Einde inhoudsopgave
Wet op de noodwachten
Artikel 41
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1980
- Bronpublicatie:
14-05-1980, Stb. 1980, 296 (uitgifte: 01-01-1980, kamerstukken: 16029 )
- Inwerkingtreding
01-01-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-1980, Stb. 1980, 296 (uitgifte: 01-01-1980, kamerstukken: 16029 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Zo spoedig mogelijk, nadat krachtens deze titel aanspraak op een uitkering is ontstaan, stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken de grondslag vast, waarnaar de uitkering wordt berekend.
2.
De grondslag, waarnaar de invaliditeitsuitkering voor de noodwachter als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub b en d tot en met g, wordt berekend, is gelijk aan het bedrag van de inkomsten, welke hij uit hoofde van zijn beroep of bedrijf zou hebben genoten over het jaar bedoeld in het volgende lid, indien hij in dat jaar niet in werkelijke dienst was, doch gedurende dat jaar zijn beroep of bedrijf zou hebben uitgeoefend.
3.
Onder het jaar, bedoeld in het vorige lid, wordt verstaan het jaar, voorafgaande aan het tijdstip, waarop het tijdvak van werkelijke dienst, waarin de feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan welke aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van verband tussen de verwonding, verminking, ziekten of gebreken en het verrichten van de werkzaamheden bij de noodwacht, is geëindigd.
Indien tevens in een tijdvak van de werkelijke dienst, dat is voorafgegaan aan een tijdvak als bedoeld in de vorige volzin, zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, welke aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van dat verband, worden de feiten of omstandigheden geacht zich te hebben voorgedaan in laatstbedoeld tijdvak van de werkelijke dienst.
4.
De grondslag, waarnaar de invaliditeitsuitkering voor de noodwachter, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a of c, die een volle dag-, week- of jaartaak heeft, wordt berekend, is gelijk aan het gezamenlijk bedrag van de geldswaarde van de baten, waarop hij als noodwachter recht had over het jaar, voorafgaand aan zijn ontslag, dan wel recht zou hebben gehad, indien hij de op het tijdstip van zijn ontslag beklede functie gedurende dat jaar zou hebben uitgeoefend. Voor de noodwachter met een functie, waaraan geen volle dag-, week- of jaartaak is verbonden, is de grondslag gelijk aan het gezamenlijk bedrag van de geldswaarde van de baten, waarop hij als noodwachter in die functie recht had over het jaar voorafgaande aan zijn ontslag, dan wel recht zou hebben gehad, indien hij die functie gedurende dat jaar zou hebben uitgeoefend, vermeerderd met het bedrag van de inkomsten, welke hij anders dan als noodwachter over dat jaar heeft of zou hebben genoten uit het ten tijde van het zich voordoen van de in het vorige lid bedoelde feiten of omstandigheden uitgeoefende beroep of bedrijf.
5.
De grondslag, waarnaar de uitkering bij overlijden of vermissing wordt berekend, wordt vastgesteld als volgt:
- a.
voor de nabestaande van een noodwachter of een gewezen noodwachter, die niet krachtens deze titel in het genot is van een invaliditeitsuitkering, op het bedrag, waarop de grondslag ingevolge de voorgaande leden zou zijn vastgesteld, indien de noodwachter of gewezen noodwachter met ingang van de datum, waarop hij tengevolge van een der oorzaken, genoemd in artikel 36 onder a is overleden, rechthebbende in de zin van artikel 34 zou zijn geweest;
- b.
voor de nabestaande van een gewezen noodwachter, die op het tijdstip van zijn overlijden in het genot was van een invaliditeitsuitkering krachtens deze titel, op het bedrag van de grondslag, waarnaar de invaliditeitsuitkering was berekend.
6.
Inkomsten of baten, welke tijdelijk worden verminderd of ingehouden, worden voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag geacht onverminderd te zijn genoten.
7.
Voor de vaststelling van de grondslag wordt in elk geval geen rekening gehouden met:
- a.
een kinderbijslag, onder welke benaming en in welke vorm ook;
- b.
opbrengsten van vermogen, voor zover niet aangewend in eigen beroep of bedrijf;
- c.
de krachtens een algemene pensioenwet door de werknemer verschuldigde premie, welke door de werkgever wordt voldaan;
- d.
het aandeel van de werkgever in de lasten, strekkende tot het vestigen van aanspraken van de werknemer op uitkeringen krachtens door of vanwege de overheid vastgestelde sociale regelingen daaronder begrepen pensioenregelingen;
- e.
de gelden, strekkende tot compensatie van de krachtens een algemene pensioenwet verschuldigde premie;
- f.
de uitkering krachtens de Interimregeling ziektekosten Rijksambtenaren, of een overeenkomstige regeling;
- g.
andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inkomsten.
8.
Indien de grondslag is afgeleid van inkomsten, welke uit loondienst zijn verkregen, worden die inkomsten in de gevallen, waarin dienaangaande vanwege de overheid of een publiekrechtelijk lichaam bindende regelen zijn vastgesteld of goedgekeurd, niet tot een hoger bedrag in aanmerking genomen dan bij die regelen is bepaald, tenzij door belanghebbende uit hoofde van zijn arbeidsverhouding in de regel jaarlijks een in die regelen niet opgenomen gratificatie of daarmede overeenkomende uitkering wordt genoten, in welk geval laatstbedoeld bedrag met het bedrag van die gratificatie of daarmede overeenkomende uitkering wordt vermeerderd, een en ander onverminderd het vorige lid.
9.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt de noodwachter
- a.
die voor het tijdstip, bedoeld in het derde lid, geen beroep of bedrijf heeft uitgeoefend, maar wel een vakopleiding heeft voltooid of nagenoeg voltooid, geacht in het jaar, bedoeld in het derde lid, het beroep of bedrijf, waarop die opleiding was gericht, te hebben uitgeoefend;
- b.
die voor het tijdstip, bedoeld in het derde lid, geen beroep of bedrijf heeft uitgeoefend, desniettemin geacht een beroep te hebben uitgeoefend, waaruit hij in het jaar, bedoeld in dat lid, inkomsten heeft genoten, tot het in artikel 42 genoemde bedrag;
- c.
die op het tijdstip, bedoeld in het derde lid, in het genot was van een wachtgeld of uitkering, die in karakter met wachtgeld overeenkomt, geacht in het jaar bedoeld in het derde lid, uit hoofde van beroep of bedrijf inkomsten te hebben genoten tot het bedrag, waarvan dat wachtgeld of die uitkering is afgeleid.
10.
Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven met betrekking tot de vaststelling van de grondslag naar inkomsten uit beroep of bedrijf.