Hof Amsterdam, 22-09-2015, nr. 200.166.060/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:3936
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-09-2015
- Zaaknummer
200.166.060/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:3936, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑09‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Verstekzaak. Geen eisverandering of –vermeerdering, maar eisvermindering. Vordering tot betaling van bijdragen VvE alsnog toegewezen, ook (wegens reële vrees dat geïntimeerde in de toekomst zijn verplichtingen niet zal nakomen) ten aanzien van toekomstige bijdragen. Afwijzing buitengerechtelijke incassokosten wegens ontbreken van veertiendagenbrief.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.166.060/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 3323919 \ CV EXPL 14-23044
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 september 2015
inzake
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET GEBOUW “ [naam vereniging] ” GELEGEN AAN [X] TE [plaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. Y.H. van Ballegooijen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de VvE en [geïntimeerde] genoemd.
De VvE is bij exploot van dagvaarding van 27 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 2 december 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen de VvE als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is op de dienende dag verstek verleend.
De VvE heeft bij memorie van grieven, met producties, geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en de aan het slot van die memorie geformuleerde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Ten slotte heeft de VvE arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, onder 1.1 tot en met 1.5, een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1
In dit geding gaat het om het volgende.
( a) [geïntimeerde] is eigenaar van het appartementsrecht aan de [adres] te [plaats] . Uit hoofde daarvan is hij van rechtswege lid van de VvE. Op grond van dat lidmaatschap dient [geïntimeerde] het van toepassing zijnde reglement en de door de vergadering van eigenaars (verder: de Vergadering) genomen besluiten na te komen. Op grond van dergelijke besluiten is [geïntimeerde] aan de VvE periodieke voorschotbij-dragen (verder: bijdragen) verschuldigd, waarvan de hoogte door de Vergadering wordt vastgesteld.
( b) Bij (verstek)vonnis van 29 november 2012 is [geïntimeerde] door de kantonrechter te Amsterdam veroordeeld tot betaling aan de VvE van een bedrag van - in hoofdsom - € 2.701,41 wegens achterstallige betaling van bijdragen tot en met september 2012. [geïntimeerde] heeft het uit hoofde van dat vonnis verschuldigde inmiddels voldaan.
( c) In verband met een (nieuwe) achterstand in de betaling van bijdragen heeft de VvE [geïntimeerde] bij brieven van 10 april 2013, 27 september 2013 en 24 december 2013 vergeefs aangemaand/gesommeerd om tot betaling van de achterstand over te gaan.
( d) In eerste aanleg van dit geding vorderde de VvE van [geïntimeerde] de betaling van, voor zover thans nog relevant:
- € 2.225,55 wegens achterstand in de bijdragen tot en met juli 2014;
- € 512,87 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over de bijdragen vanaf 10 april 2013 tot en met 17 juli 2014 ad € 36,63, alsmede verdere wettelijke rente vanaf 18 juli 2014;
- de bijdragen en opeisbare stookkosten en/of opeisbare kosten voortvloeiend uit water- en/of elektraverbruik vanaf augustus 2014 tot en met de dag der algehele voldoening, dan wel zoveel eerder als het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de VvE zal eindigen,
alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
( e) Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen op de grond dat de VvE, gelet op het verweer van [geïntimeerde] , onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd om het gevorderde te dragen. De VvE is in de proceskosten verwezen, begroot op nihil.
3.2.
De grieven kunnen gezamenlijk worden behandeld en strekken ten betoge dat de kantonrechter de vorderingen van de VvE ten onrechte heeft afgewezen.
3.3.
Alvorens op de grieven in te gaan, overweegt het hof het volgende. In het petitum van de appeldagvaarding vordert de VvE alsnog toewijzing van haar vorderingen. Die vorderingen zijn vervolgens, bij memorie van grieven, op onderdelen anders geformuleerd dan de vordering in eerste aanleg. Hierdoor is de eis echter niet veranderd of vermeerderd als bedoeld in art. 130 lid 3 Rv maar (slechts) verminderd. Ten aanzien van de periode van augustus 2014 tot en met mei 2015 vordert de VvE immers niet langer de betaling van de volledige bijdragen maar van een bedrag van € 419,80. Verder wordt wegens buitengerechtelijke incassokosten thans € 403,94 gevorderd in plaats van € 512,87.
3.4.
Wat er zij van zijn verdere vertogen, [geïntimeerde] heeft in zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg onder meer aangevoerd:
“-de uiteindelijke specificatie van de nu openstaande bedragen en betalingen kloppen overigens. (Te betalen t/m juli 2014: € 4.078,45 en betaald: € 1.852,90. (…)
Ik stel voor dat het openstaande bedrag te betalen aan de VVE bedraagt: € 4.115,08 - € 1.852,90 = € 2.262,18.”
Hiermee heeft [geïntimeerde] zowel het bedrag van € 2.225,55 wegens achterstallige bijdragen als de wettelijke rente daarover tot en met 17 juli 2014 (€ 36,63) erkend. De kantonrechter had deze onderdelen van de vorderingen dan ook moeten toewijzen en het hof zal dat onder vernietiging van het bestreden vonnis alsnog doen. Bij gebreke van een specifieke betwisting is ook de gevorderde wettelijke rente over de achterstallige bijdragen vanaf 18 juli 2014 toewijsbaar.
3.5.
Het door de VvE in appel gevorderde bedrag van € 419,80 wegens achterstand in de bijdragen over de periode van augustus 2014 tot en met mei 2015 is door [geïntimeerde] in hoger beroep niet weersproken en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor, reden waarom ook dat bedrag toewijsbaar is.
3.6.
Op grond van de in dit geding vastgestelde achterstallige betalingen en het feit dat [geïntimeerde] ook in het verleden, namelijk bij het onder 3.1 (b) genoemde vonnis, tot betaling van achterstallige bijdragen is veroordeeld, bestaat naar het oordeel van het hof een reële vrees dat [geïntimeerde] ook in de toekomst zijn verplichtingen ter zake niet vrijwillig zal nakomen. Daarom zal ook de vordering van de VvE tot betaling van nog te vervallen bijdragen en toekomstige opeisbare stookkosten e.d., een en ander vanaf juni 2015, worden toegewezen.
3.7.1.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van € 403,94 overweegt het hof als volgt.
3.7.2.
De VvE baseert dit onderdeel van haar vordering op artikel 6 lid 3 van het splitsingsreglement, dat inhoudt dat een (appartements)eigenaar verplicht is alle door de VvE gemaakte kosten (die van rechtskundige bijstand daaronder begrepen) voor het verhalen van het door die eigenaar aan de VvE verschuldigde te vergoeden, alsmede op een door de Vergadering vastgestelde incassoprocedure (verder: de incassoprocedure) die, voor zover thans van belang, als volgt luidt:
“1. Ongeveer 4 tot 5 weken na de vervaldag (…) ontvangt een “nalatige betaler” een aanmaning (…).
2. Betaalt men niet dan volgt na enige weken wederom een – dit maal aangetekende – aanmaning (…).
3. Indien men dan nog niet tot betaling binnen de gestelde termijn overgaat volgt een laatste sommatie (…) en wordt de vordering bij niet-betaling “uit handen” gegeven aan een door VVE Beheer de bestuurder/administratief beheerder van de VvE; hof) aan te wijzen bureau, welk bureau buitengerechtelijke- en zo nodig gerechtelijke handelingen zal verrichten ter incassering van de vordering. (…)
(…)
5. De – in deze procedure tot punt 5 opgenomen – kosten zijn redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en komen ten goede van VVE Beheer.
(…)
7. Indien de vordering onverhoopt “uit handen” moet worden gegeven aan een extern bureau op grond van het hiervoor bepaalde, dan zal dit bureau eveneens buitengerechtelijke- en zo nodig gerechtelijke handelingen verrichten ter incassering van de vordering. Ter zake van de buitengerechtelijke incassoverrichtingen zal “de nalatige betaler” dienen te betalen: over de eerste € 2.500,-- een bedrag gelijk aan 15% van de totale achterstand (…) en over het eventuele meerdere een bedrag gelijk aan 10%, een en ander te vermeerderen en met de geldende BTW (thans 21%). (…)
(…)”
De VvE wijst er onder meer op dat [geïntimeerde] ondanks de volgens de incassoproce-dure vereiste aanmaningen/sommaties, zoals hiervoor onder 3.1 (c) vermeld, niet heeft betaald en daarom op grond van (artikel 7 van) de incassoprocedure een bedrag van 15% over de hoofdsom ad € 2.225,55, te vermeerderen met BTW, mitsdien een bedrag van in totaal € 403,94 aan buitengerechtelijke incassokosten aan haar verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij deze kosten niet wil betalen, omdat hij “met een reden” de bijdragen niet meer heeft betaald.
3.7.3.
De door de VvE te dezen gevorderde kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in het tweede lid onder c van art. 6:96 BW. Blijkens het vijfde lid van art. 6:96 BW worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld voor de vergoeding van dergelijke (redelijke) kosten. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (verder: het Besluit). Het hof is - anders dan de VvE - van oordeel dat de onderhavige vordering tot betaling van achterstallige bijdragen voor de toepassing van het Besluit een vordering uit overeen-komst betreft en niet een vordering uit de wet. Het Besluit is derhalve, op grond van artikel 1 ervan, toepasselijk, evenals (dus) de daarbij vastgestelde nadere regels.
3.7.4.
Gelet op de tussen partijen bestaande lidmaatschapsverhouding, is er geen aanleiding te veronderstellen dat [geïntimeerde] te dezen handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Op grond van art. 6:96 lid 6 BW kan de vergoeding volgens de nadere regels daarom pas verschuldigd worden nadat [geïntimeerde] na het intreden van het in artikel 81art. 6:81 BW bedoelde verzuim, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Omdat de VvE reeds in haar eerste aanmaningsbrief aan [geïntimeerde] ter zake van de thans gevorderde bijdragen, die van 10 april 2013, aanspraak heeft gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten (toen nog gesteld op € 255,72), kan die brief niet worden aangemerkt als een in art. 6:96 BW bedoelde (veertiendagen)brief, evenmin als de latere aanmaningsbrieven.
3.7.5.
De conclusie is dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten moet worden afgewezen.
3.8.
[geïntimeerde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan de VvE van:
- een bedrag van € 2.225,55 wegens achterstand in de bijdragen tot en met juli 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2014 tot de dag der voldoening;
- een bedrag van € 36,63 wegens wettelijke rente over € 2.225,55 vanaf 10 april 2013 tot en met 17 juli 2014;
- een bedrag van € 419,80 wegens achterstand in de bijdragen vanaf augustus 2014 tot en met mei 2015;
- de bijdragen, opeisbare stookkosten en opeisbare uit water- en/of elektraverbruik voortvloeiende kosten, vanaf juni 2015 tot en met de dag der voldoening dan wel zoveel eerder als het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de VvE eindigt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de VvE gevallen en begroot op € 557,77 aan verschotten en € 350,= aan salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de VvE gevallen, tot op heden begroot op € 807,16 aan verschotten en € 632,= aan salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt de VvE het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.