Deze zaak hangt samen met nr. 13/04115 ([medeverdachte 1]) en nr. 13/02671 ([medeverdachte 3]), in welke zaken ikeveneens vandaag zal concluderen.
HR, 17-06-2014, nr. 13/02348
ECLI:NL:HR:2014:1450
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-06-2014
- Zaaknummer
13/02348
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1450, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑06‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:548, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9292, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2014:548, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1450, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
17 juni 2014
Strafkamer
nr. S 13/02348
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 april 2013, nummer 24/000511-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014.
Conclusie 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/02348
Zitting 15 april 2014
Mr. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel klaagt dat het Hof het voorwaardelijk opzet van verdachte als medeplichtige op bedreiging met zware mishandeling ontoereikend heeft gemotiveerd.
3. Het middel berust op een te beperkte lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft niet alleen in aanmerking genomen dat verdachte wist dat één van de twee broers die hij met de auto na een zoektocht naar [slachtoffer] bracht gewoonlijk een mes bij zich droeg, maar ook (onder meer) dat het ging om ‘een situatie van levensbelang’ en dat hij hoorde dat de broers afspraken om ieder vanaf een andere kant op die [slachtoffer] af te gaan. Verdachte is blijven wachten en heeft de broers na het steekincident thuis gebracht, terwijl voorts uit een opgenomen vertrouwelijk gesprek tussen de broers blijkt dat verdachte zijn eigen rol heeft gebagatelliseerd. Tegen de achtergrond van deze feitelijke vaststellingen van het Hof is het aangenomen (ten minste voorwaardelijk) opzet toereikend gemotiveerd.
4. Het middel is evident tevergeefs voorgesteld.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑04‑2014