hij zich hier bewust van is geweest valt te minder aan te nemen nu hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij juist door [betrokkene] gedwongen is - wat daar ook van zij - om seksuele handelingen met haar te verrichten omdat zij het anders zou doorvertellen aan zijn echtgenote (processen-verbaal van verhoor van 9 juli 2002, producties 2 en 3 bij de conclusie van antwoord in vrijwaring). Die verklaringen duiden er niet op dat [eiser in vrijwaring] in die situatie zich bewust is geweest van de mogelijke psychische gevolgen voor [betrokkene]. Allianz heeft zich er voorts op beroepen dat het zekerheidsbewustzijn bij [eiser in vrijwaring] moet worden afgeleid uit het feit dat hij in de strafprocedure niet als ontoerekeningsvatbaar is aangemerkt, maar dat wil nog niet zonder meer zeggen dat [eiser in vrijwaring] zich ervan bewust was dat psychisch letsel het zekere gevolg van zijn gedragingen zou zijn. Allianz heeft op dit punt geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die - indien zij worden bewezen - tot de conclusie kunnen leiden dat [eiser in vrijwaring] zich er van bewust is geweest dat psychisch letsel het zekere gevolg van zijn handelwijze zou zijn. Voor een bewijsopdracht is dan ook geen plaats. De conclusie is dat het beroep op de opzetclausule niet slaagt.
- 8.
Allianz heeft voorts aangevoerd dat [eiser in vrijwaring] in strijd met het bepaalde in art. 283 WvK en bepaling 5.1 van de APV83 te laat, want niet ‘onverwijld’, zijn schade heeft gemeld en dat hij, eveneens in strijd met genoemde bepaling 5.1, zijn aansprakelijkheid heeft erkend. Allianz is hierdoor in haar belangen geschaad waardoor [eiser in vrijwaring] zijn rechten uit de verzekering heeft verloren.
- 9.
Het beroep van Allianz op art. 283 WvK faalt reeds omdat niet tijdige melding volgens dat artikel leidt tot schadevergoeding, niet tot verlies van rechten. Blijft over het beroep op bepaling 5.1 van de APV83. Een redelijke uitleg van deze polisbepaling brengt met zich dat als de in dat artikel bedoelde ‘gebeurtenis’ heeft te gelden het feitelijk handelen waardoor het letsel wordt teweeggebracht, in beginsel niet de aansprakelijkheidsstelling door de benadeelde. Gelet op de aard en de strekking van de schademeldingsplicht ontstaat deze plicht niet eerder dan nadat de verzekerde op de hoogte is van het toegebrachte letsel of daarvan redelijkerwijze op de hoogte behoorde te zijn en hij redelijkerwijze rekening moest houden met de reële mogelijkheid dat hij zou worden aangesproken tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade. Door Allianz zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, met zich brengen dat [eiser in vrijwaring] in de periode tussen 1985-1990 op de hoogte was of redelijkerwijze moest zijn van het [betrokkene] toegebracht psychisch letsel en dat hij redelijkerwijze rekening moest houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade zou kunnen worden aangesproken. Het standpunt van Allianz dat het meldingsmoment dan in elk geval omstreeks 9 juli 2002 moet hebben gelegen, het moment waarop [eiser in vrijwaring] door de politie is gehoord na aangifte door [betrokkene] van seksueel misbruik, houdt ook geen stand. Bekendheid van [eiser in vrijwaring] met het bij [betrokkene] toegebrachte letsel blijkt niet uit de processen-verbaal van verhoor van [eiser in vrijwaring]. Door Allianz zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden. Het moment waarop [eiser in vrijwaring] in elk geval geacht moet worden wel op de hoogte te zijn geweest van het aan [betrokkene] toegebrachte letsel en rekening moest houden met de mogelijkheid dat hij zou worden aangesproken tot vergoeding van door haar geleden schade is de datum van ontvangst van haar brief van 14 februari 2003 met daarin zijn aansprakelijkheidsstelling. [eiser in vrijwaring] heeft hiervan ‘onverwijld’
- -
met zijn brief van 17 februari 2003 - kennis gegeven aan Allianz zodat het verweer van Allianz op dit punt faalt. Al hetgeen nog overigens door Allianz is aangevoerd (conclusie van antwoord in vrijwaring onder punt 54) stuit af op het oordeel dat de verplichting tot melding niet voor 14 februari 2003 is gelegen.
- 10.
Ten slotte heeft Allianz zich op het standpunt gesteld dat gezien het bepaalde in art. 3:40 BW de verzekeringsovereenkomst geen dekking kan bieden voor bewust veroorzaakte schade, hetgeen bovendien in strijd is met de (bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst) in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (6:2 jo 6:248 BW). Allianz heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een aansprakelijkheids-verzekering, waarvoor jaarlijks slechts een beperkt bedrag betaald wordt, “absoluut” niet bedoeld is om de gevolgen van gewelddadig en buitensporig gedrag, zoals het herhaald seksueel misbruiken van een minderjarige, te dekken. Dit verweer moet worden verworpen. Voor zover Allianz hiermee heeft bedoeld te betogen dat het gedrag van [eiser in vrijwaring] strafrechtelijk verboden is, leidt dit gegeven op zichzelf niet tot nietigheid van de verzekering. Er zijn meer schadeveroorzakende gedragingen die strafrechtelijk verboden zijn, zoals bijvoorbeeld geweldsmisdrijven, die op zichzelf in de polis (in bepaling 3.1) niet van dekking zijn uitgesloten en waarvan ook niet algemeen wordt aangenomen dat zij niet verzekerbaar zouden moeten zijn. Ten aanzien van dergelijke delicten ligt de grens van dekking kennelijk alleen in de opzetclausule. Dat de dader van seksueel misbruik bevrediging van eigen behoeften nastreeft onderscheidt hem ook niet wezenlijk, want dat kan van de dader van een geweldsdelict die aan zijn drift toegeeft ook worden gezegd. Bij deze stand van zaken is er geen reden om over de verzekerbaarheid van aansprakelijkheid voor schade door seksueel misbruik anders te oordelen dan over verzekerbaarheid van schade door andere strafrechtelijk verboden gedragingen. Daarop stuit ook het beroep af dat Allianz in dit verband heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
- 11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de eventuele aansprakelijkheid van [eiser in vrijwaring] jegens [betrokkene] gedekt is door zijn bij Schiedam Verzekeringen, het huidige Allianz, gesloten aansprakelijkheidsverzekering. Allianz zal dan ook worden veroordeeld tot vergoeding van al hetgeen waartoe [eiser in vrijwaring] in de hoofdzaak jegens [betrokkene] zal worden veroordeeld.
- 12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Allianz worden veroordeeld in de kosten van deze vrijwaringsprocedure.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
- 1.
veroordeelt Allianz om jegens [eiser in vrijwaring] te betalen al hetgeen waartoe [eiser in vrijwaring] bij onherroepelijke uitspraak in de procedure met het rolnummer 03-1886 mocht worden veroordeeld;
- 2.
veroordeelt Allianz in de kosten van de vrijwaringsprocedure, tot op heden aan de zijde van [eiser in vrijwaring] bepaald op € 83,78 voor verschotten en € 1.158,- voor salaris procureur;
- 3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- 4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 2 maart 2005.
De griffier: De rechter: