Rb. Den Haag, 12-11-2014, nr. AWB - 14 , 4403
ECLI:NL:RBDHA:2014:13849
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-11-2014
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 4403
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:13849, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑11‑2014
Uitspraak 12‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Wabo, Wgh. Akoestisch onderzoek omgevingsvergunning met buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan voor de reparatie van de Sint Sebastiaansbrug in Delft. De Standaard Rekenmethode 2 uit het Rmg 2012 biedt geen mogelijkheid om tijdelijke verkeersnaatregelen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de representatieve verkeersintensiteit in een bepaald jaar. Tevens ongemotiveerd reductie toegepast op tramgeluid. De conclusie van verweerder dat geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh berust niet op deugdelijk onderzoek.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/4403 en SGR 14/4353
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 november 2014 in de zaak tussen
1. [eiseres], te [Y], eiseres,
2. [eiseres], te [Y], eiser,
3. [eiseres], te [Y], eiser,
4. [eiseres], te [Y], eiser,
5. [eiseres],te [Y], eiser,
6. [eiseres], te [Y], eiser,
7. [eiseres], te [Y], eiser,
8. [eiseres], te [Y], eiser,
9. [eiseres], te [Y], eisers,
10. [eiseres], te [Y], eiseres,
(gemachtigde voor eisers 1 tot en met 10: [eiseres]),
11. [eiseres], te [Y],
eisers 1 tot en met 11 worden hierna vermeld als Philipsen e.a;
12. [eiseres], te [Y], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van [Y], verweerder
(gemachtigde: mr. W.M. van den Berg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (de provincie), te Den Haag, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A. Fase).
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de provincie een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het vernieuwen van de Sint Sebastiaansbrug in [Y].
[eiseres] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De provincie heeft haar zienswijze gegeven op de ingestelde beroepen.
Door partijen zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014.
[eiseres] is vertegenwoordigd door [A], voorzitter. [Z] is vertegenwoordigd door [A], voorzitter. [eiseres] zijn verschenen. [eiseres] zijn vertegenwoordigd door [B].
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde,[D] en door [D]. Namens de provincie zijn verschenen [F], [G] en [I].
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 juni 2013 heeft verweerder een aanvraag omgevingsvergunning eerste fase ontvangen voor een bouwplan van de provincie. Het plan ziet op het vernieuwen van de Sint Sebastiaansbrug (hierna: de brug) over het Rijn-Schiekanaal in [Y]. De aanwezige basculebrug met een overspanning van 24 meter wordt vervangen door een tafelbrug met een lengte van 31 meter. De doorvaarthoogte van de tafelbrug bedraagt in gesloten positie 5,50 meter. Wanneer de brug is geopend kunnen schepen met een hoogte tot 7 meter onder de brug door varen.
1.2.
Ter plaatse van de brug geldt het onherroepelijke bestemmingsplan Sint Sebastiaansbrug (het bestemmingsplan). Op grond van artikel 3 van de planvoorschriften is op de brug een hoofdrijbaan toegestaan met maximaal 1 rijstrook van maximaal 1.60 meter breed en een hoofdrijbaan met ten hoogste twee rijstroken van gezamenlijk 3.20 meter breed. Daarnaast is een bus- en trambaan met bijbehorende voorzieningen toegestaan met ten hoogste twee enkele rijstroken van maximaal 3.40 meter breed.
1.3.
Bij het ontwerp en de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van [Y] zich gebaseerd op een globaal ontwerp van de brug. Het bouwplan wijzigt het globale onderwerp op een aantal punten waardoor de beoogde brug op vijf onderdelen niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan:
- -
de ligging van de weg-assen van de rijbaan voor auto’s is gewijzigd;
- -
er worden twee rijstroken van 3.25 meter breed voor autoverkeer aangelegd;
- -
de bus/trambaan bestaat uit twee rijstroken van 3.25 meter breed;
- -
de opslag van goederen vindt deels plaats buiten de bestemming ‘opslag’;
- -
de trap aan de zijkant van de brug wordt aangepast.
Tevens is het bouwplan in strijd met de bestemmingsplannen ‘Binnenstad 2012’ en‘TU Noord’. Een deel van de trappen naar de brug is gesitueerd binnen deze bestemmingsplannen, terwijl die dit gebruik en de bouw ervan niet toestaan.
1.4.
Het ontwerp-besluit heeft samen met de aanvraag en bijbehorende stukken vanaf12 september 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben tijdig zienswijzen ingediend.
1.5.
Na afloop van de termijn voor het indienen van zienswijzen heeft verweerder het akoestisch onderzoek, onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing, aangepast. Degenen die zienswijzen hadden ingediend zijn in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken op het gewijzigde rapport te reageren.
1.6.
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad van [Y] een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de aangevraagde omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het gebruiken van gronden in afwijking van een bestemmingsplan.
3.1.
[eiseres] voeren – kort en zakelijk weergegeven – in beroep aan dat verweerder onzorgvuldig en vooringenomen heeft gehandeld bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Daarnaast voeren zij aan dat de renovatie van de brug zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van meer dan 2 dB en tot een onaanvaardbare geluidsbelasting op de gevels van hun woningen. Het akoestisch onderzoek, als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing, is volgens hen onzorgvuldig uitgevoerd en bevat onjuiste conclusies. Het bestreden besluit is daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening en ontbeert een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing.
3.2.
Ook Snel betoogt dat de aanleg van de brug zal leiden tot een te hoge geluidsbelasting op zijn woning en een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen, zoals die gelden per 1 januari 2015. Verweerder handelt verder onzorgvuldig door een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat volgens de media jarenlang wordt uitgesteld.
4.1.
De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder zorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van het bestreden besluit. [eiseres] voeren in dat kader beiden aan dat verweerder pas bij de bekendmaking van het bestreden besluit heeft vermeld dat de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is zodat zij binnen zes weken alle beroepsgronden naar voren moesten brengen. Daardoor resteerde onvoldoende tijd om op een zorgvuldige wijze alle argumenten aan te voeren. Zij verwijzen daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 7 februari 2011. Verweerder heeft volgens eisers bovendien onzorgvuldig gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken over de termijn voor het indienen van zienswijzen en slechts een termijn van drie weken te geven om te reageren op de wijzigingen van het akoestisch rapport.
4.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze argumenten van eisers niet kunnen leiden tot een gegrond beroep, waartoe het volgende wordt overwogen. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is het aan verweerder om in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen te vermelden dat de Chw van toepassing is. Verweerder is echter niet gehouden om bij de publicatie van het ontwerpbesluit kenbaar te maken dat de Chw van toepassing is. Dat het ontwerp-besluit niet vermeldde dat het project onder de reikwijdte van de Chw valt, is dan ook niet in strijd met enige regelgeving of beginsel van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft evenmin onzorgvuldig gehandeld door eisers een termijn van drie weken te bieden om te reageren op de wijzigingen in het akoestisch rapport, zoals dat ten grondslag lag aan het ontwerp-besluit. Verweerder heeft eisers daarmee immers een extra mogelijkheid geboden om te reageren op het akoestisch rapport, naast de mogelijkheden van zienswijzen en beroep. Een termijn van drie weken is, gelet op dat doel, niet onzorgvuldig. Tot slot is de rechtbank het op zich met eisers eens dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:12, derde lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door in de kennisgeving niet correct te vermelden wanneer de stukken ter inzage lagen. Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert de rechtbank dit gebrek echter, nu niet is gebleken dat het gebrek heeft geleid tot een benadeling van [eiseres].
4.3.
Anders dan Snel is de rechtbank niet van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat mogelijk niet direct, maar binnen enkele jaren wordt uitgevoerd. Of en wanneer de Sint Sebastiaansbrug wordt gerealiseerd, is immers een keuze van de vergunninghouder.
5. De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit in overeenstemming met artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde van de Wabo tot stand is gekomen. Dit artikel bepaalt dat een besluit tot ontheffing van een bestemmingsplan alleen kan worden verleend indien het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat de rechtbank deze vraag beantwoordt uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die aanwezig waren op het moment van het nemen van het bestreden besluit, inclusief de destijds geldende regelgeving. Daarnaast moet de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevatten, waaraan dezelfde eisen worden gesteld als aan een toelichting op een bestemmingsplan. Naarmate de ruimtelijke gevolgen van het afwijkingsbesluit ingrijpender zullen zijn ten opzichte van het geldende planologisch regime en de inbreuk daarop groter, worden hogere eisen aan de inhoud en de kwaliteiten van de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
6. Eisers hebben geen gronden gericht tegen de gewijzigde opslaglocatie, de wijziging van de trappen en de overschrijding van de plangrenzen van de bestemmingsplannen Binnenstad 2012 en TU-Noord. Ter zitting hebben zij voorts verweerders standpunt onderschreven dat de afwijking van het bestemmingsplan niet stuit op planologische bezwaren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bestreden besluit in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het bestreden besluit op dit punt een voldoende ruimtelijke onderbouwing bevat. Gelet op deze conclusie spitst het geschil zich toe op de luchtkwaliteit en de akoestiek als onderdeel van de ruimtelijke ordening.
Luchtkwaliteit
7.1.
Snel voert aan dat de wijziging van de wegindeling leidt tot overschrijding van Europese normen voor luchtkwaliteit. De nieuwe brug heeft namelijk een verkeersaantrekkende werking zodat de concentratie fijnstof zal toenemen en de, per1 januari 2015 gewijzigde, normen voor stikstofdioxide niet worden gehaald. Metingen van het RIVM laten zien dat de concentratie fijnstof de voorgeschreven norm overschrijdt. Daarbij komt dat de hoge concentratie fijnstof zeer slecht is voor zijn dochter met cystic fibrosis.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat Royal Haskoning in opdracht van verweerder het bouwplan heeft getoetst aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). Het resultaat van het onderzoek is dat de brug geen relevante verkeersaantrekkende werking heeft. Als gevolg van de verbeterde doorstroming zal de congestie rond de brug en daarmee de concentratiebijdrage van fijnstof en stikstofdioxide het verkeer afnemen. Het plan draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De wijziging van de weg leidt bovendien niet tot overschrijding van grenswaarden uit de Wm. Met zijn stellingen heeft Snel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze conclusies van Royal Haskoning onjuist zijn. Of toekomstige normen uit 2015 mogelijk niet worden gehaald, speelt geen rol bij de onderhavige toets. Gelet op de inhoud van het rapport heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de aanpassing van de weg voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wm zoals die van kracht waren ten tijde van het bestreden besluit. De beroepsgrond [eiseres] slaagt niet.
Akoestiek
8.1.
De volgende vraag is of met de aanpassing van de weg wordt voldaan aan de vereisten die de Wet geluidhinder (Wgh) stelt, zodat het bouwplan op dit punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Van belang daarbij is de vraag of de wijziging van de weg leidt tot een reconstructie zoals bedoeld in de Wgh. Is dat het geval, dan moet verweerder aanvullend onderzoek doen naar maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen of hogere geluidswaardes vaststellen.
8.2.1.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt, voor zover hier van belang, onder reconstructie van een weg begrepen: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, van de Wgh, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 100 als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
8.2.2.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgh wordt, voor zover hier van belang, bij het voorbereiden van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, van de Wgh, vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting die door woningen binnen de zone, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidbelasting beperken.
8.2.3.
Ingevolge artikel 77, derde lid, van de Wgh wordt, indien de vaststelling van de omgevingsvergunning betrekking heeft op de reconstructie van een weg, tevens akoestisch onderzoek ingesteld naar de heersende waarde.
8.2.4.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB behoudens het derde lid.
Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, geldt ingeval de weg op 1 januari 2007 aanwezig was en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone die op1 januari 2007 aanwezig waren de heersende waarde.
8.2.5.
Artikel 110e van de Wgh bepaalt dat de Minister regels kan stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in de Wgh, worden uitgevoerd. Deze regels zijn vastgelegd in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg 2012).
8.2.6.
Op grond van artikel 3.1, onder a en artikel 3.2, eerste lid van het Rmg 2012 wordt bij de aanleg en reconstructie van wegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart, het equivalent geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III bij de Rmg 2012 beschreven Standaardrekenmethode 2. Op grond van het tweede en derde lid kan in afwijking van het eerste lid, ook worden gerekend met de Standaardrekenmethode 1 of 2 indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die methode.
8.3.1.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Royal Haskoning. In het rapport van 19 december 2013 is de vraag beantwoord of de aanpassing van de weg leidt tot een reconstructie: een toename van minimaal 2 dB aan geluid ten opzichte van de hoogst toelaatbare waarde zoals die is gedefinieerd in artikel 100 van de Wgh. Wanneer voor woningen in het onderzoeksgebied niet eerder een hogere waarde is vastgesteld, bepaalt artikel 1 van de Wgh dat de heersende waarde als hoogst toelaatbare waarde geldt.
8.3.2.
Royal Haskoning heeft voor het onderzoek de hoogst toelaatbare waarde op woningen in 2013 vergeleken met de geluidsbelasting op woningen in 2025. Nu voor een aantal woningen niet eerder een hogere waarde is vastgesteld en de geluidsbelasting de 48 dB overschrijdt, heeft Royal Haskoning de heersende geluidsbelasting in het jaar 2013 en 2025 vastgesteld.
8.3.3.
De heersende waarde is berekend met de Standaard Reken Methode 2 uit hoofdstuk 2 van bijlage III van het Rmg 2012. Een element dat in deze berekening een rol speelt, is de maatgevende verkeersintensiteit. De daarvoor benodigde verkeersgegevens heeft Royal Haskoning ontleend aan het VISUM verkeersmodel van de gemeente [Y], waarin onder andere gegevens over de jaren 2007 en 2023 zijn opgenomen. Om de verkeersintensiteit voor 2013 en 2025 te bepalen heeft Royal Haskoning een jaarlijkse groeifactor van1 procent gehanteerd. De verkeersgegevens geven een gelijke verdeling weer van de motorvoertuigen per categorie licht, middelzwaar en zwaar verkeer, van respectievelijk 95,5 procent, 2,5 procent en 1 procent. Voorts is het tramgeluid betrokken in de berekening van de heersende geluidswaarde. Om het tramgeluid te berekenen, is gebruik gemaakt van de geluidsemissie uit tabel 2.2a uit de Standaard Rekenmethode 2. Vervolgens is de uitkomst van de berekening gecorrigeerd naar de tramintensiteit in 2013 en 2025. Vervolgens is een correctiefactor van 0,26 toegepast. Volgens de werkinstructie van de gemeente Den Haag, DGMR, wordt voor een standaard spoorconstructie in wegdek namelijk een correctiefactor van 0,26 gehanteerd omdat Haagse trams stiller zijn dan Amsterdamse of Rotterdamse trams. Een derde onderdeel van de berekening is de ‘kruispunttoeslag’. Royal Haskoning heeft voor beide jaren met deze toeslag gerekend, omdat op de kruising Zuidwal/Ezelsveldlaan en Zuidwal/Torenstraat verkeersregelinstallaties aanwezig zijn.
8.3.4.
De conclusie uit het akoestisch onderzoek is dat de toename van de geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten maximaal 1,35 dB bedraagt. Er is daarom geen sprake van een reconstructie. Het wegverkeer is de meest maatgevende geluidsbron, de bijdrage van de tram is minimaal 7 dB lager dan de totale geluidsbelasting. Op grond van dit advies heeft verweerder besloten dat verder onderzoek naar voorzieningen om de geluidsbelasting te beperken niet vereist is.
8.4.
Snel betoogt, zo begrijpt de rechtbank, dat het onderzoek naar de geluidsbelasting onzorgvuldig is uitgevoerd omdat de geluidsbelasting op zijn woning aan de zuidzijde van de brug niet is onderzocht. Doordat het onderzoek zich heeft toegespitst op de noordzijde van de brug heeft verweerder enkel op die locatie geluidbeperkende maatregelen toegezegd, in de vorm van de aanleg van stil asfalt en een ‘embedded rail’ voor de trams. Ook heeft verweerder het ontwerp-besluit hogere waarden voor woningen aan het Poortlandplein, Mijnbouwplein, Mijnbouwstraat en de Michiel de Ruyterweg niet bij het akoestisch onderzoek betrokken. Tot slot is onduidelijk of de trams op rubber of staal rijden. Snel vreest dat de geluidsbelasting van de tram is onderschat.
8.5.
Met betrekking tot het geluid van de tram heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat de trams op staal zullen blijven rijden, met welk uitgangspunt in het akoestisch onderzoek ook is gerekend. Snel heeft daar tegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek op dit punt een gebrek vertoont. Verweerder heeft verder onweersproken ter zitting uiteengezet dat voor het akoestisch onderzoek is aangesloten bij de Handleiding akoestisch onderzoek verkeer 2009 en dat het onderzoeksgebied wordt begrensd door de wettelijke zonebreedte, uitgebreid met vijftig procent van de breedte van de geluidszone. Vaststaat dat de woning [eiseres] aan de zuidzijde van de brug buiten het onderzoeksgebied valt, net zoals de woningen waar het door Snel genoemde ontwerp-besluit hogere waarden op ziet. Om die reden rustte er op verweerder geen verplichting om de betreffende geluidsbelasting in zijn akoestisch onderzoek te betrekken. Het betoog [eiseres] dat het onderzoek op de door hem genoemde punten onzorgvuldig is uitgevoerd, faalt.
8.6.
[eiseres] voeren aan dat verweerder zich onterecht op het standpunt stelt dat de wijziging van de wegindeling op de brug niet leidt tot een reconstructie. Zij stellen dat aan het rapport van Royal Haskoning een aantal gebreken kleeft. Een van die gebreken is dat de heersende geluidsbelasting voor 2013 te hoog is vastgesteld. [eiseres] wijzen er in dit kader op dat de verkeersintensiteit op basis van een verkeersmodel uit 2007 is berekend, terwijl de verkeerssituatie in 2013 daar sterk van afwijkt. In 2008 is namelijk een aantal verkeersmaatregelen getroffen die in 2013 nog steeds van kracht waren. De verkeersintensiteit in 2013 was daardoor lager dan in 2007. De getroffen maatregelen zien op het weren van zwaar verkeer en een groot deel van het middelzwaar verkeer over de brug. In 2013 zijn bovendien veel werkzaamheden rondom het stationsgebied verricht, die hebben geleid tot omleidingen en wisselende verkeersstromen over de brug. Ook was de aanwezige verkeersinstallatie niet meer in bedrijf zodat voor de verkeersintensiteit in 2013 geen kruispunttoeslag berekend had moeten worden.
8.7.
Verweerder betwist dat de heersende geluidsbelasting in 2013 te hoog is vastgesteld. De Standaard Rekenmethode 2 schrijft voor dat bij de berekening van de heersende geluidsbelasting de representatieve, maatgevende verkeersintensiteit moet worden gehanteerd. Hoewel 2013 als het maatgevende jaar moet worden aangemerkt, is de feitelijke verkeerssituatie in 2013 niet representatief. De tijdelijke verkeersmaatregelen geven namelijk een vertekend beeld van de verkeersintensiteit op en over de brug. Verweerder heeft daarom gebruik gemaakt van het VISUM verkeersmodel van het jaar 2007, het laatste jaar voordat de door eisers vermelde tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht werden. Deze cijfers zijn met een jaarlijkse groei van 1 procent gemodelleerd naar het jaar 2013. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt verder naar artikel 1b, zesde lid, van de Wgh, waarin is bepaald dat tijdelijke snelheidsverlagingen buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het berekenen van de heersende geluidswaarden. Ter zitting heeft verweerder gewezen op de toelichting op artikel 1.2 van het Rmg, waaruit volgt dat het verweerder vrij staat om een alternatieve rekenmethode toe te passen indien die leidt tot een meer representatieve meting van de geluidsbelasting.
8.8.
De rechtbank leidt uit de toelichting op bijlage III van het Rmg 2012(Stcr. 2012, nr. 11810) af dat het akoestisch onderzoek zich voor de berekening van de heersende waarde dient te richten op het jaar waarin een aanvang wordt gemaakt met de reconstructie. Vervolgens wordt de verkeersintensiteit in beeld gebracht van een periode die in akoestische zin, voor dat gehele jaar, representatief is. Daar waar periodieke verschijnselen optreden met betrekking tot het verkeersbeeld, moeten langere tijdvakken worden beschouwd. De in het tijdvak van het voor de geluidsbelasting bepalende jaar optredende variabele intensiteiten worden rekenkundig gemiddeld tot de representatieve verkeersintensiteit.
8.9.
Niet in geschil is dat het akoestisch onderzoek zich voor de berekening van de heersende waarde richt op het jaar 2013 en dat de representatieve verkeersintensiteit van dat jaar in beeld moet worden gebracht.
8.10.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de StandaardRekenmethode 2 geen mogelijkheid biedt om tijdelijke verkeersmaatregelen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de representatieve verkeersintensiteit in een jaar. Gelet op de toelichting van het Rmg 2012 dienen de effecten van periodieke afwijkingen in het verkeersbeeld te worden ondervangen door het onderzoek naar de verkeersintensiteit uit te breiden naar een langere periode. Ook in artikel 1b, vijfde lid, sub c in combinatie met het zesde lid, van de Wgh ziet de rechtbank geen mogelijkheid om tijdelijke verkeersmaatregelen buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van de verkeersintensiteit. Uit dit artikel volgt namelijk enkel dat een snelheidsverhoging tot de snelheid die gold voordat in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit de snelheidslimiet tijdelijk werd verlaagd, niet valt onder de definitie van een wijziging van de weg. Van deze uitzonderingssituatie is geen sprake. Bovendien geldt dat indien voornoemde verhoging van de snelheid gepaard gaat met andere wijzigingen op of aan de weg, deze moet worden betrokken bij het akoestisch onderzoek naar de heersende waarde.
8.11.
In de verwijzing naar de toelichting op het Rmg 2012 vindt de rechtbank evenmin een argument om de geluidsbelasting in 2013 te berekenen op basis van verkeersgegevens over het jaar 2007. De toelichting biedt namelijk enkel een opening voor bijzondere situaties waarin de in het Rmg 2012 voorgeschreven reken- en meetvoorschriften niet tot een representatief resultaat zouden leiden. In dat geval kan verweerder kiezen voor een alternatieve methode die in die bijzondere situatie een meer representatieve meting of berekening oplevert. Het gebruiken van andere invoergegevens kan evenwel niet worden bestempeld als het hanteren van een andere methode.
8.12.
[eiseres] hebben voorts aangevoerd dat het tramgeluid onterecht is gecorrigeerd met een factor van 0,26. Zij wijzen er in dit kader op dat verweerder op geen enkele manier heeft onderbouwd dat de Haagse trams daadwerkelijk stiller zijn dan waarvan het Rmg 2012 uitgaat. Het rapport van DGMR waar verweerder naar verwijst, is onvindbaar. Ter zitting hebben eisers toegevoegd dat DGMR slechts de geluidsemissie van bepaalde spoorbanen in Den Haag heeft onderzocht, onder optimale omstandigheden. De resultaten van dit onderzoek zijn niet representatief voor alle trams in de regio Den Haag.
8.13.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond waarvan het Rmg 2012 geen correcte rekenmethode biedt voor de berekening van de tramemissie, alsmede dat een correctiefactor van 0,26 wel leidt tot een representatieve berekening. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het rapport van DGMR niet kan worden overgelegd. Daardoor is de door verweerder gehanteerde correctiefactor voor Haagse trams niet onderbouwd. Dat betekent dat verweerder niet heeft mogen afwijken van de methode uit het Rmg 2012 om het tramgeluid te berekenen.
8.14.
De slotsom is dat verweerder de berekening van de heersende waarde onzorgvuldig heeft uitgevoerd, waardoor onvoldoende is gemotiveerd dat de wijziging van de weg niet leidt tot een reconstructie. Verweerder heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften uit de Wgh en strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het beroep van[eiseres] gegrond is.
9. Nu het beroep van [eiseres] gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van hun andere beroepsgronden.
10. De gegrondverklaring van het beroep van [eiseres] brengt met zich dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daarbij zal verweerder het akoestisch onderzoek naar de mogelijke toename van de geluidsbelasting als gevolg van de vervanging van de Sint Sebastiaansbrug opnieuw moeten uitvoeren.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen omdat belanghebbenden die niet als partij aan het geding hebben deelgenomen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
12. Aangezien de rechtbank het beroep van [eiseres] gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiseres] het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, nu zij geen gebruik hebben gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
13. Aangezien geen van de gronden [eiseres] slaagt, is zijn beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep [eiseres] ongegrond;
- verklaart het beroep van [eiseres] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw primair besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan [eiseres] te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, voorzitter, mr. D.A.J. Overdijk enmr. C.T. Aalbers, rechters, in aanwezigheid van mr. I. Verstraeten-Jochemsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.