Rb. Noord-Holland, 29-01-2014, nr. C/14/145650 / FA RK 13-917
ECLI:NL:RBNHO:2014:845
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
29-01-2014
- Zaaknummer
C/14/145650 / FA RK 13-917
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:845, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 29‑01‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 29‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Het betreft een scheidingszaak waarbij met name de alimentatie (kinder- en partneralimentatie) tussen partijen heeft gespeeld. Partijen hebben overeenstemming over de behoefte van de minderjarige. Partijen verschillen met name van mening van welk inkomen aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden. Hij werkt bij de [naam bedrijf] en heeft in verband met vaartoelages een wisselend inkomen. De man was zowel aangemeld voor een missie in het buitenland als aangemeld voor een baan als opleider. De rechtbank heeft rekening gehouden met het inkomen dat de man in 2013 heeft verdiend en daarbij voor een maand rekening gehouden met een vaartoelage, omdat de rechtbank dit inkomen als meest gangbaar beschouwd. Bij het berekenen van de draagkracht van de man heeft de rechtbank rekening gehouden met de – niet betwiste – aflossing aan een schuld met een bedrag van € 150,-. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de werkelijke woonlast zoals geadviseerd in het Tremarapport 2014-I. Deze woonlasten zijn de lasten van de voormalige echtelijke woning van partijen waar de vrouw nog woont. De man woont bij zijn ouders maar heeft niet aangetoond daar daadwerkelijk huur te betalen. Partijen zijn nog op hetzelfde woonadres ingeschreven. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank geen draagkracht op basis van haar inkomen. De man heeft onvoldoende draagkracht om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De man dient daarom met zijn volledige beschikbare draagkracht bij te dragen in de kosten van de minderjarige. De rechtbank is voorts ingegaan op de door de vrouw verzochte partnerbijdrage. De rechtbank acht de door de vrouw gestelde behoefte redelijk gelet op het inkomen van de man sinds 2010. Mede gelet op de door de man te betalen kinderbijdrage en onder andere rekening houdend met de zorgkorting heeft de man onvoldoende draagkracht om een partnerbijdrage aan de vrouw te betalen
Partij(en)
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/14/145650 / FA RK 13-917
Beschikking d.d. 29 januari 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, gevestigd te Hoofddorp,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A.T. Klaver, gevestigd te Hoorn Nh.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 3 mei 2013;
- het bericht van de vrouw met concept ouderschapsplan ingekomen op 13 mei 2013;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 19 juni 2013;
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 6 december 2013;
- het bericht met bijlagen van de man, eveneens ingekomen op 6 december 2013, en
- het bericht met bijlage van de vrouw, ingekomen op 13 december 2013.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2013.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Reitsma-Van Riel voornoemd, en de man, bijgestaan door mr. Klaver voornoemd.
Gelet op de leeftijd van de minderjarige [minderjarige] is hij niet gehoord.
2. De beoordeling
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats].
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Scheiding
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan. De rechtbank zal, conform het verzoek van partijen, bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de onderhavige beschikking. De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar verzoek met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft aangepast aan hetgeen partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. De rechtbank beschouwt dit verzoek van de vrouw dan ook als ingetrokken en zal het in het navolgende niet verder behandelen.
Woning
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
Onderhoudsbijdrage [minderjarige]
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 537,- per maand vast te stellen met ingang van de datum van de onderhavige beschikking. De man verzoekt te bepalen dat hij een kinderbijdrage van € 328,- per maand zal betalen met ingang van de datum van de echtscheidingsbeschikking.
Behoefte [minderjarige]
2.6.2.1 Partijen stellen beiden dat de behoefte van [minderjarige] € 661,- per maand bedraagt op basis van een gezinsinkomen van ruim € 4.300,- netto per maand. Tussen partijen staat voorts niet ter discussie dat zij tijdens het huwelijk geen aanspraak maakten op een kindgebonden budget en thans nog steeds niet omdat zij beiden nog op het adres van de echtelijke woning staan ingeschreven.
Draagkracht vrouw
2.6.3.1. De vrouw stelt dat zij zelf enkel draagkracht heeft om de minimale bijdrage ten behoeve van [minderjarige] te betalen van € 25,- per maand.
Zij ontvangt thans een WW-uitkering van € 762,- netto per vier weken, derhalve van € 825,50 netto per maand. De man heeft de stelling van de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
Draagkracht man
2.6.4.1. Partijen verschillen van mening van welk inkomen van de man dient te worden uitgegaan bij het vaststellen van zijn draagkracht. Partijen verschillen met name van mening of rekening dient te worden gehouden met de vaartoelage van de man. De man is werkzaam bij de [naam bedrijf].
2.6.4.2. Uit de stukken die de man heeft overgelegd blijkt dat hij in 2010 een inkomen had van € 50.784,- in 2011 van € 50.766, in 2012 van € 53.668,- en in 2013 (naar verwachting) van € 43.415,88. Tevens is uit de overgelegde stukken gebleken dat de man in al deze jaren heeft gevaren en derhalve een vaartoelage heeft ontvangen. Van 23 november 2010 tot en met 9 april 2011 en van 31 mei 2012 tot en met 10 augustus 2012 heeft de man deelgenomen aan de missie [naam missie]. Gelet op het feit dat de man in de jaren 2010 tot en met 2012 deel heeft genomen aan een missie acht de rechtbank het niet redelijk om bij het bepalen van de draagkracht van de man van het inkomen uit te gaan dat hij in deze jaren heeft gehad. Uit de staat van dienst van de man bij zijn werkgever blijkt namelijk tevens dat de man sinds 1993 zo’n 30 maanden uitgezonden is geweest. Dit komt neer op 2,5 jaar in ruim 20 jaar. Gelet op deze omstandigheid acht de rechtbank het niet redelijk om de draagkracht van de man te baseren op het inkomen dat hij heeft gehad ten tijde van een uitzending omdat dit inkomen naar het oordeel van de rechtbank niet structureel is te achten.
Uit een brief van 22 oktober 2013 blijkt dat de man is aangewezen voor de missie [naam missie] welke missie duurt van 26 januari 2014 tot en met 30 mei 2014. Uit een e-mailbericht van 21 november 2013 blijkt echter dat de man is aangeboden voor de functie van Junior Management trainer op de SM VBO. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat nog niet vaststaat dat de man daadwerkelijk op missie zal gaan. Onder deze omstandigheid acht de rechtbank het redelijk bij het bepalen van de draagkracht van de man uit te gaan van het inkomen dat de man in 2013 heeft gehad van € 43.416,-, inclusief de vaartoelage die hij in oktober 2013 heeft gehad en inclusief de tegemoetkoming verlengingsarbeidsduur die de man geheel 2013 heeft ontvangen. De rechtbank acht het niet redelijk om slechts uit te gaan van het basissalaris van € 38.873,28 omdat niet duidelijk is geworden of de man daadwerkelijk zal worden aangenomen in de functie van Junior Management trainer op de SM VBO en dit inkomen ook fors lager is dan het inkomen van de man in 2013.
2.6.4.3. Bij een inkomen van € 43.416,- bruto per jaar bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man, rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, € 2.494,- per maand. De man heeft een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets met betrekking tot een aflossing voor een bedrag van € 150,- van een huwelijkse schuld bij Defam en zijn dubbele woonlast. De vrouw heeft erkend dat de man de aflossing aan de schuld bij Defam dient te betalen. Bij het bepalen van de draagkracht van de man op basis van de draagkrachttabel dient deze schuld derhalve meegenomen te worden. Op basis van het Rapport Werkgroep Alimentatienormen 2014 kan met extra werkelijke woonlasten in verband met de (voormalige) eigen woning, terwijl die woning niet meer wordt bewoond door de onderhoudsplichtige maar wel zijn voormalige partner, rekening worden gehouden. De WOZ-waarde van de echtelijke woning bedraagt € 159.000,-. De aftrekbare hypotheekrente bedraagt € 8.644,- per jaar. De niet aftrekbare hypotheekrente bedraagt € 1.250,- per jaar. Aan de hypotheek is een levensverzekering verbonden van € 113,- per maand. De man heeft onbetwist gesteld dat hij de volledige eigenaarslasten van de echtelijke woning betaalt, zodat rekening dient te worden gehouden met een forfait van € 95,- per maand. Op basis van deze uitgangspunten bedraagt de netto woonlast van de man € 769,- per maand. In de draagkrachttabel wordt rekening gehouden met een woonlast van (0,3 X € 2.494,- =) € 748,- per maand.
Nu de vrouw niet heeft betwist dat de man de volledige woonlasten van de echtelijke woning nog betaalt, ziet de rechtbank aanleiding met deze werkelijke woonlast rekening te houden. De man verblijft thans bij zijn ouders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij gesteld dat hij aan huur € 347,- per maand betaalt. Onduidelijk is of dit enkel huur betreft of dat in dit bedrag ook rekening is gehouden met kosten van kost en inwoning. Nu de man pas tijdens de mondelinge behandeling deze last heeft opgevoerd en daarvan geen bewijsstukken heeft overgelegd, houdt de rechtbank met deze last geen rekening.
2.6.4.4. Op basis van het vorenstaande kan de draagkracht van de man aldus berekend worden: 70 % [€ 2.494,- -/- (€ 769,- + € 860,- + € 150,-)] is € 501,- per maand. Nu partijen nog gezamenlijk staan ingeschreven op het adres van de echtelijke woning maakt de man geen aanspraak op het fiscaal voordeel, zodat de rechtbank daar ook geen rekening mee zal houden.
Te betalen bijdrage
2.6.5.1. De behoefte van [minderjarige] bedraagt € 661,- per maand, terwijl de draagkracht van de man € 501,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 25,- per maand.
2.6.5.2. De draagkracht van partijen is onvoldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige] te kunnen voorzien. Om die reden dient de man met het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen in de kosten van [minderjarige] en komt de rechtbank niet meer toe aan de zorgkorting.
2.6.5.3. De rechtbank acht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige] van
€ 501,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende vaststellen.
Bijdrage in levensonderhoud van de vrouw
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 503,- per maand vast te stellen met ingang van de onderhavige beschikking.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
De rechtbank stelt voorop dat de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage op grond van artikel 827 Rv lid 1 sub 1a Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering in samenhang met artikel 157 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet gelegen kan zijn voor het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal als ingangsdatum dan ook de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aanhouden.
Behoefte vrouw
2.7.3.1. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de vrouw thans een WW-uitkering ontvangt van € 762,- netto per week en derhalve van € 825,50 per maand. De rechtbank begrijpt hieruit dat de man de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage niet langer betwist. De door de vrouw verzochte partnerbijdrage overstijgt haar behoefte niet, zodat de rechtbank van dat bedrag zal uitgaan.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat voor het bepalen van de behoefte van de vrouw niet kan worden uitgegaan van het inkomen ten tijde van uiteengaan. Uit het vorenstaande blijkt dat het inkomen van de man vanaf 2010 ruim € 50.000,- heeft bedragen. Het is aannemelijk dat partijen daar hun uitgavenpatroon aan hebben aangepast. Daar komt bij dat de man voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige] wel is uitgegaan van het inkomen van partijen ten tijde van uiteengaan.
Draagkracht man
2.7.4.1. Bij het bepalen van de draagkracht van de man ziet de rechtbank aanleiding, net als bij de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige], uit te gaan van een inkomen van de man van € 43.416,- bruto per jaar. De rechtbank houdt voorts rekening met een WOZ-waarde van de echtelijke woning van € 159.000,- en een aftrekbare hypotheekrente van € 8.644,- per jaar. Voorts houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
2.7.4.2. Aan de lastenzijde houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, met voornoemde aftrekbare hypotheekrente en een niet-aftrekbare hypotheekrente van € 1.250,- per jaar en derhalve van € 104,- per maand. Ten aanzien van de woonlasten houdt de rechtbank voorts rekening met een levensverzekeringspremie van € 113,- per maand en het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand. Aan ziektekostenverzekeringspremie betaalt de man € 135,- per maand. De zorgkosten met betrekking tot [minderjarige] bedragen, gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de behoefte van [minderjarige] (15 % van € 661,- =) € 99,- per maand zodat de rechtbank met deze kosten rekening zal houden. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de aflossing van de schuld aan Defam van € 150,- per maand.
2.7.4.3. Op grond van bovenstaande overwegingen heeft de man een besteedbaar inkomen van € 2.770,- per maand en een draagkrachtloos inkomen van € 2.098,- per maand. De draagkrachtruimte bedraagt € 672,- per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor betaling van een partnerbijdrage. Na aftrek van de door de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] resteert er voor de man geen draagkracht meer om aan de vrouw een partnerbijdrage te betalen. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Overig
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man zijn onderhoudsbijdrage aan haar dient over te maken op rekeningnummer 17.78.6.429. Ingeval van tenuitvoerlegging van deze uitspraak zal de man ook aan een ander (LBIO-)betaaladres bevrijdend moeten kunnen betalen. Reden dat de rechtbank volstaat met het alhier weergeven van de wens van de vrouw dat de man genoemd betaaladres aanwent ten behoeve van de betaling van de onderhoudsbijdrage.
3. De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats], op [huwelijksdatum];
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [woonadres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
bepaalt dat de man € 501,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met ingang van op de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart de beslissing, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 januari 2014.