Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 93
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Geïnterneerden genieten volledige vrijheid om hun godsdienstplichten te vervullen, waaronder begrepen het bijwonen van hun erediensten, mits zij zich gedragen naar de door de gevangenhoudende autoriteiten voorgeschreven maatregelen van orde.
2.
Geïnterneerde bedienaars van een eredienst zijn bevoegd hun ambt vrijelijk onder hun geloofsgenoten uit te oefenen. Te dien einde zal de gevangenhoudende Mogendheid zorg dragen, dat zij evenredig worden verdeeld over de verschillende interneringsoorden waarin zich geïnterneerden bevinden, die dezelfde taal spreken en dezelfde godsdienst belijden. Indien het aantal van deze bedienaars niet voldoende is, zal de gevangenhoudende Mogendheid hun de nodige faciliteiten verlenen, waaronder vervoermiddelen, ten einde zich van het ene interneringsoord naar het andere te begeven, en zal hun worden toegestaan de geïnterneerden in ziekeninrichtingen te bezoeken. Bedienaars van een eredienst genieten voor hun ambtelijke aangelegenheden vrijheid van correspondentie met de geestelijke overheden van het land waar zij zijn geïnterneerd, en, voor zover mogelijk, met de internationale godsdienstige organisaties van hun geloofsbelijdenis. Deze correspondentie wordt niet geacht deel uit te maken van het aantal brieven en briefkaarten, bedoeld in artikel 107, maar is wel onderworpen aan de bepalingen van artikel 112.
3.
Wanneer geïnterneerden niet beschikken over de bijstand van bedienaars van hun eredienst, of deze in onvoldoend aantal aanwezig zijn, mag de plaatselijke geestelijke overheid van dezelfde geloofsbelijdenis, in overleg met de gevangenhoudende Mogendheid, een geestelijke van hetzelfde geloof als dat der geïnterneerden aanwijzen, dan wel, indien zulks uit confessioneel oogpunt mogelijk is, een geestelijke van een aanverwant geloof of een daartoe bekwame leek. Deze zal de voordelen genieten, verbonden aan het ambt dat hij op zich heeft genomen. De aldus aangewezen personen moeten zich gedragen naar alle voorschriften, door de gevangenhoudende Mogendheid vastgesteld in het belang van de orde en tucht en de veiligheid.