Rb. Noord-Holland, 02-08-2018, nr. AWB - 17 , 1255
ECLI:NL:RBNHO:2018:7652
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
02-08-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 1255
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:7652, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 02‑08‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:3055, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
OGR-Updates.nl 2018-0203
Uitspraak 02‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken voor het realiseren van 160 tijdelijke wooneenheden (ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders) en vier cultureel maatschappelijke ruimtes voor een periode van tien jaar. Stedelijk ontwikkelingsproject. Het bestreden besluit is ten onrechte niet voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er bestaat geen aanleiding dit aan het bestreden besluit klevende gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1255
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2018 in de zaak tussen
1. [eiser 1]te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] en [eiser 3]te [woonplaats] ,
3. [eiser 4]te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. L.C.A.C. Hoogewerf),
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. Biezenaar, drs. W. van Dijk, mr. A. van Heusden en F.R. Kool).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de stichting Elan Wonen, te Haarlem (gemachtigde: M.A. Grapperhaus).
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken voor het realiseren van 160 tijdelijke wooneenheden (ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders) en vier cultureel maatschappelijke ruimtes voor een periode van tien jaar op het perceel ten noordwesten van het Delftplein te Haarlem.
Bij uitspraak van 15 november 2016 (HAA 16/4395) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening van eisers afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiser sub 1, [eiser 2] en eiser sub 3 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank een overzicht te verstrekken van categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Haarlem (vvgb) is vereist.
Bij brief van 18 mei 2018 heeft verweerder dit overzicht ingezonden. Eisers hebben daarop bij brief van 29 mei 2018 gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ter plaatse vigeren op basis van de beheersverordening “Delftplein” de bestemmingen “Plantsoen”, “Weg”, “Water” en “Sportterrein”. Het project waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is in strijd is met die bestemmingen.
2. Verweerder heeft ten behoeve van het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan voor een periode van tien jaar.
3.1.
Eisers betogen dat het project is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II bij het Bor is onderdeel 11 van artikel 4 van die bijlage niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Verweerder was daarom niet bevoegd de omgevingsvergunning op de onder 2 genoemde grondslag te verlenen.
3.2
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1297), voorop dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraak volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het project, gelet op de aard en de omvang ervan, is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer. Het project leidt tot een gehele functiewijziging van het perceel. Thans is het perceel bestemd voor “Water”, “Weg”, “Plantsoen” en “Sportterrein”. Als gevolg van het project is op het perceel in zijn geheel sprake van de functie “Wonen”. Verder neemt als gevolg van het project het aantal vierkante meters bebouwd terrein fors toe. Als gevolg van het project is sprake van bebouwing met een oppervlakte van 1.940 m2, waar het terrein nu onbebouwd is. Dat, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, in de directe omgeving van het project hoge en grote gebouwen aanwezig zijn en die omgeving volgens verweerder als bestaand stedelijk gebied is aan te merken, maakt het voorgaande niet anders.
Het betoog van eisers slaagt.
4.1
De rechtbank ziet geen aanleiding het voornoemde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren omdat niet aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet worden benadeeld. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2
Voor het project kan slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend. Daarvoor is op grond van artikel 6.5, eerste en derde lid, van het Bor een vvgb vereist, tenzij de gemeenteraad categorieën gevallen heeft aangewezen waarvoor dat niet is vereist. Uit het door verweerder overgelegde overzicht van gevallen waarvoor geen vvgb is vereist, blijkt niet dat in dit geval een dergelijke uitzondering geldt.
4.3.
Onder punt 11 van het op 13 oktober 2011 vastgestelde overzicht staat als uitgezonderde categorie vermeld: “Alle (bouw)plannen waarvoor een tijdelijke omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.18 van het Bor wordt verleend”. Artikel 5.18 van het Bor, zoals dat luidde op 13 oktober 2011, voorzag in de mogelijkheid een omgevingsvergunning te verlenen voor een termijn van ten hoogste vijf jaar. Uit die verwijzing moet naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat de gemeenteraad slechts het verlenen van een omgevingsvergunning voor de duur van hoogstens vijf jaar heeft willen uitzonderen van de verplichting een vvgb te vragen. Nu verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend voor een termijn van tien jaar, was daarvoor een vvgb vereist. Vaststaat dat deze niet is verleend.
4.4
De omstandigheid dat de gemeenteraad geen vvgb heeft afgegeven betekent niet alleen dat de gemeenteraad ten onrechte buiten de besluitvorming is gehouden, maar tevens dat eisers en mogelijke andere belanghebbende niet de mogelijkheid hebben gehad in dat kader in te spreken en hun zienswijzen kenbaar te maken bij de gemeenteraad over het project. Ter zitting is weliswaar door verweerder naar voren gebracht dat de gemeenteraad betrokken is geweest bij de planvorming, maar die betrokkenheid betrof slechts de financiën en niet de ruimtelijke ordening.
5. Gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo een omgevingsvergunning voor het project mocht worden verleend, ziet de rechtbank tevens aanleiding het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep en bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.004,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaar- en beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter (hoor)zitting, met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramondt, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. L. van Dijk, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2018.
de griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.