Hof 's-Hertogenbosch, 19-02-2015, nr. F 200 148 888, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:578
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-02-2015
- Zaaknummer
F 200 148 888_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:578, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑02‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑02‑2015
Inhoudsindicatie
KINDERALIMENTATIE Geslaagd beroep op aanvaardbaarheidstoets door aanzienlijke huwelijkse schuldenlast. Geen minimumbijdrage.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 februari 2015
Zaaknummer: F 200.148.888/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/187933 / FA RK 14-366
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.C. Smit,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.H.J.M. van Heugten.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 april 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 mei 2014, heeft de man verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair: de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in (naar het hof begrijpt:) haar verzoek in eerste aanleg, en de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man van € 796,-- ter zake de eigen bijdrage voor de onder nummer 4KM6113 verstrekte toevoeging en € 308,-- aan griffierecht;
subsidiair: het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, en de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure van € 308,-- aan griffierechten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 juli 2014, heeft de vrouw verzocht om het door de man ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, althans dat het hof een zodanige beschikking in hoger beroep geeft als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de man, bijgestaan door mr. Smit;
- -
de vrouw, bijgestaan door mr. Van Heugten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brief van de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 mei 2014, waarin staat vermeld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden en er geen proces-verbaal is opgemaakt;
- -
het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vrouw op 22 december 2014;
- -
het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 31 december 2014.
3. De beoordeling
3.1.
Partijen zijn op 15 maart 2010 in de gemeente Lelystad gehuwd.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [dochter] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
- [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
Beide kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 9 oktober 2012 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 november 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanwege een gebrek aan draagkracht, afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 20 februari 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen een bedrag van € 245,-- per kind per maand moet voldoen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de man betreffen – zakelijk weergegeven – :
- de door de rechtbank gegeven verstekbeschikking (grief 1);
- de draagkracht van de man (grief 2 en 5);
- de draagkracht van de vrouw (grief 4);
- de onderhoudsverplichting van de partner van de vrouw jegens de kinderen (grief 3).
Grief 1
3.6.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte een verstekbeschikking heeft gegeven. Op 21 maart 2014 heeft de advocaat van de man zich gesteld in de procedure door middel van een F2-formulier, terwijl de verweertermijn verstreek op 24 maart 2014. De man is van mening dat sprake is van een omissie die zeer wel binnen de organisatie van de rechtbank kan worden gezocht, waardoor partijen met hoge proceskosten voor het hoger beroep worden geconfronteerd.
3.6.1.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het feit dat de bestreden beschikking bij verstek is gegeven, het gevolg is van een oorzaak die geenszins aan de vrouw toe te rekenen is, doch volledig tot de verantwoordelijkheid van de man en diens advocaat behoort. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de stelbrief en het verweerschrift binnen de vereiste termijn bij de rechtbank binnen zijn.
3.6.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De dag waarop voornoemd F2-formulier is ingekomen ter griffie van de rechtbank is maatgevend (de ontvangsttheorie). De stelling van de advocaat van de man dat zij het F2-formulier reeds op 21 maart 2014 naar de rechtbank heeft verzonden (de verzendtheorie), kan de man daarom niet baten. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de advocaat van de man had gelegen om het roljournaal van de rechtbank op 24 maart 2014 te controleren en vervolgens alsnog adequate stappen te ondernemen. Dat de advocaat van de man dit heeft nagelaten dient voor haar rekening en risico te komen. Overigens dient het hoger beroep tevens tot het herstel van fouten in eerste aanleg. De man heeft nu in hoger beroep alsnog de mogelijkheid om verweer te voeren tegen het verzoek van de vrouw. Grief 1 van de man faalt daarom.
Wijziging van omstandigheden
3.7.
Naar het oordeel van het hof is de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning op zich een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen rechtvaardigt.
Het hof zal hierna beoordelen of deze wijziging van omstandigheden leidt tot het opleggen van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Ingangsdatum
3.8.
De ingangsdatum van de vast te stellen onderhoudsbijdrage, zijnde 20 februari 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.9.
De behoefte van de kinderen aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage ad € 245,-- per kind per maand is in hoger beroep evenmin in geschil, zodat deze vast staat.
Draagkracht
3.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860)].
Draagkracht man
3.11.
Ter zitting van het hof is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat voor de bepaling van de draagkracht van de man een fiscaal loon van € 29.944,-- per jaar alsmede een netto besteedbaar inkomen van € 1.874,-- per maand als uitgangspunt dient te worden genomen.
3.12.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 316,-- per maand.
Zorgkorting
3.13.
Nu er blijkens het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 december 2012 geen sprake is van een zorgregeling tussen de man en de kinderen, zal het hof geen rekening houden met een zorgkorting.
Aanvaardbaarheidstoets
3.14.
De man doet, gelet op de aanzienlijke huwelijkse schuldenlast van partijen, een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De man lost op deze schulden af, waardoor de vrouw niet door de schuldeisers wordt aangesproken. De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij hangende de echtscheidingsprocedure betalingsafspraken met de schuldeisers heeft gemaakt, op basis waarvan de man vooral rente betaalt en geen aflossing. De man heeft daarom nieuwe afspraken met de schuldeisers moeten maken, waardoor hij thans ook voor een deel op de schulden aflost. De man heeft verder verklaard dat hij, gelet op de hoogte van zijn inkomen en de schulden, niet altijd op tijd aan zijn betalingsverplichtingen heeft kunnen voldoen omdat hij keuzes heeft moeten maken. De schulden aan Laser en L’Easy zijn twee verschillende schulden. De schuld aan L’Easy is ontstaan door de aanschaf van twee nieuwe laptops; één voor de man en één voor de vrouw. De man betwist dat de schuld aan Laser is aangewend voor de aanschaf van een auto. Partijen zijn de schuld bij Laser tijdens het huwelijk aangegaan om “extra dingen” te kunnen doen. De schuld aan de DSB Bank N.V. is gedeeltelijk aangewend voor de aankoop van de auto. De man betwist dat de schuld inzake de kinderopvang (Gerechtsdeurwaarder Groenewegen en Partners) door zijn toedoen is ontstaan.
3.14.1.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat alle schulden als huwelijkse schulden zijn aan te merken. Zij heeft voorts erkend dat zij niet aflost op de huwelijkse schulden; zij stelt daartoe geen draagkracht te hebben. De vrouw stelt verder dat de schuld aan Laser is aangegaan voor de aanschaf van de auto van de man en dat het krediet bij Santander is aangegaan voor de aanschaf van witgoed. Zowel de auto als het witgoed zijn thans nog in het bezit van de man, zodat hiermee bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening dient te worden gehouden. De vrouw heeft – desgevraagd – verklaard dat zij gedurende het huwelijk wel het genot van de auto en het witgoed heeft gehad. De vrouw is van mening dat de schuld aan L’Easy dezelfde schuld is als die aan Laser en dat de schuld aan de ING-Bank ter zake een voortdurende roodstand op de betaalrekening tijdens het huwelijk, inmiddels afgelost had kunnen zijn. De schuld inzake de kinderopvang is buiten toedoen van de vrouw ontstaan. De man heeft de vergoeding voor de kinderopvang ontvangen, maar hij heeft de gastouder hiervan niet betaald, zodat het bedrag nu wordt teruggevorderd. De vrouw heeft ter zitting van het hof verklaard dat de man tijdens het huwelijk de financiën beheerde. Zij erkent dat de schuld aan Florius alsmede de schuld aan de DSB Bank betrekking hebben op de schuld die resteerde na de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De schuld aan Neckermann is ontstaan doordat partijen daar aankopen ten behoeve van het gezin hebben gedaan.
De vrouw heeft geconstateerd dat de aflossingsbedragen op diverse schulden recent zijn verhoogd, waartegen zij bezwaar maakt. Daartoe voert zij aan dat de verhogingen geen prioriteit hebben boven de door de man te betalen kinderalimentatie.
3.15.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.15.1.
Het hof stelt voorop dat niet langer in geschil is dat de door de man opgevoerde schulden alle zijn aan te merken als huwelijkse schulden. Uit de door de man bij V6-formulier d.d. 31 december 2014 overgelegde stukken volgt genoegzaam dat de man op al deze schulden structureel aflost. Onweersproken staat vast dat de vrouw niet op deze schulden aflost. Het hof is van oordeel dat de door de man opgevoerde huwelijkse schulden alle voldoen aan de daaraan in het Rapport Alimentatienormen (Tremarapport) gestelde cumulatieve voorwaarden. Daarbij komt dat ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2008, NJ 2008, 402 bij de berekening van de draagkracht in beginsel rekening wordt gehouden met alle schulden die zijn aangegaan vóór de totstandkoming van de alimentatieverplichting, tenzij een schuld onnodig is aangegaan. Van dit laatste is het hof niet gebleken. De vrouw heeft weliswaar ter zitting van het hof betoogd dat met enkele van deze schulden geen rekening dient te worden gehouden, maar de man heeft deze stellingen van de vrouw – naar het oordeel van het hof – voldoende gemotiveerd weersproken.
3.15.2.
Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets slaagt.
Het hof becijfert de aflossing op de huwelijkse schulden op ongeveer € 894,-- per maand. Wanneer deze last van € 894,-- per maand wordt opgeteld bij het maandelijkse forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud, dan overstijgt de som van deze bedragen het maandelijkse netto inkomen van de man, zodat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
Het hof merkt uitdrukkelijk op dat in voornoemd bedrag wél rekening is gehouden met het per 2 december 2014 verlaagde aflossingsbedrag aan de ING-bank, maar niet met de per 1 januari 2015 verhoogde en met de per 1 maart 2015 te verhogen aflossingen op de huwelijkse schulden aan Laser, L’Easy en Florius. Gelet op de hoogte van de aflossingen op de huwelijkse schuldenlast alsmede de hoogte van het netto besteedbaar inkomen van de man, ziet het hof geen aanleiding om hem de minimumbijdrage van € 50,-- per maand op te leggen. De minimumbijdrage zou – naar het oordeel van het hof – eveneens tot een onaanvaardbaar resultaat leiden, omdat de man ook in dat geval minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm voor het eigen levensonderhoud zou overhouden.
3.15.3.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de man (nog steeds) geen draagkracht heeft om aan de vrouw een onderhoudsbijdrage voor de kinderen te voldoen.
Het hof zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, dan ook alsnog afwijzen.
Grief 2 en 5 van de man slagen derhalve.
3.16.
De behoefte van de kinderen komt, gelet op het vorenstaande, geheel voor rekening van de vrouw. Het hof komt hierdoor niet meer toe aan de behandeling van de grieven van de man omtrent de draagkracht van de vrouw (grief 4) en de onderhoudsverplichting van haar partner jegens de kinderen (grief 3).
3.17.
De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd.
Proceskosten
3.18.
De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. De man voert daartoe aan dat de vrouw willens en wetens zonder aanvaardbare reden een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, zij de rechtbank opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd omtrent haar persoonlijke situatie en inkomensgegevens en dat zij niet heeft ingestemd met de indiening van een verweerschrift van de man buiten de verweertermijn.
De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist en verzoekt om de proceskosten te compenseren.
3.18.1.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep tussen gewezen echtgenoten worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 april 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het dit geding inleidende verzoek van de vrouw;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.L. Schaafsma-Beversluis en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.