Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 5.24 Peildatumarbitrage
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
21-12-2022, Stb. 2022, 534 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36204)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2022, Stb. 2022, 534 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36204)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
1.
Indien aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) de waarde van de overige bezittingen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de belastingplichtige als gevolg van zijn handelingen lager is dan de hoogste waarde van zijn overige bezittingen in een aaneengesloten periode van drie maanden die aanvangt voor en eindigt na die peildatum, en tevens op die peildatum de waarde van de banktegoeden, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de belastingplichtige als gevolg van zijn handelingen hoger is dan de laagste waarde van zijn banktegoeden in die periode, worden die handelingen voor de toepassing van artikel 5.2 geacht niet te hebben plaatsgevonden, voor zover zowel de waarde van zijn overige bezittingen op enig na die peildatum gelegen moment in die periode hoger is dan de waarde van zijn overige bezittingen op die peildatum als de waarde van zijn banktegoeden op enig na die peildatum gelegen moment in die periode lager is dan de waarde van zijn banktegoeden op die peildatum. De eerste zin is niet van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag lagen.
2
Indien op de peildatum de waarde van de schulden, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de belastingplichtige als gevolg van zijn handelingen hoger is dan de laagste waarde van zijn schulden in een aaneengesloten periode van drie maanden die aanvangt voor en eindigt na die peildatum, worden die handelingen voor de toepassing van artikel 5.2 geacht niet te hebben plaatsgevonden, voor zover de waarde van zijn schulden op enig na die peildatum gelegen moment in die periode lager is dan de waarde van zijn schulden op die peildatum. De eerste zin is niet van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag lagen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste en tweede lid.