ABRvS, 06-08-2014, nr. 201405427/2/A3 en 201405427/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:3055
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-08-2014
- Zaaknummer
201405427/2/A3 en 201405427/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3055, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑08‑2014; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 06‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de burgemeester [appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Hoensbroek met ingang van 9 januari 2014 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
201405427/2/A3 en 201405427/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 25 juni 2014 in zaken nrs. 14/1706 en 14/1715 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de burgemeester [appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Hoensbroek met ingang van 9 januari 2014 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 28 april 2014 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[appellanten] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2014, waar [appellant A], mede namens [appellante B], bijgestaan door mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Bartels-Grootjans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I worden harddrugs vermeld, waaronder 3,4-methyleendioxymethamfetamine (hierna: MDMA). In lijst II worden softdrugs vermeld, waaronder hennep.
Ter uitvoering van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, heeft de burgemeester het 'Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast' (hierna: het Handhavingsbeleid) vastgesteld. Volgens dit beleid wordt bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van harddrugs vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
3. De burgemeester heeft aan de last tot sluiting van de woning aan de [locatie] te Hoensbroek ten grondslag gelegd dat de politie op 26 november 2013 bij een onderzoek in de woning 2,8 gram hennep, vier tabletten met de werkzame stof MDMA, een geldbedrag van € 5110,00, twee weegschalen, een paralyser en een Breitling horloge, heeft aangetroffen.
4. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de in de woning aangetroffen tabletten harddrugs zijn. Zij wensen dat opnieuw wordt onderzocht uit welke stoffen de tabletten zijn samengesteld. Subsidiair betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat de aangetroffen harddrugs bestemd waren voor handelsdoeleinden. Gelet op de geringe hoeveelheid had de voorzieningenrechter ervan uit moeten gaan dat deze drugs bestemd waren voor eigen gebruik.
4.1. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft volgens zijn rapport van 17 december 2013 vastgesteld dat de vier aangetroffen tabletten MDMA bevatten. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van deze vaststelling te twijfelen, zodat een nieuw onderzoek naar de tabletten naar het oordeel van de voorzitter niet nodig is. De voorzieningenrechter heeft op grond van het rapport terecht aangenomen dat de aangetroffen tabletten harddrugs betreffen. Ook is hij er, gelet op het aantal tabletten, terecht van uitgegaan dat deze harddrugs niet voor eigen gebruik, maar voor verkoop, aflevering of verstrekking waren bestemd. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201300425/1/A3, kan de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is, waarbij in redelijkheid kan worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria. Volgens die criteria wordt een hoeveelheid harddrugs van maximaal één pil of tablet als hoeveelheid voor eigen gebruik aangemerkt.
5. Verder betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de burgemeester in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen gelasten dat de woning voor de duur van twaalf maanden wordt gesloten. Volgens hen had in dit geval, in afwijking van het Handhavingsbeleid, met een waarschuwing moeten worden volstaan. Zij voeren in dit verband aan dat zij ouder zijn van een minderjarig kind, dat met gezondheidsproblemen kampt. Hulpverleners hebben te kennen gegeven dat het voor het kind van belang is dat het in de woning kan blijven. Voorts wijzen zij er in dit verband op dat [appellante B] op dit moment zwanger is. Volgens [appellanten] is de last onder bestuursdwang onder deze omstandigheden in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
5.1. Het besluit van de burgemeester om in dit geval zonder voorafgaande waarschuwing een last tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden op te leggen, is in overeenstemming met het Handhavingsbeleid. Dit beleid is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 201104719/1/A3, niet onredelijk. De voorzieningenrechter heeft in de door [appellanten] aangevoerde omstandigheden terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval van dit beleid had moeten afwijken. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, tezamen met hun minderjarige kind, op de huidige woning zijn aangewezen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, kan de hulpverlening die zij nodig hebben, ook vanuit een andere woning worden geboden. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geen strijd met artikel 8 van het EVRM aanwezig geacht. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen, mocht de burgemeester sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
589.