Rb. Rotterdam, 08-01-2021, nr. 8743591 HA VERZ 20-91
ECLI:NL:RBROT:2021:206
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
08-01-2021
- Zaaknummer
8743591 HA VERZ 20-91
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:206, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 08‑01‑2021; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-0075
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0075
Uitspraak 08‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Uitzendovereenkomst. Beroep op uitzendbeding tijdens ziekte rechtsgeldig, want inlener geeft te kennen de opdracht te eindigen. Einde van rechtswege. Artikel 7:691 lid 2 BW.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8743591 HA VERZ 20-91
uitspraak: 8 januari 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[naam verzoeker] ,
woonplaats: [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L. de Vleeschhouwer,
tegen
de vennootschap onder firma [naam firma] ,
gevestigd: [vestigingsplaats firma] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M. Tanja.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [naam verzoeker] en [naam firma] .
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift zoals ingekomen ter griffie op 4 september 2020, met producties;
het verweerschrift, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2020 plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. Daaraan hebben deelgenomen [naam verzoeker] , bijgestaan door mr. Kahraman en namens [naam firma] dhr. [naam persoon A] bijgestaan door mr. Tanja.
2. De feiten
2.1
[naam verzoeker] is op 22 juli 2019 in dienst getreden bij [naam firma] op basis van een arbeidsovereenkomst fase A met uitzendbeding. Het laatstgenoten uurloon van [naam verzoeker] bedraagt € 25,87 bruto. Op de uitzendovereenkomst is de cao voor Uitzendkrachten van de ABU van toepassing.
2.2
Artikel 3.2 van de uitzendovereenkomst luidt:
“Einde van de overeenkomst
De overeenkomst eindigt in de volgende gevallen en zonder dat opzegging vereist is:
- a.
Als de terbeschikkingstelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever (BW 7:691 lid 2). Als dit het geval is, dan gelden de aanzegtermijnen die zijn genoemd in de cao Artikel 14, lid 2.
- b.
Bij melding van ziekte of ongeval (cao artikel 14, lid 4)
- c.
De dag voordat werknemer zou instromen in fase B van de Cao
- d.
De laatste dag van de maand voorafgaande aan de maand waarin de AOW gerechtigde leeftijd wordt bereikt
- e.
Zodra de tewerkstellingsvergunning en/of verblijfsvergunning zijn verlopen, indien werknemer niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit
- f.
De terbeschikkingstelling van de werknemer aan de opdrachtgever kan worden beëindigd door zowel de opdrachtgever als de werkgever, indien dit naar het oordeel van werkgever en/of met het oog op een goed personeelsbeleid onder meer ter behoud van werkgelegenheid voor werknemers die daar krachtens hun rechtspositie (daaronder begrepen anciënniteit) recht op hebben.
2.3
[naam verzoeker] heeft zich op 9 juli 2020 ziek gemeld.
2.4
Bij e-mail van 15 juli 2020 heeft [naam persoon B] van [naam firma] het volgende bericht aan [naam verzoeker] :
“Inmiddels kennis genomen van onderstaande mail.
Helaas heeft de eindopdrachtgever anders besloten en de opdracht beëindigd.
Voorts het verzoek om de eigendommen van [naam bedrijf] welke aan jou beschikbaar zijn gesteld zoals je telefoon, z.s.m. in te leveren.
(…)”
2.5
Bij e-mail van 17 juli 2020 heeft [naam persoon C] van [naam firma] onder meer het volgende bericht aan [naam verzoeker] :
“(…)Dit houdt in dat de arbeidsovereenkomst automatisch bij ziekte wordt beëindigd. Dit is wettelijk geregeld bij een fase A overeenkomst met een uitzendbeding. Wij staan wettelijk in onze recht om deze overeenkomst dan ook op te zeggen, ondanks het vervelende feit dat je op dit moment ziek bent.
(…)”
3. Het verzoek
3.1
[naam verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:682 lid 2 sub a BW jo. artikel 3:300 BW te herstellen vanaf 9 juli 2020, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, dan wel
subsidiair:
[naam firma] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen vanaf 9 juli 2020, althans op een in goede justitie te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [naam firma] in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen;
meer subsidiair:
[naam firma] te veroordelen tot betaling aan [naam verzoeker] van een transitievergoeding van € 4.451,34 en tot betaling aan [naam verzoeker] van een bedrag van € 235,- per week vanaf week 25 voor de resterende duur van de huurovereenkomst zoals genoemd onder 8.2 in het verzoekschrift;
II. te bepalen dat [naam firma] per 9 juli 2020 aan [naam verzoeker] 90% van het salaris verschuldigd is zolang [naam verzoeker] arbeidsongeschikt is;
III. [naam firma] te veroordelen tot betaling aan [naam verzoeker] van het achterstallig salaris inclusief overige emolumenten, zijnde een bedrag van € 3.631,46 voor de periode van week 25 tot 9 juli 2020 en een bedrag van 90% van € 3.679,18 per vier weken vanaf 9 juli 2020 tot datum vonnis, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
IV. indien de arbeidsovereenkomst niet aansluitend op 9 juli 2020 wordt hersteld, de voorziening te treffen dat [naam firma] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 235,- voor iedere week dat de onderbreking duurt, zulks ter compensatie van het door [naam verzoeker] geleden nadeel;
V. [naam firma] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2
[naam verzoeker] stelt daartoe – samengevat – het volgende:
Nadat hij zich op 9 juli 2020 bij [naam firma] heeft ziekgemeld heeft [naam firma] hem op 15 juli 2020 bericht dat de opdrachtgever de opdracht had beëindigd. Bij e-mail van 17 juli 2020 heeft [naam firma] vervolgens bericht dat de opdracht was beëindigd wegens ziekte.
3.3
Door het Gerechtshof Den Haag is op 17 maart 2020 beslist dat een beding in een uitzendovereenkomst waarin is opgenomen dat de uitzendovereenkomst eindigt bij ziekte in strijd is met artikel 7:690 lid 1 BW. Een dergelijk beding is nietig en daardoor kon [naam firma] de overeenkomst niet rechtsgeldig beëindigen. [naam verzoeker] verzoekt herstel van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van zijn salaris op grond van het bepaalde in artikel 7:629 BW.
3.4
Vanwege de afstand tussen zijn woonplaats en de plaats van zijn werk (de Maasvlakte) huurt [naam verzoeker] voor € 235,- per week een vakantiewoning in Hellevoetsluis. Omdat [naam verzoeker] hierdoor extra kosten heeft, betaalt [naam firma] hem een hoger uurloon. Wanneer de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld, verzoekt [naam verzoeker] om toekenning van dit bedrag, aangezien hij deze kosten moet blijven maken.
3.5
Wanneer de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld verzoekt [naam verzoeker] voorts betaling van de transitievergoeding.
4. Het verweer
4.1
[naam firma] verzoekt om [naam verzoeker] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Zij motiveert haar verweer – samengevat – als volgt.
4.2
[naam firma] betwist dat de uitzendovereenkomst is beëindigd wegens de arbeidsongeschiktheid van [naam verzoeker] . Volgens haar is de overeenkomst geëindigd omdat de opdrachtgever niet verder wilde met [naam verzoeker] . Dat speelde al voor de ziekmelding van [naam verzoeker] . Op 15 juli heeft de inlener, [naam bedrijf] , telefonisch te kennen gegeven dat zij de inlening van [naam verzoeker] wilde beëindigen. Dat is vervolgens bij e-mail van diezelfde dag bevestigd aan [naam verzoeker] . Door het uitzendbeding dat in de overeenkomst is opgenomen is per die datum de uitzendovereenkomst geëindigd.
4.3
[naam verzoeker] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag. Nog los van de vraag of dat oordeel juridisch juist is, gaat het in deze zaak om een andere casus.
4.4
[naam verzoeker] vraagt zowel om herstel van de overeenkomst als vernietiging van de opzegging. Het verzoekschrift is onduidelijk en dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid.
5. De beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid verzoek
5.1
[naam firma] voert allereerst als (formeel) verweer dat [naam verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het lichaam en het petitum van het verzoekschrift niet op elkaar aansluiten.
[naam verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij, alhoewel het petitum van het verzoekschrift inderdaad iets anders vermeldt, vernietiging van de opzegging bedoelt te vorderen. Aangezien voor het overige uit het verzoekschrift voldoende duidelijk is wat de relevante feiten zijn en welk rechtsgevolg [naam verzoeker] beoogt in te roepen en de kantonrechter bovendien, waar nodig, de rechtsgronden ambtshalve kan aanvullen, wordt dit verweer van [naam firma] gepasseerd.
Einde uitzendovereenkomst
5.2
Vast staat dat partijen een uitzendovereenkomst zijn aangegaan. [naam verzoeker] stelt dat die overeenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd. Hij onderbouwt deze stelling met een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460). [naam firma] betwist een en ander gemotiveerd.
5.3
Van belang is dat artikel 7:691 lid 2 BW – kort gezegd – bepaalt dat een uitzendwerkgever en een uitzendkracht mogen afspreken dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt, wanneer de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener eindigt. Een dergelijke afspraak wordt aangeduid als het uitzendbeding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een inlener om welke reden dan ook de inlening mag eindigen, dus ook vanwege ziekte. De uitzendovereenkomst is weliswaar een arbeidsovereenkomst, maar bij wet kan worden bepaald dat de bepalingen van het arbeidsovereenkomstenrecht niet, of op andere wijze, op de uitzendovereenkomst van toepassing zijn. Van die situatie is sprake bij artikel 7:691 BW (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 263, nr. 6, p. 16).
5.4
In deze zaak zijn partijen een uitzendbeding, als hiervoor omschreven, overeengekomen (zie onder 2.2). [naam firma] heeft e-mails in het geding gebracht waaruit blijkt dat de inlener op 15 juli 2020 te kennen heeft gegeven niet verder te willen met [naam verzoeker] (bijvoorbeeld productie 2 zijde [naam firma] ). [naam verzoeker] stelt weliswaar dat de overeenkomst op 9 juli 2020 is geëindigd, maar dat is betwist door [naam firma] en blijkt overigens nergens uit.
5.5
Door [naam firma] is terecht als verweer aangevoerd dat [naam verzoeker] miskent dat de zaak bij het Gerechtshof Den Haag handelde over een bepaling in de NBBU cao, terwijl het in deze zaak gaat om het tussen partijen overeengekomen uitzendbeding. Het beroep op dit arrest kan [naam verzoeker] daarom niet baten.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is voldaan aan de voorwaarde van het uitzendbeding. De inlener heeft de opdracht immers beëindigd. De uitzendovereenkomst tussen [naam verzoeker] en [naam firma] is dientengevolge van rechtswege geëindigd. Dat sprake was van arbeidsongeschiktheid staat, zoals onder 5.3 overwogen, aan dit einde van de uitzendovereenkomst niet in de weg. Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt daarom afgewezen.
Afwikkeling dienstverband
5.7
[naam verzoeker] heeft meer subsidiair verzocht om betaling van de transitievergoeding en betaling van de door hem gehuurde vakantiewoning.
5.8
Door [naam firma] is tijdens de mondelinge behandeling erkend dat nog een eindafrekening plaats moet vinden, waartoe ook de transitievergoeding behoort. [naam verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat het petitum op dit punt een typefout bevat en dat bedoeld is een bedrag van € 1.451,34 bruto te vorderen (zie ook productie 15 zijde [naam verzoeker] ). De hoogte van dit bedrag is door [naam firma] erkend. Het genoemde bedrag wordt daarom toegewezen.
5.9
Voor het vergoeden van de huur van de vakantiewoning door [naam firma] bestaat geen juridische grondslag. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
5.10
Evenmin is door [naam firma] betwist dat het loon vanaf week 25 van 2020 tot 15 juli 2020, alsmede de wettelijke rente daarover, nog moeten worden betaald aan [naam verzoeker] . Dit verzoek wordt op de hierna te melden manier toegewezen.
5.11
In de omstandigheden van dit geval wordt aanleiding gezien om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
Proceskosten
5.12
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [naam firma] tot betaling aan [naam verzoeker] van de transitievergoeding van € 1.451,34 bruto;
veroordeelt [naam firma] tot betaling aan [naam verzoeker] van het achterstallig salaris, inclusief overige emolumenten, zijnde een bedrag van € 3.631,46 bruto voor de periode van week 25 van 2020 tot 9 juli 2020 en een bedrag van € 827,82 bruto voor de periode vanaf 9 juli 2020 tot 15 juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de loonbetalingen tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783